‘Heer Pater, komen alle mensen niet voort uit een vader Adam en Eva? Heb ik er kwaad aan gedaan dat ik twaalf van mijn broeders verlost heb van hun boeien die hun onrechtmatig waren aangedaan? Heer Pater, de Franse vrijheid is voor ons een kwelling geworden. Als iemand van ons gestraft werd, werd hem telkens gezegd: wil jij ook je vrijheid? Eens werd ik vastgebonden, ik riep zonder ophouden: genade voor een arme slaaf. Toen ik ten slotte losgemaakt werd, golfde het bloed uit mijn mond. Ik wierp mij op mijn knieën en riep tot God: is het dan Uw wil dat wij zo mishandeld worden? Ach Pater, men draagt meer zorg voor een beest; als een beest een been breekt, wordt het genezen.’ (Paula 1974)
Deel van het betoog van Tula, leider van de grootste slavenopstand van Curaçao, in 1795, met de franciscaner pater Jacobus Schinck, openbaar gemaakt door de filosoof en socioloog A.F. Paula in 1974.
Bovenstaand citaat komt uit een van de weinige historische documenten waarin de stem van de Curaçaose tot slaaf gemaakten naar voren komt. Tula, de leider van de opstand, benoemt hier de onrechtvaardigheden toegebracht aan de tot slaaf gemaakten binnen het historisch instituut van de slavernij. Hij duidt het onrecht in de behandeling van de tot slaaf gemaakte mens, die erger behandeld werd dan een dier. Tula gebruikt hier geen termen als herstelbetaling, genoegdoening, schadeloosstelling of compensatie, maar toont wel een besef het slachtoffer te zijn van een onrechtvaardig systeem, waarin hij ook een morele verwijzing maakt dat dit niet Gods wil was.
Een algemene definitie van reparatie, bezien vanuit het internationale recht en de mensenrechten, is dat deze de compensatie is die wordt toegekend voor fysieke, materiële en/of emotionele schade toegebracht aan een individu, groep of natie (Araujo 2020). De Surinaamse historicus Leo Balai stelt dat het bij reparatie voor slavernij om drie aspecten gaat, namelijk het erkennen dat er leed en schade is veroorzaakt, het aanbieden van excuses aan de nakomelingen van de tot slaaf gemaakten en het bieden van schadeloosstelling of compensatie (Balai 2016). De slavenopstand op Curaçao in 1795 heeft niet tot vrijheid van slavernij geleid. Maar Tula’s vrijheidsclaim bracht de situatie van de tot slaaf gemaakten meer onder de aandacht en leidde tot verandering in de bejegening van de tot slaaf gemaakten en het beleid ter verbetering van hun positie.
In dit artikel wil ik ingaan op de thema’s genoegdoening en compensatie met betrekking tot slavernij. Op Curaçao zijn de publieke discussies over reparatie en herstelbetaling voor slavernij en kolonialisme momenteel in een stroomversnelling geraakt. Daarmee sluit Curaçao zich aan bij lopende processen in de rest van het Caribisch gebied (Caricom) alsook in Nederland, waar er op dit moment een verschuiving in het denken over slavernij plaatsvindt, van een gebeurtenis die heel lang geleden in het Caribisch gebied heeft plaatsgevonden, ver verwijderd van de Europese werkelijkheid, naar een onrecht waarvan men in de hedendaagse sociale werkelijkheid nog steeds de diepe sporen merkt. Veel van de activisten die hierop hebben gewezen, zijn afkomstig uit de diaspora en zelf ook nazaten van tot slaaf gemaakten in Suriname of de voormalige Nederlandse Antillen, waaronder Curaçao.
Ook op Curaçao hebben kritische mensen en activisten in de loop van de geschiedenis aandacht gevraagd voor het slavernijverleden, de doorwerking ervan en mogelijke genoegdoening en compensatie. Dit artikel probeert antwoord te geven op de vraag hoe dit proces zich op Curaçao heeft ontwikkeld. Het discours omtrent het slavernijverleden verschilt met dat in Nederland, onder meer vanwege een andere ontwikkeling en ervaring. Op het eiland wordt men grotendeels nog direct geconfronteerd met de nalatenschap van de slavernij en het kolonialisme. Daarnaast speelt de relationele continuïteit van hoe mensen met verschillende achtergronden – de nazaten van de slaven-eigenaren alsook de nazaten van de tot slaaf gemaakten – met elkaar moesten blijven samenleven, waarbij instituties hen leerden hun dagelijks gedrag eraan aan te passen.
Ik zal eerst een korte beschrijving geven van de geschiedenis van de slavernij op Curaçao en de doorwerking hiervan in de huidige sociale en economische situatie. Daarna bespreek ik hoe binnen de bestaande sociaal-politieke context het slavernijverleden wordt herdacht en hoe over mogelijke genoegdoening en compensatie wordt gedacht. Als afsluiting zal ik de huidige politieke mogelijkheden en onmo-gelijkheden om claims ingewilligd te krijgen nagaan.
Slavernij en doorwerking in de 20e eeuw
Bij een verkenning van pogingen tot genoegdoening, schadeloosstelling en compensatie binnen de Curaçaose samenleving is het nodig de factoren ras en klasse in deze samenleving in hun historische, koloniale context te begrijpen. Slavernij en kolonialisme zijn bepalende factoren geweest in de geschiedenis van Curaçao. Nederlandse slavernij en kolonialisme waren hier meer dan driehonderd jaar actief en hun waarden zijn verweven in het sociale weefsel van de samenleving. Slavernij heeft het leven van mensen in de samenleving gevormd.
Curaçao was uniek in de zin dat het heel lang als slavendepot fungeerde, waarbij de tot slaaf gemaakten die naar het eiland werden vervoerd, grotendeels voorbestemd waren om doorverkocht te worden naar elders in het Caribisch gebied en op het Zuid-Amerikaanse vasteland, waarvoor Nederland een asiento-contract had. In de laat 17e en in de 18e eeuw teelden de meeste tot slaaf gemaakte Afri-kanen die op Curaçao in dienst van de West-Indische Compagnie achterbleven, maïs voor degenen die in transit waren. Toen de slaven-handel na de Spaanse Successieoorlog (1701-1713) instortte, verhuurde de Compagnie haar plantages en verkocht zij een groot deel van haar tot slaafgemaakten. De meeste tot slaaf gemaakten werkten vanaf het einde van de 17e eeuw op privéplantages, als veldslaven onder het directe toezicht van een bomba (ook zelf een slaafgemaakte), als ambachtslieden en als huishoudelijk personeel. Soms werkten zij ook als matrozen voor particulieren. Curaçao kende geen plantage-economie, zoals bijvoorbeeld Suriname, waar exportartikelen zoals suiker, tabak en koffie werden geproduceerd. De Curaçaose plantages waren klein, met een beperkt aantal slaafgemaakten. Nadat de import van tot slaaf gemaakten uit Afrika werd verboden, vond er toch handel in tot slaaf gemaakten plaats vanuit Curaçao naar andere Caraïbische kolonies. De bekende structuur van de slavenmaatschappij bestond ook hier. Ook op Curaçao bevond zich aan de onderkant van de sociale hiërarchie een grote groep mensen van Afrikaanse afkomst, hetzij als tot slaaf gemaak-ten of als bevrijde personen. In deze sociale opbouw vormden de witten de hoogste klasse. Op Curaçao leidde rassenvermenging tot een aanzienlijk aantal mensen van gemengd ras, die meer kans hadden op sociale mobiliteit dan hun zwarte medemens.
Op 1 juli 1863 kwam de Emancipatiewet van 8 augustus 1862 ten uitvoer, wat betekende dat de Nederlandse regering de slavernij in haar koloniën afschafte. Op die dag kregen ongeveer 6.000 tot slaaf gemaakten op Curaçao hun vrijheid; in Suriname circa 34.800. Voor de tot slaaf gemaakten op het eiland betekende het dat zij direct vrij waren, in tegenstelling tot die in Suriname die nog tien jaar onder staatstoezicht moesten werken. Het einde van de slavernij in 1863 betekende geen grote voor-uitgang voor de vrijgelatenen. Slavenhouders werden, nadat er hevig was gediscussieerd in welke mate slaveneigenaars gecompenseerd dienden te worden, door de staat financieel gecompenseerd voor het verlies van hun zogenaamd ‘eigendom’. Hilary Beckles stelt in Britain’s Black Debt: Reparations for Caribbean Slavery and Native Genocide terecht dat bij de afschaffing van de slavernij in het Caribisch gebied, de elite als eerste ‘herstelbetaling’ kreeg (2013). De bevrijde mensen kregen niets in ruil voor hun uitbuiting of voor hun ervaring geobjectiveerd te zijn als onmenselijk eigendom. Als gevolg hiervan had de grote groep Afro-afstammelingen een zeer moeilijke uitgangspositie als nieuwe burgers in een samenleving waar de politieke, sociale en economische machtsstructuur van de oude slavenmaatschappij stevig overeind bleef. De Curaçaose theoloog Amado Römer (1921-2010) wees hierop, door te stellen dat er voor emancipatie uit de slavernij veel meer nodig is dan een papiertje waarop staat dat men vrij is.
Na de afschaffing van de slavernij bleef de lokale economische, politieke en culturele elite overwegend wit, terwijl de meeste zwarten onderworpen en gemarginaliseerd bleven, ook al waren ze niet langer tot slaaf gemaakt. De komst van de olieraffinaderij in het begin van de twintigste eeuw stelde de traditionele machtsbasis van de plantage-eigenaren op de proef en bracht enige verlichting in de sociale positie van de nazaten van tot slaaf gemaakten. Niettemin laat een rapport van de antropologen Ieteke Witteveen en Leon Weeber, in 1993 een situatie van marginalisatie op Banda ’Bou zien. Banda ’Bou is de regio waar de meeste plantages lagen en waar in 1863 de meeste tot slaaf gemaakten vrijkwamen, die echter geen middelen hadden en nog lange tijd onder de controle van plantage-eigenaren bleven leven. Volgens de meest recente volkstelling op Curaçao (2011) leeft meer dan 25 procent van de huishoudens onder de armoedegrens, terwijl dit in sommige wijken op Banda ’Bou meer dan 50 procent is. Onderwijs wordt in deze regio verwaarloosd en de structurele sociale ongelijkheid leidt tot intergenerationele onderontwikkeling.
Algemeen kiesrecht
Inclusie en burgerparticipatie van de nazaten van tot slaaf gemaakten ontstond pas halverwege de 20e eeuw. Het algemeen kiesrecht was heel lang aan deze groep geweigerd op basis van de heersende racistische opvattingen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer te vinden in het oeuvre van een bekend historicus uit de negentiende eeuw, Hermanus Jacobus Hamelberg (1862-1918), die als Nederlandse ambtenaar een tijdje op Curaçao was gestationeerd en van wiens hand verschillende historische werken over de slavernijgeschiedenis zijn verschenen. Zijn racistische ideeën over de vraag of nazaten van tot slaaf gemaakten klaar waren voor het algemeen kiesrecht, treft men aan in zijn artikel uit 1895, ‘Antiquarische denkbeelden buiten “antiquiteiten”: in antwoord op de brochure van den heer A.M. Chumaceiro “Zal het kiesrecht Curaçao tot het kannibalisme voeren?”’ Pas in 1948 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd en kwam het stemrecht niet meer exclusief toe aan mannen van de elite met een bepaald niveau van inkomen en opleiding, maar ook aan vrouwen en de nazaten van tot slaaf gemaakten.
In een krantenartikel van de Nieuwe Haarlemsche Courant van 9 april 1965 wordt de Curaçaose jurist dr. Moises F. da Costa Gomez geciteerd, die stelt dat Nederland een ereschuld te delgen heeft. Hoewel hij in deze niet het slavernijverleden expliciteerde, verbond hij zijn stelling aan de verontrustende sociaal-economische situatie op het eiland op dat moment. Dr. Da Costa Gomez (1907-1966) was een belangrijke voorvechter van de bewustmaking van de nazaten van de tot slaaf gemaakten en hun kiesrecht. Als eerste gepromoveerde Curaçaoënaar, zoon van een witte joodse man en een zwarte vrouw, genoot hij de hoge achting van het volk en werd hij aangesproken bij zijn titel, “Doktoor”. Algemeen kiesrecht en autonomie voor de zes eilanden waren zaken die hij reeds in zijn proefschrift van 1935 had bepleit. Het algemeen kiesrecht werd bewerkstelligd in 1948 en de autonomie in 1954.
Vooral vanaf de jaren zestig hebben personen en groepen die zich actief bezighouden met identiteitskwesties, cultuur en geschiedenis, bewustmakingsprocessen in gang gezet met betrekking tot het slavernijverleden en de hedendaagse erfenis daarvan. Het baanbrekende boek van de Curaçaose socioloog en filosoof A.F. Paula, getiteld From Objective to Subjective Social Barriers: A Historico-Philo-sophical Analysis of Certain Negative Attitudes among the Negroid Population of Curaçao (1968), zoomt in op de nawerking van kolonisatie en racisme op de zelfidentiteit van de nazaten van tot slaaf gemaakten. Curaçao bestempelt zichzelf al heel lang graag als een raciale democratie waarin alle rassen vreedzaam met elkaar samenleven. Paula wijst er echter op dat slavernij en kolonialisme op subtiele wijze voortleven in onder meer het geïnternaliseerde colorism. Welke de effecten op zijn eigen leven waren, beschrijft hij in zijn autobiografie, The Cry of My Life: Bitterzoete herinneringen aan een leven vol kronkels (2005). Dit boek schept een beeld van zijn enorme strijd als zwarte om zijn leven in de Curaçaose samenleving vorm te geven te midden van vooroordelen en discrimina-tie op basis van ras/etniciteit/kleur en klasse.
Het proefschrift van Angela Roe uit 2016 laat zien dat de gewoonte om mensen te rangschik-ken op basis van etniciteit, ras en kleur nog steeds gangbaar is. Zelfs binnen een familie kan hiërarchische positionering op basis van huidskleur plaatsvinden. Nog steeds is er op Curaçao een spectrum van kleurterminologie, variërend van licht tot donker: koló di kané (kaneelkleur), koló di chukulati (chocoladekleur), pretu (zwart), blou skur (zeer donker zwart) en blou skur dòf (zeer donker en glansloos). In het op kleur en klasse gebaseerde stratificatiesysteem is een lichtere huidskleur een belangrijke vorm van ‘kapitaal’ (voordeel), zoals sommige geleerden in het Caribisch gebied het hebben genoemd.
Dat deze klassentegenstelling van op ras gebaseerde verschillen ook tot uitbarstingen kan leiden blijkt uit de als arbeidersprotest begonnen sociale opstand die op 30 mei 1969 plaatsvond en die algemeen bekend staat als Trinta di Mei (30 mei). Achter de strijd van de demonstranten om hogere lonen, gingen complexe kwesties van klasse- en raciale onderdrukking schuil, samen met vragen over culturele en nationale identiteit, zoals onder meer blijkt uit het rapport Social Movements, Violence, and Change: The May Movement in Curaçao, uitgebracht door de Amerikaanse sociologen William Anderson en Russell Dynes (1973). Al voor 30 mei 1969 had de eerdergenoemde, als strijdvaardig bekendstaande priester en theoloog Amado Römer in vele zondagpreken reeds gewezen op de onrechtvaardige sociale situatie op het eiland, die tot een uitbarsting zou kunnen leiden (Marcha 2013).
Tula, leider van de slavenopstand in 1795
Discussies rond Trinta di Mei brachten het slavernijverleden in verband met de nog steeds voortdurende ongelijkheid en onrechtvaardigheid op het eiland. In 1969 legden zelfs enkele regeringsleiders, in hun reflecties op 1 juli, de Dag van de Emancipatie, een verband tussen het heden en de erfenis van de slavernij, door zich retorisch af te vragen ‘of er ooit echte emancipatie heeft plaatsgevonden na de afschaffing van de slavernij in 1863’. De opstand van 30 mei 1969 had mensen ervan bewust gemaakt dat er weinig solidariteit en sociale cohesie bestond tussen de verschillende bevolkingsgroepen die al eeuwenlang op het eiland samenwoonden en dat het idee van een raciale, inclusieve democratie een mythe was. De roep van het volk om emancipatie in 1969 had met name betrekking op de opname van de zwarte arbeidersklasse in een meer gelijke en rechtvaardige samenleving. In de periode na Trinta di Mei ontstonden er op Curaçao verschillende organisaties die een nieuwe, postkoloniale identiteit probeerden te creëren. Vragen als ‘Wie zijn wij, wie waren wij en wie willen wij zijn?’ kregen daarbij de volle aandacht.
In het sociale bewustwordingsproces brachten organisaties ook specifiek slavernij en de erfenis ter sprake. Vooral Tula, de leider van de slavenopstand in 1795, kreeg in dit proces veel aandacht. Organisaties zoals de Fundashon Tula (Tula Stichting), Komishon di koordinas-hon 17 di ougustus (Coördinatiecommissie 17 augustus), Asosashon Promoshon Konsenshi Istóriko (Vereniging ter bevordering van historisch bewustzijn) en Plataforma di Sklabitut i Herensia di Sklabitut (Platform Slavernij en Slavernijerfenis) werden de drijvende krachten achter het vormgeven van een bewustzijn van het slavernijverleden. Bijzondere aandacht ver-dienen de jaarlijkse herdenkingen van 17 augustus 1795, de dag waarop de slavenopstand van start ging. De diversiteit in de herdenking van het slavernijverleden is in de loop der jaren alsmaar groter geworden. Voorbeelden zijn het in 1998 onthulde monument Desenkadená (De ketting doorbroken), ontworpen door de beeldhouwer Nel Simon, de oprichting van het museum Kas di palu di maishi in het westelijk deel van het eiland, herdenkingsroutes zoals de Ruta Tula, de tentoonstelling Libertat riba papel, de speelfilm Tula: The Revolt, in 2014 op Curaçao vertoond en gebaseerd op de roman Tula: Verloren vrijheid (2012) van Jeroen Leinders, de documentaire Tula su kosecha(Tula’s oogst, 2010) van Selwyn de Wind en de naamgeving en opening van de Tula Pier, een megapier voor het aanmeren van cruiseschepen, in 2017.
Deze verschillende openbare evenementen moeten worden begrepen tegen de achtergrond van maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot rassenverhoudingen en de erfenis van de slavernij, zoals ook de naamswijziging van het Peter Stuyvesant College in Kolegio Alejandro Paula in 2011, de verwijdering van het oude standbeeld van Peter Stuyvesant uit de tuin van deze middelbare school, de oproep tot herstelbetalingen voor de slavernij door Joceline Clemencia (1952-2011) en activistische campagnes zoals Zwarte Piet bai flit (Zwarte Piet rot op) om het jaarlijkse kinderfeest van Sinterklaas en zijn zwart geschminkte helpers genaamd Zwarte Pieten, te stoppen. Een hoogtepunt voor velen is dat de acties die in de 21e eeuw zijn ondernomen om Tula officieel van crimineel tot held te rehabiliteren, inderdaad tot rehabilitatie hebben geleid, zoals de Nederlandse premier Mark Rutte op 19 december 2022 aankondigde als onderdeel van de excuses van de Nederlandse Staat voor het Nederlandse slavernijverleden.
De hier opgesomde voorbeelden van de strijd voor erkenning betekenen echter niet dat er geen weerstand tegen die strijd is. De weerstand toont aan dat de bevolking van het eiland nog steeds worstelt met haar koloniale identiteit. Deze worsteling werd intens zichtbaar tijdens de constitutionele hervormingen binnen het Koninkrijk aan het eind van de 20e en het begin van de 21e eeuw. De hervormingen draaiden niet om onafhankelijkheid, maar om de vraag of de Nederlands-Antilliaanse eilanden bij elkaar moesten blijven of dat elk een directere band met het moederland zou moeten krijgen. Terwijl Aruba reeds sinds 1986 een rechtstreekse band met Nederland had verkregen, stemden de andere vijf eilanden (behalve Sint Eustatius) in een reeks referenda in het eerste decennium van de 21e eeuw voor een staatsrechtelijke statuswijziging en het verlaten van de federatie van de Nederlandse Antillen.
Nationale cultuur en identiteit
De uitslag van het referendum op Curaçao in 2009 liet een scherpe verdeeldheid op het eiland zien voor wat betreft de voor- en nadelen van de met politiek Den Haag onderhandelde nieuwe status en over de (on)wenselijkheid van meer Nederlandse invloed op lokale aangelegenheden. Deze verdeeldheid was een gevolg van het feit dat etnische en andere tegenstellingen uit het verleden nog steeds sluimerend aanwezig waren en bij conflicten geaccentueerd werden. Het referendum belichaamde tegenstrijdige elementen zoals kolonisatie, dekolonisatie, verzet en de zoektocht naar een nationale cultuur en identiteit. Verborgen achter het hoofdthema van constitutionele hervorming bevonden zich subdiscourses over de minder tastbare, doch vaak meer emotioneel beladen kwesties van nationale verbondenheid, culturele, raciale en etnische diversiteit, evenals gevoelens van verworteling, saamhorigheid, trouw en vertrouwen.
In oktober 2010 werd de federatie van de Nederlandse Antillen ontmanteld. De twee grootste eilanden – Curaçao en Sint Maarten – werden elk intern zelfbesturende entitei-ten met rechtstreekse banden met Den Haag, terwijl de drie kleinste eilanden – Bonaire, Sint Eustatius en Saba – elk een overzeese gemeen-te en een integraal onderdeel van Nederland werden. Terwijl de federatie van de Nederlandse Antillen niet meer bestaat, zijn alle eilanden, inclusief Aruba, onderdeel gebleven van het Koninkrijk der Nederlanden.
Met name op Curaçao woeden echter nog steeds debatten over autonomie en onafhankelijkheid. Voorstanders van het behouden van de band met Nederland gebruiken vaak Suriname als negatief voorbeeld van hoe on-afhankelijkheid kan leiden tot grotere sociale en economische problemen. Vervolgens gaan de discussies, zeker op Curaçao, meer over hoe precies de banden met Nederland onderhouden dienen te worden. Het is voor mensen van belang of de relatieve autonomie die het eiland sinds 1954 heeft gekend, groter wordt, gelijk blijft of minder wordt. Een deel van de bevolking ziet de constitutionele transitie van 2010 als een proces dat leidt naar toenemende ondergeschiktheid aan Nederland, waarbij er inbreuk wordt gemaakt op de soevereiniteit en het bestuurlijk gezag, maar ook op de interne economische controle, de eigendom van lokale hulpbronnen en de culturele tradities. Een ander bevolkingsdeel is juist voorstander van een grotere Nederlandse invloed in de Curaçaose samenleving en trekt in twijfel of Curaçao zijn eigen boontjes kan doppen.
De recente verzoeken van Curaçao aan Nederland om de sociale en economische problemen, die vanwege de Covid-19-pandemie van 2020-2021 verder zijn verscherpt, te verlichten, hebben de complexiteit van de relatie met het moederland verder versterkt. De discussies rondom financieel herstel gaan ook over rassendiscriminatie, kolonialisme, dekolonisatie en nationale identiteit. De retorische vraag van de eerdergenoemde Joceline Clemencia – taalkundige en een voorvechter voor de onafhankelijkheid van Curaçao – naar aanleiding van discussies toentertijd over de aflossing van de Curaçaose overheidsschuld, “Ken debeken?” (Wie is wie schuldig?) lijkt nu steeds meer als toepasselijk te worden onderkend. Clemencia doelde destijds op de financiële schuld die Nederland jegens haar kolonies heeft als gevolg van haar rol in het slavernijverleden, waarvoor zij schadeloosstelling of compensatie diende te betalen. Toen zij haar retorische vraag voor het eerst stelde, rond 2008, had zij weinig bijval gekregen en was zij nog als een roepende in de woestijn.
Ter overdenking
In dit artikel heb ik een historisch beeld gegeven van de structurele raciale, etnische en klassenonevenwichtigheden op Curaçao, die herleidbaar zijn tot de slavernij en het kolonialisme. De roep op Curaçao om genoegdoening, herstel en compensatie ontstaat in een historisch gewortelde context van paradoxale gevoelens. Aan de ene kant ziet men een dissociatie met alles wat te maken heeft met de slavernij en het slavernijverleden, met als gevolg een geïnternaliseerd negatief zelfbeeld van degenen wier voorouders slavernij hebben meegemaakt, tezamen met het geïnternaliseerde superioriteitsgevoel van degenen wier voorouders slaafeigenaren waren. Aan de andere kant laat dit artikel ook zien dat er in de loop van de geschiedenis, personen en organisaties zijn geweest die gewerkt hebben aan het bewerkstelligen van een bewustwordingspro-ces dat genoemde dissociatie nadrukkelijk aan de kaak stelt als een mentaal erfgoed dat gedekoloniseerd dient te worden.
In de huidige, snel opkomende discussies rondom herstelbetaling en in het herstelactivisme eromheen zijn verschillende richtingen waarneembaar. Enerzijds richt men zich erg op de huidige, enorme sociale ongelijkheden die hun wortels hebben in de slavernij en het kolonialisme. Herstelbetaling zou in dit geval moeten inhouden dat deze sociale problemen worden opgelost. Anderzijds zou herstel tevens moeten inhouden dat er een bewustmakingsproces in gang wordt gezet, dat historisch gemarginaliseerde mensen een gevoel van keuzevrijheid krijgen, dat hun innerlijke kracht wordt versterkt en dat zij minder afhankelijk worden van koloniale liefdadigheid. Onderwijs zou daarbij een centrale rol moeten spelen, waarbij behalve aan cognitieve ontwikkeling, meer gewerkt zal moeten worden aan een dekoloniserend bewustwordingsproces. Het onderwijssysteem heeft ons niet voldoende geleerd over slavernij en kolonialisme, opdat wij de relevante kwesties kunnen begrijpen en verwoorden. Van oudsher is het onderwijssysteem helaas juist een van de redenen geweest waarom er op Curaçao zo weinig politieke en collectieve wil was om zaken als genoegdoening en reparatie te bespreken (Groenewoud, 2017). Maar zowel formeel onderwijs, als informeel onderwijs via de activiteiten van educatieve NGO’s, zou baat kunnen hebben bij herstel, met name financieel herstel.
Herstel zou verder ook moeten betekenen: investeren in onderzoek naar de eigen geschiedenis en het documenteren van de historische onthouding van (keuze)vrijheid aan een groot deel van de bevolking. Er zijn nog steeds veel kwesties met betrekking tot de slavernij en het slavernijverleden die grondig onderzoek vereisen. Wetenschappelijk onderzoek naar schadeloosstelling moet, naast morele argumenten, ook ondersteund worden door empirisch onderbouwde feiten en redeneringen.
Literatuur
• Allen, Rose Mary (2007). Di Ki Manera: A Social History of Afro-Curacaoans, 1863-1917. Amsterdam: SWP.
• Allen, Rose Mary (2021). Constructing collective memory and national identity through commemorationof enslave-ment on Curaçao. In: Nicholas Faraclas, Ronald Severing, Christa Weijer, Elisabeth Echteld and Wim Rutgers (eds). Navigating Crosscurrents: Trans-linguality, Trans-culturality and Trans-identification in the Dutch Caribbean and beyond. Curaçao / Puerto Rico: Fundashon pa Planifikashon di Idioma / Universidat di Kòrsou/Universidad de Puerto Rico.
• Anderson, William, and Russell Dynes (1973). The Organizatio-nal and Political Transformation of a Social Movement: A Study of the 30th of May Movement in Curaçao. Working Paper 39. Disas-ter Research Center. Ohio: The Ohio State University. Columbus.
• Araujo, Ana Lucia (2020). Het internationale debat over genoegdoening. In: Pepijn Brandom, Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rosum (red.), De slavernij in Oost en West. Het Amsterdam Onderzoek. Amsterdam: het Spectrum, 382-390.
• Balai, Leo (2016). Roots en Reparations; over de verwerking van het slavernijverleden. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis, Jaargang 35, 328-335. https://www.dbnl.org/tekst/_oso001201601_01/_oso001201601_01_0022.php
• Beckles, H. (2013). Britain’s Black Debt: Reparations for Carib-bean Slavery and Native Genocide. University Press of the West Indies.
• Chumaceiro, Abraham M. (1895). Zal het kiesrecht Curaçao tot kannibalisme voeren? Curaçao: Bethencourt en Zn.
• Da Costa Gomez,Moises(1935). Wetgevend orgaan van Cura-çao. Samenstelling en bevoegdheid bezienin het kader van de Nederlandse Koloniale politiek’. H.J. Paris, Amsterdam.
• Groenewoud, M. (2017). ‘Nou koest, nou kalm’: de ontwikkeling van de Curaçaose samenleving, 1915-1973: van koloniaal en kerkelijk gezag naar zelfbestuur en burgerschap. Proefschrift Universiteit Leiden.
• Hamelberg, Johannes H.J. (1895). Antiquarische denkbeelden buiten “antiquiteiten” [in antwoord op de brochure van den heer A.M. Chumaceiro: Zal het kiesrecht Curaçao tot kanniba-lisme voeren?]. Curaçao: s.n.
• Marcha, V. (2013). Mgr. Dr. Amado Römer onvermoeibare strijder voor sociale rechtvaardigheid Luchadó Inkansabel Pa Hustisia Social. Amsterdam:Caribpublishing.
• Nieuwe Haarlemsche Courant van 9 april 1965. https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMNHA03:197614008:mpeg21:p000.
• Paula, Alejandro F. (1967). From objective to subjective social barriers: a historico-philosophical analysis of certain negative attitudes among the negroid population of Curaçao. Master’s thesis, Universidad di Santo Tomas di Aquino, Rome.
• Paula, Alejandro F .(ed.) (1974). De slavenopstand op Curaçao. Een bronnenuitgave van de originele overheidsdocumenten.Curaçao, Nederlandse Antillen: Centraal Historisch Archief. • Paula, Alejandro F. (2005). The Cry of My Life: Bitterzoete herin-neringen aan een levensweg vol kronkels. Curaçao: Curaçaosche Courant.
• Roe, Angela (2016). The Sound of Silence: Ideology of National Identity and Racial Inequality in Contemporary Curaçao. PhD Dissertation, Florida International University. FIU Electronic Theses and Dissertations. 2590. http://digitalcommons.fiu.edu/etd/2590.
• Witteveen and L. Weeber (1993). Kultura, Base pa Desaroyo Pro-pio. Nota di Diskushon pa Dia di Estudio, 20-21 di Mart. Rapòrt Integral pa Barionan di Kòrsou; Plan di Urgensha i Kontinuidat / Integrale Ontwikkeling van de Curaçaose Buurten: Urgentieplan en voor Continuïteit. Curaçao: IPK (Inisiativa Partikular Kòrsou) / Grupo di Trabou/Universiteit van de Nederlandse Antillen.
Dit artikel is afkomstig uit tijdschrift Handelingen, Vol. 50 Nr. 1. In maart 2024 verscheen dit artikel op NieuwWij.nl en in de opmaat naar Keti Koti 2024 delen we het artikel opnieuw.