Religies zijn verbonden met cultuur en daarmee doorgaans met een specifieke taal. Voor de Joodse religie en cultuur is dat het Hebreeuws. Het bijzondere van deze taal is dat nagenoeg elk zelfstandig naamwoord is afgeleid van een werkwoordstam. Niet zozeer dingen maar activiteiten nemen in de Joodse religie een centrale plek in. Bij heiligheid komt het op heiliging aan, op het doen! Daarom is een heiligdom – als het goed is – niet meer dan een plek die je moet heiligen, niet een ruimte die vanuit zichzelf al heilig is. Dat laatste riekt naar afgoderij! De opdracht tot actief heiligen geldt in het bijzonder voor het zogeheten ‘heilige land’ dat zijn inwoners zal uitspuwen wanneer zij zich misdragen: ‘Jullie moeten al mijn verordeningen en rechtsregels in acht nemen en deze uitvoeren, en niet zullen jullie een van al die gruwelen begaan (…), opdat – zo jullie het verontreinigen – het land jullie niet zal uitkotsen’ (Lev. 20:26-28; vgl. Lev. 18:25).
De prioriteit van handelen boven een zijnstoestand geldt ook voor een (relatief moderne) Hebreeuwse aanduiding van ‘duurzaamheid’: kijjoem. Letterlijk betekent dit ‘instandhouding’. Duurzaamheid is dus geen kwaliteitsgarantie van een object of plek, maar een kwestie van handelen. In Bijbelse taal zouden we ‘duurzaamheid’ kunnen omschrijven als ‘sjemira’: ergens op passen, iets behoeden, bewaken en bewaren. Duurzaamheid impliceert dat we op verantwoordelijke wijze omgaan met de schepping. De universele opdracht daartoe is in het paradijsverhaal bondig verwoord: ‘De Eeuwige, God, nam de mens en plaatste hem in de Tuin van Eden om die te bewerken en te onderhouden’ (Gen. 2:15). We zouden dit ook kunnen vertalen met: ‘… om die te dienen en te bewaken’.
De mens neemt een bijzondere positie in binnen Gods schepping, maar hij beschikt daarmee nog niet over een vrijbrief om naar eigen goeddunken met de natuur en haar opbrengsten om te gaan. Als mens zijn we geen eigenaar van de aarde, noch van haar bodemschatten en opbrengsten. We zijn alleen maar tijdelijke pachters en bewakers van Gods tuin. Gods hulpje zo te zeggen. Wanneer we uit hebzucht de wereld om ons heen nodeloos schade toebrengen, verliest de mensheid haar rechten als sjoetaf boré – als ‘medewerker van de Schepper’ – binnen het scheppingsplan. Zinspelend op het metaforische verband tussen het beheren van de tuin van Eden en zorg voor de aarde – in het bijzonder voor het land Kanaän – merkt de judaicus Jacob Neusner op:
Schepping vindt plaats wanneer chaos onder controle wordt gebracht en geordend wordt, dat is wanneer de wereld perfect wordt gemaakt en wordt voorbereid op de daad van Gods heiliging (…). De halacha (wetgeving) die de [landbouw-]geboden uitwerkt, die rond dit punt in de Schrift worden uitgevaardigd, maakt de mens tot partner van God in het overwinnen van de chaos en het vestigen van orde. (J. Neusner)[1]
Het behoort tot de kracht van religie dat ze door vaste dagelijkse rituelen verantwoordelijkheid ten opzichte van de natuur aanscherpt. In het gebedenboek van het Nederlands Verbond Voor Progressief Jodendom – ‘Seder tov le hodot’ (‘Het is goed om dank te zeggen’) is een opmerkelijke (aan de midrasj ontleende) ecologische interpretatie toegevoegd aan het tweede hoofddeel (Deut. 11:13-21) van het ‘Sjema-gebed’ – het ‘Hoor Israël’. Dit gebed wordt tweemaal per dag gebeden. Die extra toevoeging sluit aan bij de Bijbelse belofte dat de Schepper regen en vruchtbaarheid aan het land geven zal wanneer het volk Israël zich conformeert aan Gods geboden:
Eens voerde God Adam, de eerste mens, langs de bomen van de Tuin van Eden. ‘Zie hoe schitterend ze zijn geschapen’, zei Hij. ‘Zorg goed voor hen, want als jij Mijn schepping verwaarloost, is er niemand na jou die het verloren gegane kan herstellen (naar Midrasj Kohèlèt Rabba, bij Pred. 7:13). Het evenwicht tussen mens en natuur mag niet worden verstoord. Hoe rechtvaardiger jullie je opstellen ten opzichte van jullie medemensen, hoe beter de natuur en al het geschapene bescherming vinden. Dan zal Ik jullie het inzicht en de kracht schenken de harmonie tussen mensen en het evenwicht in de natuur te bewaren. Dan zal er een eind komen aan het geweld op aarde. Vrede en rechtvaardigheid zullen de jullie van God gegeven erfenis worden tot in eeuwigheid. (Siddoer) [2]
Duurzaamheid beoefenen kan niet zonder intrinsieke motivatie die we dagelijks levend moeten houden! Bidden om duurzaamheid is zinloos, zo we niet eerst zelf actief stappen zetten om de door menselijk ingrijpen verstoorde natuur te helen! Zeker zo belangrijk daarbij is de onloochenbare samenhang tussen sociaal en ethisch handelen en onze relatie met de natuur. Streven naar macht en bezit ten koste van anderen, zal vroeg of laat ontaarden in uitbuiting van de aarde en haar schatten. Een economie die wordt voortgestuwd door de ongeleide krachten van de vrije markt is nu eenmaal onverenigbaar met prudent natuurbeheer.
Twee verhalen – een dubbele visie op de mens
Streven naar ‘duurzaamheid’ veronderstelt dat we actief gericht blijven op stabiliteit en blijvendheid. Bederf en uitbuiting van mensen, dieren en het leefmilieu is daarmee onverenigbaar. Religie probeert een antwoord te geven op de vraag naar de relatie van de mens met de aarde, haar overige bewoners en organismen. Als laatste is de mens geschapen (Gen. 1:1-2:4). De ‘hoogste’ levensvorm in een evolutionair proces, op de laatste scheppingsdag. Met speciale vermogens is hij begiftigd en hij weerspiegelt iets van Gods creatieve en communicatieve vermogens. Uitsluitend hij is in staat tot complexe vormen van verbale communicatie en daarmee tot ongeëvenaarde creatieve samenwerking, zoals de Joodse denker Yuval Noah Harari in zijn boek ‘Homo Deus’ uiteenzet. Alleen de mens is te midden van alle andere levensvormen naar Gods beeld geschapen (vgl. Gen. 1:26-27). Zijn bijzondere positie komt tot uitdrukking in de unieke zegen die de Schepper hem meegaf: ‘God zegende hen en God sprak tot hen: Weest vruchtbaar en vermeerdert je, vult de aarde en onderwerpt haar, en heerst over de vissen van de zee en het gevogelte van de hemel, en over al het levende dat over de aarde kruipt’ (Gen. 1:28).
Een Bijbels citaat kan tot rampspoed leiden, wanneer we het uit zijn verband rukken en de mondelinge uitleg – die elk Schriftwoord creatief afweegt tegen andere – buiten beschouwing laten. Subtiel geven zowel tekst als context relativerende grenzen aan. Als Gods beeld mag de mens de Schepper in Diens constante creativiteit navolgen. Tot behoud en vermeerdering, maar niet tot vernietiging en uitbuiting! Hij is in zijn hele existentie beeltenis van een Schepper Die Zijn schepping liefheeft en ‘het werk van Zijn handen’ voor schade, vernieling en ontheiliging behoeden wil (vgl. Ps. 104)! Uitsluitend wanneer wij over de schepping heersen (conform betzalmo en bedemoeto – als Zijn [Gods] beeld en gelijkenis) zullen we tot bekroning van de schepping succes oogsten. Zo niet, dan keert moeder natuur zich tegen ons en gaan we misschien wel ten onder. Met een woordspeling leert de midrasj dat, wanneer de mens niet handelt in overeenstemming met zijn door God beoogde positie, hij niet zal heersen (rada) maar juist zal afdalen (jarad).[3] Hij zakt dan tot onder het niveau van dieren, in feite nog dieper dan dat!
De Schepper spreekt ons als het ware toe:
Ja, ‘Vernietig niets!’ is de eerste en algemene oproep van God die jou, mens, tegemoet klinkt, wanneer je jezelf aanschouwt in je heerschappij over de aardse wereld. Rondom je zie je aarde, planten en dieren, ja aarde, planten en dieren die door jouw toekomstige mensenkracht jouw stempel dragen, door jouw mensenhand, ten behoeve van jouw mensendoel, tot woning, kleding, voedsel en werktuig getransformeerd en tot bezit toegeëigend. (—) daar sta je in het midden van je aardse rijk, zij allen (zijn) als dienaren onderworpen aan jouw macht, daar hef je jouw hand op, tot infantiel spel, tot een dolzinnig woeden, wil je verwoesten wat je gebruiken moet, wil je vernietigen wat je moet benutten (…) Vernietig niets! Wees mens! Alleen wanneer je voor een wijs mensendoel, door het woord van mijn Leer geheiligd, de dingen om je heen gebruikt, ben je mens en bezit je het recht over hen dat Ik jou, mens, gegeven heb. Vernietig je echter, verwoest je – vernietigend en verwoestend ben je geen mens, dan ben je een dier en bezit je geen recht over de dingen om je heen. Alleen voor wijs gebruik heb ik ze aan je uitgeleend, vergeet het niet dat ik ze aan jou uitgeleend heb. Zodra je er onwijs mee omhannest, of het nu het grootste is of het kleinste, pleeg je verraad aan Mijn wereld, bega je moord en roof op Mijn eigendom, zondig je tegen Mij.’ Dat roept God je toe, en met deze aanroeping verdedigt Hij de belangen van het grootste en het kleinste tegenover jou, verleent Hij aan het kleinste en het grootste rechtsbescherming tegenover jouw willekeur. (Samson Raphael Hirsch)[4]
Adam en Adam
De Joodse theoloog Joseph Baer Soloveitchik concludeert dat de Tora twee elkaar aanvullende mensbeelden levert. Dat van de Adam uit het scheppingsverhaal (Gen. 1-4a) naast dat van de Adam uit het paradijsverhaal (Gen. 2:4b-3:24) die Gods tuin – metafoor voor de aarde – moet behoeden en bewaren. Een verhaal over werken, heersen en veroveren naast een tweede verhaal dat vertelt over twee ‘rustende’ mensen in een tuin vol heerlijkheden, vlak voordat de begeerte naar meer en eigenbelang zo noodlottig toesloegen. Duurzaamheid betekent het zoeken naar een juiste balans tussen deze twee adamsfiguren binnen onszelf. We zijn bevoegd om de natuur te exploiteren en waar nodig te beheersen, maar ook moeten we ruimte laten voor stil genieten en momenten van reflectie. In die terughoudende rust strekte de Schepper ons mensen op de zevende scheppingsdag tot voorbeeld! Op een verrassende manier legt de Midrasj aan de hand van beide Tora-verhalen nadruk op de levensnoodzakelijke afwisseling van werken en rust, zodat we met regelmaat kunnen reflecteren over ons actieve bestaan:
Rabbi Berèchja sprak:
‘(… ) “En Hij plaatste hem (letterlijk: deed hem rusten) in de Tuin van Eden” (Gen. 2:15), dat betekent: Hij gaf hem de (rust)dag van de Sjabbat, zoals je ook zegt: “En Hij rustte op de zevende (dag)” (Ex. 20:11). “Om haar te bewerken” (Gen. 2:15), dat betekent: “Zes dagen zul je werken” (Ex. 20:9). “En haar te bewaken” (ibid.), dat is: “Bewaak de dag van de Sjabbat om haar te heiligen” (Deut. 5:12).’ (Midrasj Be-resjiet Rabba)
Als Joodse gelovige moet ik om de zoveel tijd een pas op de plaats maken, zodat ik – op de Sjabbat – over eigen doen en laten van de afgelopen werkdagen kan nadenken en daarop kan terugblikken. Wie zijn wij? Waar gaan we naar toe? Wat is onze bestemming en taak, samen met wie kunnen we onze bestemming verwezenlijken? Dit soort vragen moet in feite iedereen als tweede Adam aan zichzelf stellen. Vanuit Joodse optiek bezien kan ik duurzaamheid niet loskoppelen van het begrip ‘menoecha’ – rust, en van de ideeënwereld achter de viering van de Sjabbat.[6] Dit inzicht geeft extra diepte aan wat Rav Hamnoena zei:
Aan wie op de avond waarmee de Sjabbat begint het vers ‘En de hemel en de aarde werden voltooid’ (Gen. 2:1) uitspreekt, rekent de Schrift het aan alsof hij een medewerker is geworden van de Heilige, Hij zij gezegend, bij het werk van de schepping.[7]
De Sjabbat – moment van bezinning en zelfbeheersing
Wat is er verder te zeggen over de betekenis van de Sjabbat? We benoemden al het verband van duurzaamheid met zelfbegrenzing. Het vieren van de Sjabbat vormt een wekelijkse oefening daarin. De Sjabbat leert niet alleen zich in te tomen, maar schenkt bovendien terugkerende momenten van verwondering over de schoonheid van Gods schepping. Die vreugdevolle rustdag vormt voor het religieuze deel van de Joodse gemeenschap een middel om intrinsieke motivatie op te wekken voor het behoud van de schepping en haar rijke natuur. Zonder de incarnering van een door de gemeenschap gedeelde liefde en bewondering voor de natuur zal een praktische aanpak van milieuproblematiek falen!
De Babylonische Talmoed vertelt hoe voor mystiek ontvankelijke zielen bij zonsondergang in feestelijke kleding naar buiten het veld inliepen om de Sjabbat als bruid en koningin te ontvangen.[8] Want daar – door de natuurlijke schoonheid van de velden omgeven – verwelkomden zij hun Sjabbatbruid als eerste. Bij die inspiratie opwekkende sfeer past het hier volgende verhaal over Rav Avraham Isaac Kook, de eerste Asjkenazische opperrabbijn van Israël:
Toen Rav Kook een keer door de velden wandelde, diep in gedachten verzonken, plukte een jonge student die bij hem was een blad van een boomtak af. Rav Kook was zichtbaar geschokt door deze handeling, zich zachtmoedig tot zijn metgezel wendend sprak hij: ‘Je moet mij geloven wanneer ik je vertel, dat ik nooit een blad of grasspriet of enig levend organisme wegneem, tenzij ik dit nodig heb.’ Hij legde verder uit: ‘Ieder deel van de plantenwereld zingt een lied en ademt een geheimenis uit van het goddelijke mysterie van de schepping.’ Voor de eerste keer in zijn leven begreep de jonge student wat het betekent mededogen te hebben met alle schepselen. (Wisdom of Jewish Mystics; internet)[9]
De Sjabbat vormt dus een oefening in zelfbeheersing en doet niet alleen ons maar ook de wereld om ons heen, zoals lastdieren die wij benutten, voor een moment op adem komen.
Daarbij kan deze dag van bezinning liefde en bewondering voor de natuur wekken en dat doen vasthouden! Duurzaamheid, de stabiliteit van het ons omringende ecosysteem, is onmogelijk zonder momenten van bezinning en terughoudendheid.
Hoe trots zijn wij dikwijls op onze overwinningen in de strijd met de natuur, trots op de vele instrumenten die wij uitgevonden hebben, op de overvloed van producten die wij hebben kunnen vervaardigen. Maar onze overwinningen zijn gaan lijken op nederlagen. Ondanks deze triomfen zijn wij ten offer gevallen aan het werk van onze handen; het lijkt alsof de krachten die wij overwonnen hadden, ons overwonnen hebben. (…) De oplossing van het meest kwellende probleem van de mensheid ligt niet in de afwijzing van de technische beschaving, maar in het verkrijgen van een zekere mate van onafhankelijkheid ervan. Ten aanzien van uiterlijke gaven, van materiële bezittingen, is er maar één juiste houding; ze hebben en zonder ze te kunnen. Op de Sabbat leven wij als het ware onafhankelijk van de technische beschaving; wij onthouden ons voornamelijk van elke bezigheid, die gericht is op het maken of nieuw vormen van ruimtelijke dingen. Het koninklijke voorrecht van de mens om de natuur te veroveren, wordt op de zevende dag opgeschort. (A.J. Heschel)[10]
Het Sjabbatjaar – momenten van rust en herstel
Verschillende reglementen uit de Tora rond de landbouw en veeteelt hebben een ecologische functie. Een bijzonder milieuvriendelijke maatregel in de Tora is het Sjabbatjaar. Aan het eind van elk zevende jaar biedt dit gebruik aan het land en het daarop aanwezige leven – zowel plant als dier! – een tijd van rust en recupereren. De les van het Sjabbatjaar is, dat we door een meer restrictief benutten van de aarde de geschonden soortenrijkdom aan flora en fauna kunnen behouden of helpen herstellen!
Hoewel de instelling van het Sjabbatjaar in principe uitsluitend voor Erètz Jisra’él – het land Israël – gold en het tegenwoordig slechts door weinigen daadwerkelijk in praktijk wordt gebracht, blijft dit agrarische rustjaar van universele waarde:
Wanneer jullie het land binnenkomen dat ik jullie geef, dan zal het land (een jaar van) rust houden, een Sjabbat voor de Eeuwige. Zes jaren zul je akker inzaaien en zes jaren zul je wijngaard snoeien en haar opbrengst inzamelen. Maar in het zevende jaar zal er een periode van volledige rust zijn voor het land, een Sjabbat voor de Eeuwige; je akker zul je dan niet inzaaien en je wijngaard zul je niet snoeien. (…) De opbrengst van de Sjabbat van het land (van het rustende land) zal tot voedsel dienen voor jou, voor je slaaf en je slavin, voor je dagloner en voor de vreemdelingen die bij jou verblijven. En (ook) voor jouw vee en het wilde gedierte dat in jouw land leeft, zal de opbrengst ervan tot voedsel dienen’ (Lev. 25:2-8; vgl. Ex. 23:10-11).
Wat betreft ruimte en tijd herinnert Israëls verblijf in het ‘heilige’ land aan het proces van de zeven scheppingsdagen en aan het paradijsverhaal. Israëls komst in het land was als de eerste scheppingsdag en moest het herstel inluiden van wat bij de zondeval in het paradijs was misgegaan, toen aarde doornen en distels ging voortbrengen in plaats van voedzame gewassen:
Terugkomend op die perfecte tijd, beweert de Tora dat het land in voldoende voedsel zal voorzien voor iedereen, de kuddes van klein- en grootvee meegerekend, zelfs als de mensen het land niet bewerken. Israëls binnenkomst in het land correspondeert met de eerste dag van de schepping, en het zevende jaar recapituleert de Sjabbat van de schepping. [11]
Zowel in sociaal-maatschappelijke zin als voor het behoud van een gezond leefmilieu kan een instelling als het Sjabbatjaar ertoe bijdragen om al veroorzaakte schade aan een ecosysteem te helpen reduceren. Religie is meer dan metafysica en bevat tal van inzichten die van praktische waarde zijn, ook voor de ongelovige! Rabbijn Dan Fink, die een aantal bijdragen publiceerde over ecologie binnen de Joodse traditie, formuleerde de functie van het Sjabbatjaar zo:
Het Sjabbatjaar is alleen van toepassing voor Joden die in het land Israël leven. Zelfs daar houden slechts weinigen zich thans aan dit gebod. Toch is het Sjabbatjaar, ondanks de geringe mate waarin men zich er aan houdt, in principe uiterst belangrijk. Het representeert het eerste officieel vastgelegde agrarische beleid om te voorzien in het weer op krachten komen van de bodem. In deze zin is het Sjabbatjaar, dat de boer eraan herinnert dat de aarde niet onuitputtelijk is, een voorbeeld van gezond landbouwmanagement. (D. Fink)[12]
Het Sjabbatjaar noopt tot reductie van ongelimiteerde agrarische productie. Deze of een vergelijkbare instelling kan bijdragen aan de oplossing van het huidige stikstofprobleem, mede door het tegengaan van overbemesting. De idee van het Sjabbatjaar als periodieke ‘stap op de plaats’ kan bestuurders ertoe bewegen om de meer schappelijke weg te volgen van restrictie van activiteiten per boer, in plaats van volledig wegsaneren van iets minder succesvolle maar mogelijk meer ecologisch verantwoord werkende ondernemers binnen de agrarische sector. Dat laatste is helaas decennia lang geschied. De onderliggende gedachte daarbij is opnieuw dat geen mens (of organisatie), hoe economisch machtig en voortvarend ook, zich de exclusieve eigenaar mag wanen van de aarde en haar opbrengsten. Het eigenaarschap komt uitsluitend de Eeuwige toe, ten bate van geheel de aarde en al haar bewoners! Binnen dit concept past geen megalomaan agrarisch ondernemen ten koste van de leefomgeving, flora en fauna. De toevoeging ‘En (ook) voor jouw vee en het wilde gedierte dat in jouw land leeft, zal de opbrengst ervan tot voedsel dienen’ legt een speciaal ecologisch accent. Periodieke restrictie van activiteit en rust hebben een diervriendelijke uitwerking en komen de soortenrijkdom van het dierenrijk ten goede.
Eerstelingen en andere afdrachten van de oogst
Meerdere agrarische regelingen uit de Tora onderstrepen Gods eigenaarschap van de aarde. Ze nopen tot acties met een ecologisch belang en onderstrepen de sociale component van voedselproductie. De Bijbelse regelingen zijn onverenigbaar met ongelimiteerde vercommercialisering en industrialisering van landbouw en veeteelt. Als pachter van de aarde waren de Israëlieten verplicht Gods bezit van de aarde na iedere oogst opnieuw te onderstrepen in de vorm van (planten- en dieren)offers in de Tempel. Aanvullend waren zij verplicht tot sociale gaven en daarmee tot concrete bijdragen aan de voeding van de gemeenschap als geheel. Bovendien leert de Tora om ook ‘de dieren van het veld’ en de in het wild levende fauna van menselijk handelen te laten meeprofiteren. Ecologisch bezien een niet onbelangrijk aspect van Bijbelse ecologie.
De Israëlieten moesten bij het binnenhalen van hun oogsten het gewas aan de rand (pea) van de akker laten staan, ten behoeve van de armen en de dieren van het veld (Lev. 19:9, 23:22). De opbrengsten van de aarde behoren immers in diepste zin al haar bewoners toe, inclusief de dieren. Een verwant doel streven de voorschriften na van de ‘nalezing’ (lèkèt), het ‘raapsel’ (pèrèt) en van de ‘vergeten schoof’ (sjekoecha) (vgl. Lev. 19:10, Deut. 24:19-2). Men mocht bij het oogsten niet genadeloos doorgaan tot de laatste vrucht en halm, takken niet steeds opnieuw nalopen op vergeten exemplaren, of zaden en vruchten die gevallen waren achteraf nog weer wegrapen, of terugkeren om een vergeten schoof alsnog binnen te halen. Van het geoogste graan, wijn, olijfolie, fruit en van het pasgeboren vee moesten de Israëlieten onder meer tienden afstaan of vrijkopen (met vermeerdering van een vijfde) door de financiële waarde ervan te spenderen ten goede van het heiligdom in Jeruzalem. Andere tienden van de oogst moesten zij afstaan ter ondersteuning van de armen, weduwen en wezen die zonder eigen land en inkomsten moesten overleven.[13] ‘De afdracht van de verschillende tienden was mede gericht op het vasthouden van de gemeenschappelijke band met de aarde, op de functie waartoe voedselproductie uiteindelijk bedoeld is: het voeden van jezelf en je naasten. Hier geen vergezichten van exporthandel op wereldschaal en het uitsluitend najagen van persoonlijk financieel gewin.’ [14]
De verboden vrucht uit het paradijs
De instelling van Orla (het ‘onbesnedene’ en nog niet geheiligde) raakt aan de idee van de ‘verboden vrucht’ uit het paradijs. De regel van Orla (Lev. 19:23-25)[15] verbood Israël vanaf het betreden van het land Kenaän om de vruchten van nieuw geplante jonge bomen gedurende de eerste drie jaren te oogsten. Pas in het vierde groeijaar mochten de Israëlieten die eerste vruchten oogsten, en dan alleen nog maar ten behoeve van het heiligdom in Jeruzalem. Dus ook dan nog altijd niet voor eigen gewin! Pas over de vruchtenoogst van het vijfde jaar mochten zij ten eigen bate beschikken. Geen enkele regeling herinnert zo sterk aan Gods recht op eigendom van de aarde als die van orla. Dit voorschrift dwingt duidelijk tot zelfbeteugeling bij de exploitatie van de aarde!
Volgens de midrasj en vele Bijbelverklaarders wordt de geschiedenis van de ‘zondeval’ in orla weerspiegeld. Het eten van de boom van kennis van goed en kwaad betekende een knieval voor begeerte. Het eerste mensenpaar dichtte zichzelf de wijsheid toe om geheel zelf te beslissen wat goed is en wat kwaad, onafhankelijk van door goddelijke wijsheid opgelegde ordeningen en regelgeving! Eva en niet minder Adam staan hiermee model voor een zichzelf overschattende mensheid: ‘En de vrouw zag dat de boom goed was om ervan te eten, ja een boom die begerenswaardig was voor het oog’ (Gen. 3:6). Niet zozeer dingen maar activiteiten nemen in de Joodse religie een centrale plek in. Bij heiligheid komt het op heiliging aan, op het doen! Daarom is een heiligdom – als het goed is – niet meer dan een plek die je moet heiligen, niet een ruimte die vanuit zichzelf al heilig is. In dit gebeuren herkennen we het opportunisme van een prematuur oordeel. De oermens wilde al eten van die ene verboden boom zonder alle consequenties van goed en kwaad te overzien, uit pure begeerte! Van alle andere bomen mochten zij eten, waarom zich dan vergrijpen aan die ene boom?
Is dit geen goede metafoor voor de huidige mensheid? Is dit geen terechte waarschuwing tegen eigengereid ingrijpen in de natuur door een op winst gericht en zelfzuchtig mensdom, dat autonome keuzes wil maken binnen het onvoorstelbaar complexe ecosysteem van de aarde, zonder daarbij alle gevolgen te overzien? Het nog altijd actuele antwoord van moeder aarde op dergelijk ondoordacht ingrijpen in de natuur beluisteren we in het ontluisterende verhaal over de val van Adam en Eva. Daarin voorspelde de Schepper: ‘Dorens en distels zal zij (de aarde) voor jou laten ontspruiten’ (Gen. 3:18).
Met mijn moderne verstand denk ik daarbij aan de rampen die ons door onbeheerst ingrijpen in de natuur op dit moment overkomen. Een getergde aarde en moeder natuur slaan genadeloos terug in de vorm van een dramatisch afnemende biodiversiteit, plagen, bosbranden, overstromingen en wat niet meer! Een instelling als orla bevat een actuele les in duurzaamheid: weest terughoudend bij het exploiteren van de opbrengsten van de aarde, weest innovatief bij het voorkomen van verspilling. De plicht tot duurzaamheid leert ons ruimte over te laten voor het existeren van alle leven op deze planeet. Terecht blijft de oude, in feite nimmer achterhaalde, agrarische instelling van orla herinneren aan de fout van het eerste mensenpaar, een fout die absoluut geen herhaling verdient:
De herleving van Adam door Israël stelt zichzelf steeds weer in werking, zonder eind. Zo biedt de planting van iedere boom aan Israël de gelegenheid om de confrontatie aan te gaan die Adam niet kon doorstaan. Israël herhaalt de beproeving van Adam toen, maar Israël, de nieuwe Adam, bezit en is in bezit genomen door de Tora.[16]
Een regel als orla spoort aan om de missstap van de ‘zondeval’ te herstellen. Beteugel je begeerte naar overdaad en gewin omwille van de aarde en al haar bewoners. Want alleen zo garandeer je ten lange leste ook eigen gewin, eigen duurzaamheid en voortbestaan!
‘De boom des levens’ – nationaal symbool van duurzaamheid
De levensboom – étz chajiem – uit het paradijsverhaal geldt bij uitstek als Joods icoon van duurzaamheid. Zij is een metafoor voor de Tora met haar vele levensbestendigende voorschriften en waarden. De zegenbede ter afsluiting van een voorgelezen passage uit de wekelijkse Tora-lezing luidt: ‘Gezegend bent U Eeuwige, onze God, Koning van de wereld, Die ons de Tora van waarheid gegeven hebt, (een boom van) eeuwig leven heeft Hij te midden van ons geplant. Gezegend bent U, Die de Tora schenkt.’
Het oudste symbool voor Israël is niet, zoals men wel geneigd is te denken, de Davidsster, maar de dadelpalm. Dit metaforische teken van duurzaamheid siert al munten uit de periode van de rebel Bar Kochba (132-135 van de jaartelling), toen het volk enkele jaren politieke zelfstandigheid genoot. Elk blaadje, elke vezel, elk sprietje van de rijzige dadelpalm draagt bij aan haar indrukwekkende gratie en is van nut! Niets van deze boom wordt verspild:
Zoals geen deel van de dadelpalm ongeschikt is voor gebruik – zijn dadels worden immers gegeten, zijn takken gebruikt voor Hallel (de recitatie van Ps. 113-118 [o.a.] tijdens het Soekkot-feest), zijn twijgen voor dakbedekking, zijn bast voor touwen, zijn puntige bladeren voor bezems, en zijn glad geschaafde planken voor de plafonds van huizen – zo is niemand in Israël zonder nut. Maar onder hen bevinden zich kenners van de Schrift, kenners van Misjna, kenners van Talmoed en kenners van aggada (verhalende traditie).[17]
Bomen zijn in nog concretere zin tot nationaal symbool van het Joodse volk en het land Israël geworden. In de toespraak waarmee Ben Gurion in het jaar 1949 de eerste vergadering van het Israëlische parlement opende, refereerde hij aan de planting van enorme aantallen nieuwe bomen met de woorden: ‘Onder alle zegenrijke daden die wij in dit land verrichten, ken ik geen vruchtbaarder en betekenisvoller activiteit dan het planten van bomen.’[18]
Duurzaamheid impliceert denken op de lange termijn om de wereld leefbaar te houden voor het nageslacht. Ongetwijfeld kende Ben Gurion het verhaal van de ‘wonderrabbi’ Choni de Circelmaker uit de Babylonische Talmoed:
Op een dag kwam Choni de Cirkelmaker langs een weg en zag een man, die een Johannesbroodboom plantte. Hij vroeg hem: ‘Na hoeveel jaar zal hij vrucht dragen?’ Hij antwoordde: ‘Over zeventig jaar.’ ‘Ben je er dan zeker van dat je na zeventig jaar nog in leven bent?’ De man antwoordde hem: ‘Ik trof de wereld aan met Johannesbroodbomen. Zoals mijn vaderen [die] voor mij geplant hebben, zal ook ik [ze] planten voor mijn kinderen’.[19]
Bal tasjchiet – ‘Je zult niet verspillen’ (Deut. 20:19)
De rabbijnse traditie kenmerkt zich niet zozeer door grootse en generaliserende theorieën, maar door concrete richtlijnen en praktische voorbeelden uit het dagelijkse leven. Dat geldt zeker ook voor regels rond de productie en het gebruik van voedsel, of rond het onttrekken van grondstoffen en producten aan de aarde. Wat wij heden ten dage als streven naar duurzaamheid aanmerken, is een bepalende factor geweest bij de ontwikkeling van allerlei halachische richtlijnen.
De meest concrete invulling krijgt het streven naar duurzaamheid binnen het jodendom met het Bijbelse verbod op verspilling: (lo tasjchiet) bal tasjchiet – ‘je zult niet (nodeloos) vernietigen’. Dit belangrijke rabbijnse concept is ontleend aan het verbod in de Tora om tijdens oorlogshandelingen vruchtbomen te verwoesten: ‘Wanneer je een stad vele dagen belegert om haar in te nemen door oorlog tegen haar te voeren, dan zul je haar geboomte niet vernielen door de bijl daarin te slaan, want daarvan kun je eten en je mag het niet omhakken. Is hij soms een mens, de vruchtboom op het veld dat hij vanwege jou onder belegering zou komen?’ (Deut. 20:19-20).[20]
Een korte conclusie mogen we aan dit Tora-vers ontlenen. Een tactiek van verschroeide aarde is zelfs in oorlogstijd uiterst verwerpelijk, zeker waar het om voedselbronnen zoals vruchtbomen gaat. Maar ook andere dingen die nodig zijn voor voedselproductie, zoals in de oudheid molenstenen, mag men niet vernielen. Hoeveel te meer geldt zo’n verbod dan onder normale omstandigheden en in vredestijd! Een vruchtboom is geen mens die zichzelf zou kunnen verdedigen, zo leert de Tora hier. Maak de natuur dus niet tot willoos slachtoffer van menselijke verwikkelingen en belangen. Een onderliggende gedachte bij het voorkomen van verspilling is dat God aan alle onderdelen van de natuur, tot en met het kleinste organisme, een eigen functie heeft toebedeeld binnen het ontzagwekkende ecosysteem dat de schepping is. Ook los van de mensheid en haar doelstellingen hebben alle materialen en organismen, tot aan het kleinste toe, een eigen doel, functie en bestaansrecht! De grote middeleeuwse arts en wetgeleerde Maimonides zegt in zijn wetcodex:
Men moet niet geloven dat alle wezens bestaan omwille van het bestaan van de mens. Integendeel, ook alle andere wezens zijn bedoeld om wille van zichzelf en niet omwille van iets anders. (…) Want wij zeggen dat Hij uit kracht van Zijn wil alle onderdelen van de wereld tot bestaan heeft gebracht, waarvan sommige bedoeld waren omwille van zichzelf, terwijl andere bedoeld waren omwille van iets anders met een eigen doel. (…) Evenzo zegt de Schrift over de mens: ‘En heerst over de vissen van de zee etc.’ (Gen. 1:28). Dit Schriftwoord betekent niet dat de mens omwille hiervan geschapen werd, maar het geeft slechts informatie over de natuur van de mens die Hij, Hij zij gezegend, hem ingeprent heeft.[21]
In Maimonides daagde al het besef van de complexe aard van het geheel der dingen. Alles op aarde heeft zijn doel en plek in samenhang met andere dingen. Deze gedachte sluit aan bij het moderne inzicht dat behoud van biodiversiteit van groot gewicht is voor een stabiel ecosysteem. Wij maken als mens slechts onderdeel uit van een zeer complexe totaliteit waarin elk element een eigen functie heeft in samenhang met andere elementen en waarin dus niets (geen enkele soort) zonder voor ons onberekenbare gevolgen mag ontbreken.[22]
De mens bezit – overigens niet altijd disfunctioneel – een ingebouwde zucht tot heersen en zelfhandhaving, maar die impulsen moet hij intomen, wil hij niet ontaarden en niet meer blijken dan een dier! Hoewel het verbod tot kappen oorspronkelijk slechts voor vruchtbomen gold en niet voor bomen die geen bron van voedsel zijn, dwingt dit verbod om bij het kappen van welke boomsoort dan ook een verantwoorde afweging te maken tussen schade aan de natuur en economisch belang.[24] Vermijdbare vernieling en verspilling van welk onderdeeltje van het ecosysteem dan ook valt dus onder het verbod ‘je zult niet vernietigen’! Het mag nauwelijks een vraag heten of in ons huidige tijdsgewricht – met zoveel ontbossing, erosie en stikstofproblemen, met alle desastreuze gevolgen van het leven op aarde van dien – niet ook het kappen van vele andere boomsoorten direct moet vallen onder dit Bijbelse verbod van verspilling! Want deze – en allerlei andere soorten en organismen – vormen evenzeer een levensvoorwaarde als vruchtbomen.
Het verbod tot verspilling blijft dus zeker niet tot het vernietigen of vernielen van bomen beperkt, maar heeft al vroeg een brede invulling in de traditie gekregen. Wanneer men bomen zelf niet nodeloos mag vernietigen, hoeveel te meer dan ook niet hun vruchten! Zo de Tora het al afkeurt vruchtbomen te vernietigen in geval van oorlog, hoeveel te meer verwerpt zij dan de verspilling van fruit en ander voedsel in vredestijd![25] Daarom waarschuwt de rabbijnse overlevering herhaaldelijk op het achteloos en verspillend omgaan met alle voedsel.[26]
Duurzaamheid en een gezond leefmilieu
Tot het streven naar duurzaamheid behoort uiteraard het vermijden van milieuvervuiling. Om twee redenen: 1) vanwege schending van gezondheid en/of de belangen van de naaste. 2) vanwege de verwoesting van de natuur. Ook dat laatste betekent overtreding van bal tasjchiet. De Joodse halacha (wetgeving) schrijft voor dat bij vervuilende economische activiteiten men veiligheidszones in acht moet nemen rond een natuurgebied of het grondgebied (akkers) van anderen, zodat noch de natuur noch de medeburger schade en overbodige hinder ondervindt. Vervuilende activiteiten werden in de oudheid bijvoorbeeld bedreven in leerlooierijen, en bij de aanplant en verwerking van vlas. De regelgeving daaromtrent is te complex om in dit korte essay te bespreken.[27] Duidelijk is dat in oude rabbijnse regelgeving al moeilijke afwegingen werden gemaakt tussen economisch belang en de hier gewraakte activiteiten. Daarbij moesten zorg voor het milieu – Gods schepping – en mededogen met de medemens – vrij zwaar meewegen! Milieuvervuiling omvat immers ook de aantasting van de persoonlijke levenssfeer (rust) en de gezondheid van al degenen die nadelen ondervinden van andermans economische activiteiten. Ook gezondheid behoort onderdeel te zijn van de strategie van duurzaamheid.
Wat de middeleeuwer Maimonides schrijft over de verpesting van het leefmilieu in grote steden, zou opgetekend kunnen zijn in een eigentijds artikel over de nadelen van urbanisatie:
De kwaliteit van stedelijke lucht is vergeleken met de lucht in de wildernis en de bossen als dik en turbulent water in verhouding tot zuiver en licht water. Dat komt omdat in de steden met hun hoge gebouwen en nauwe straten de vervuiling afkomstig van hun inwoners, hun afval, kadavers, het vuil (excrementen) van hun vee, de stank van hun verdorven voedsel de gehele lucht onwelriekend maakt, turbulent, stinkend en dik; en de winden worden evenzo, hoewel niemand het beseft. En er is geen uitweg, omdat we opgegroeid zijn in steden en eraan gewend geraakt zijn; we kunnen op zijn minst een stad kiezen met een open horizon etc. (Maimonides)[28]
In het algemeen pleit de traditie voor het behoud van natuurschoon als een waarde op zich. Zo propageerde Maimonides om parkachtig gebied rondom een stad niet te vervangen door bewerkt land. Want de aantrekkelijkheid en de rust van een woonplek mag niet verloren gaan.[29] In een stad zonder groen en tuinen mag je in feite niet wonen.[29]
Streven naar duurzaamheid, zo mogen we voorzichtig concluderen, raakt vooral ook het leefmilieu in grote steden. Het verlangen naar schonere lucht en een gezondere leefomgeving, dwingt tot het terugdringen van verkeer in de binnensteden, naast goede afvalverwerking en vergroening.
Omgaan met voedsel
Met alle voedsel moet men met respect omgaan, aangezien het een gave is van de aarde en daarmee van de Eeuwige, de enige echte eigenaar van alle grond. Zo mag men bijvoorbeeld aan tafel niet uit speelsheid met brood of vruchten gooien of enige handeling verrichten die het opgediende eten voor verdere consumptie ongeschikt maakt.[30]
Duurzaamheid is onverenigbaar met elke vorm van verspilling. Zelfs overdadige en luxueuze consumptie van voedsel geldt al als overtreding van ‘bal tasjchiet’. Wanneer we dit verbod voortaan ernstig nemen, streven we een versoberde levensstijl na! De traditie laat hierover geen misverstand bestaan. Ook zonder overdaad kunnen we God in vreugde dienen:
Rav Chisda sprak eveneens: ‘Wanneer men haverbrood kan eten maar (in plaats daarvan) tarwebrood eet, overtreedt men de (regel van) bal tasjchitiet.’ Rav Pappa sprak: ‘Wanneer men bier kan drinken, maar wijn drinkt, overtreedt men bal tasjchiet.’ Maar dat is incorrect. Wanneer bal tasjchiet van doen heeft met lichamelijk welzijn dan verdient dat de voorkeur. (Babylonische Talmoed)[31]
Alleen om wille van de gezondheid mogen we duur voedsel nuttigen, maar niet uit zucht naar copieus en luxueus dineren! Zichzelf overeten, met obesitas als gevolg, betreft een welvaartsziekte en is teken van verspilling.[32] Tussen de regels door beluisteren we in de Talmoed nog een extra les. Eet of drink allereerst datgene wat het snelst aan bederf onderhevig is. Wanneer we meer voedsel klaarmaken dan we verorberen kunnen voordat het bederft, zoals in de oudheid bij het slachten van een dier zonder koelmiddelen, overtreden we het verbod tot verspilling.[33]
Als de traditie het verspillen van enkele happen bij de maaltijd al afkeurt, hoeveel te meer dan dat er grote hoeveelheden voedsel teloorgaan tijdens het productieproces van voedsel. Hoe verwerpelijk is dan ook de overdadige consumptie en aankoop van voedsel door massa’s consumenten in de huidige (vooral) westerse samenleving! Sommige schattingen gaan ervan uit dat minstens een kwart van alle voedsel dat wordt geproduceerd niet geconsumeerd wordt en verloren gaat! Wie ook maar enig religieus besef heeft, gaat dit verschijnsel tegen door een persoonlijke levenshouding van bescheiden zuinigheid.
Vegetarisme
Volgens het scheppingsverhaal leefde de mens aanvankelijk uitsluitend van plantaardige voeding, evenals toen de dieren (Gen. 1:30). Eerst na de zondvloed – ten tijde van Noach – begon de mensheid dieren te slachten en vlees te consumeren (Gen. 9:2-3). Ook het boek Daniël lijkt een vegetarische leefwijze te prefereren. Niets gezonder voor lijf en verstand dan een vleesloos menu (vgl. Dan. 1).
Voor iemand als Rav Kook (de eerste opperrabbijn van Israël) en velen met hem vormden deze teksten een van de vele argumenten voor een vegetarische leefwijze. Vegetarisme is in lijn met het huidige streven naar duurzaamheid en het tegengaan van onnodige stikstofuitstoot (zoals door intensieve veeteelt). Vegetarisme is voor mij binnen het jodendom weliswaar geen gebod, maar wel een verstandige aanbeveling omdat ik door minimale vleesconsumptie mijn ecologische voetafdruk zo klein mogelijk houd. [34]
Leven en materie
We constateerden al dat het aan de Tora ontleende verbod om vruchtbomen te vernielen, met het daaraan gekoppelde idee van verspilling, al vroeg een brede invulling en toepassing heeft verkregen. Niet alleen de planten- en dierenwereld, maar zelfs de anorganische natuur – tot in haar kleinste onderdelen – maakt deel uit van de aarde als organisch ecosysteem, waarvan de complexiteit het menselijk begrip nu eenmaal te boven gaat. Tot dit ‘moderne’ inzicht kan juist religie bijdragen. Een goed voorbeeld vinden we bij de kabbalistische mysticus Mosjè Cordovero, die als geen ander geloofde in de geheimzinnige en nooit te omvatten samenhang aller dingen, en in de nooit te voorspellen beïnvloeding van ons menselijk handelen daarop. In zijn werk Tomér Devora, De Palmboom van Debora, schrijft hij:
Het mededogen van de mens moet zich uitstrekken over alle geschapen wezens. Hij mag ze minachten noch vernietigen, want de hogere Wijsheid strekt zich uit over al wat geschapen is. (Over) de stemloze materie, de plantenwereld, de dieren en het sprekende. Daarom is het passend dat de mens mededogen toont met alle werken van de Heilige, Hij zij gezegend, precies zo als de hogere wijsheid niets misacht en alles van daaruit vorm heeft gekregen, zoals er gezegd is: ‘U hebt alles met wijsheid gemaakt’ (Ps. 104:24). (Mosjè Cordovero)[35]
Zelfs de rationalistisch ingestelde filosoof Maimonides onderschreef een ‘holistische kosmologie’ die we in het huidige debat over duurzaamheid en ecologie terugzien en waarin alles met alles samenhangt en samenwerkt, als de organen en delen van het menselijke lichaam:
Weet dat het geheel van het zijnde één individu is en niets anders. Ik bedoel te zeggen dat de sfeer van de buitenste hemel met alles wat daarin is zonder twijfel één (enkel) individu is, die wat individualiteit betreft de stand bezit van Zayid of Oemar.[36]
In wezen gaat de idee van de aarde als één groot samenhangend geheel terug op de Bijbelse en Hellenistische voorstelling van chochma (wijsheid, geïdentificeerd met de Tora) en logos (wereldrede), een samenbindend mysterie dat aan alles in de schepping ten grondslag ligt en dat alles met alles verbindt. (vgl. Spr. 8:12 v. en Wijsheid van Salomo 7:22 v.).[37]
Wees zuinig met schaarse grondstoffen
Een door zijn eenvoud aansprekend voorbeeld van de uitbreiding van het concept bal tasjchiet tot de levenloze natuur vinden we in de Babylonische Talmoed:
Onze rabbijnen leren: Een brok zout mag in een lamp worden geplaatst met de bedoeling dat deze helder schijnt[38]; modder en klei mogen onder de lamp worden aangebracht met de bedoeling dat hij langzamer brandt.[39]
Rav Zoetra sprak: Wie (het reservoir van) een lamp met olie bedekt, of wie (het reservoir van) een lamp met nafta (petroleum) van zijn afdekking ontdoet, maakt zich schuldig aan bal tasjchiet.[40]
Dit haast extreme voorbeeld leert dat je het effect van een lamp mag vergroten met middelen die niet al te kostbaar zijn en die niet leiden tot misbruik van schaarse brandstof. Je zou het eerste voorbeeld (dat van de rabbijnen) binnen het huidige discours rond duurzaamheid als ‘innovatie’ mogen aanmerken. In moderne taal: isoleer je huis en gebruik innovatieve middelen waarmee je brandstof bespaart! Maar wie – zoals in het erop volgende voorbeeld van Rav Zoetra onnodig kostbare brandstof verbruikt – al is het op zich maar een miniem beetje – maakt zich al schuldig aan verspilling en overtreding van ‘bal tasjchiet’. Het hoeft geen betoog dat we dit overdreven lijkende talmoedische pleidooi voor zuinigheid toch serieus mogen nemen en mogen bezien in het licht van het huidige overdadige gebruik van natuurlijke brandstoffen (gas, steenkolen en olie). Daarbij spreken we nog niet eens over het aspect van een vervuild leefmilieu. Een steeds maar groeiende economie, doorgeslagen consumptie en overbodige productie naast gebrek aan innovatie zal ons leefmilieu nog verder verslechteren, de natuur schaden en de bodemschatten van de aarde uitputten.
Gooi niets weg dat nog bruikbaar isVanuit de beschreven grondhouding van respect voor Gods schepping verachten de Wijzen uiteraard ook moedwillige verspilling als gevolg van vandalisme of onnadenkendheid. Ook hier kunnen we volstaan met een kort maar klaar voorbeeld:
Wie in woede zijn kleren verscheurt en wie in woede gebruiksvoorwerpen (servies) breekt, of wie in woede zijn geld wegsmijt, moet in je ogen zijn als iemand die afgodendienst bedrijft, want zo is het werk van de kwade drijfveer. Vandaag zegt hij tegen je: ‘Doe dit’. En morgen zegt hij tegen je: ‘Doe dat’. Totdat hij tegen je zegt: ‘Vereer de sterren’, en dan gaat hij heen en doet het. (Babylonische Talmoed)[41]
Weten en doen – enkele praktische wenken
Ecologisch inzicht en lessen in ecologie zijn van levensbelang, maar alleen wanneer we daaruit persoonlijk voor ons doen en laten passende consequenties trekken en naar de wijsheid ervan handelen. Keer op keer benadrukt de rabbijnse traditie dat wijsheid nutteloos blijft als ze niet tot daden leidt:
Men vroeg Rabban Jochanan ben Zakkai: ‘Iemand die wijs is en overtreding vreest, waar lijkt hij op?’ Hij antwoordde hun: ‘Wel, dat is een ambachtsman met het gereedschap van zijn ambacht in de hand.’ ‘En een wijze die overtreding niet vreest, waarop lijkt hij?’ Hij antwoordde hun: ‘Wel, dat is een ambachtsman zonder het gereedschap van zijn ambacht in de hand.’ ‘En een ambachtsman die geen wijsheid (vakkennis) bezit?’ Hij antwoordde hun: ‘Dat is geen ambachtsman, hoewel hij het gereedschap van zijn ambacht in de hand houdt.’[42]
Religieuze kennis is in het jodendom bovenal gericht op beoefening van levenskunst. Zonder het oogmerk en door vaardigheid verworven kennis daadwerkelijk in praktijk te brengen, blijft wat men leert zonder nut. Met goed bedoelde daden – maar zonder het inzicht en de wijsheid van de traditie – komen we overigens ook niet ver. Wanneer we ons richten op de uitoefening van een ambachtelijk vak, maar niet over de nodige kennis daartoe beschikken, zullen we prutsers blijken en niet bepaald echte vakmensen!
Op iedereen binnen de gemeenschap komt het aan! Iedereen moet ernaar streven in zijn of haar dagelijkse handelen de ecologische voetafdruk zo klein mogelijk te houden. Hoewel we van het bedrijfsleven en de politiek prudente beslissingen en maatregelen mogen verwachten, staat of valt ‘de zaak’ toch met onze eigen daadkrachtige inzet voor een beter milieu!
Laat een mens niet bij zichzelf zeggen: ‘Indien ik de geboden van de Tora niet vervul, dan gaat daarmee de wereld nog niet ten onder. Er zijn immers zoveel rechtvaardigen door wie de wereld blijft voortbestaan.’ Daarom zijn de Tien Woorden (geboden) in het enkelvoud gesteld, om je te leren dat de Heilige, Hij zij geprezen, in Zijn wereld niemand heeft buiten jou alleen en dat van het gedrag van iedere enkeling afzonderlijk het voortbestaan van de wereld afhankelijk is.[43]
In het kader van deze oproep noem ik enkele praktische en actuele voorbeelden van initiatieven die zouden kunnen bijdragen aan een beter leefmilieu en het behoud van onze aarde.
Educatie – stimulering van liefde en verwondering
Ik hoorde een verhaal over een leerling die zijn vak leerde van een smid. Nadat hij zich het vak meester had gemaakt, stelde hij een lijst op, puntsgewijze, hoe hij bij de uitoefening van zijn vak te werk moest gaan. Hij noteerde echter niet dat hij een een vonk moest doen opgloeien voor het vuur, want dit was vanzelfsprekend en nauwelijks de moeite waard om te vermelden. Vervolgens ging hij op weg om te gaan werken in het paleis van de koning; maar, o wee, hij ontdekte tot zijn ongenoegen niet in staat te zijn om zijn plicht te vervullen. Hij werd al spoedig ontslagen en weggestuurd. Tenslotte keerde hij terug naar zijn meester, die hem herinnerde aan het eerste beginsel dat hij vergeten had.[44]
Het aansteken van innerlijk vuur en gedrevenheid tot handelen is de eerste stap op weg naar duurzaamheid. Zeker zo belangrijk als wetenschappelijk onderzoek in het kader van de klimaatproblematiek is het stimuleren van intrinsieke motivatie om op verantwoorde wijze met de natuur en schepping om te gaan, met name als educatie van komende generaties.
Veel staat of valt met het kweken van liefde en verwondering bij vooral de jeugd voor de schoonheid en het mysterie van het ontzagwekkende ecosysteem waarvan wij allen deel uitmaken. Bewustwording hiervan stimuleert de Joodse traditie dagelijks in de vorm van het uitspreken van zegenspreuken bij het zien van allerlei natuurfenomenen, zoals het opkomen van de zon, de ontmoeting met bijzondere dieren en planten enzovoorts. Men hoeft niet per se in een God te geloven om dit te doen!
In sommige landen behoort het tot de vaste onderwijsprogramma’s om kinderen mee de natuur in te nemen en daarmee hun bewondering voor de schoonheid en waarde ervan op te wekken. Vormen van concrete zorg en inzet voor dieren en planten behoren eveneens tot deze stimulerende vorm van onderricht! Hier gaat het niet zozeer om geobjectiveerde kennis, maar om het opwekken van subjectieve beleving en gevoelens van verantwoordelijkheid. De zintuiglijke gewaarwording van ‘het sublieme’ wekt eerbied, liefde en zorg op voor de elementen en organismen waaraan de schepping rijk is, van groot tot klein.
Vegetarisme en veganisme
Een concrete stap naar duurzaamheid is uiteraard minderering van consumptie! Een bijzonder voor de hand liggende vorm daarvan is het persoonlijke beperkt houden van vleesconsumptie of het stimuleren van een vegetarische leefwijze. Voor oosterse religies is dit tamelijk gangbaar, maar ook het jodendom zet in wezen hiertoe aan. Al vroeg kwam een afkeer van vleesconsumptie binnen de chassidische beweging op gang. Rav Kook, de eerste opperrabbijn van Israël, was (als al gezegd) een overtuigd en religieus geïnspireerde vegetariër die een flinke aanzet heeft gegeven aan initiatieven tot vegetarisme (en veganisme) binnen de staat Israël.[45]
Laat ook dit essay een oproep zijn een vegetarische of in ieder geval meer vegetarische leefwijze te volgen. Niet als hard voorschrift, maar als een streven naar het meest haalbare: Zo luidt mijn advies: ‘Zo je dit niet voor jezelf doet, doe het dan omwille van komende generaties. Begin persoonlijk met de realisatie van een droom en ideaal, zonder anderen, die door onvermogen of omstandigheden hieraan nog niet kunnen beantwoorden, gemakzuchtig te verketteren.’[46]
Nationale ‘bomenplantdag’
Wel heel concreet en actueel heeft binnen het jodendom de bijdrage aan duurzaamheid vorm aangenomen in het zogeheten ‘nieuwe jaar van de bomen’. Een feestdag die valt op de vijftiende dag van de Joodse lentemaand Sjvat (januari of februari van het burgerlijke jaar). Deze dag vormde in oude tijden een markeringspunt voor de afdracht van de tienden van de vruchten (aan de Tempel).[47] In latere mystieke kringen ontwikkelde deze dag zich tot een spiritueel beleefde feestdag, waarin men vierde hoe met de voorjaarsregens hernieuwde kosmische en goddelijke krachten de natuur uit haar winterslaap wekken en met hernieuwde krachten doen ontspruiten en opbloeien.
In meer praktische zin is deze dag na de stichting van de staat Israël in 1948 uitgegroeid tot een soort nationale feestdag waarop scholieren en vele anderen de natuur intrekken om nieuwe bomen in het land te planten. Mede gestimuleerd door dergelijke initiatieven heeft het Joodse National Fonds van Israël (Kèrèn kajjèmèt le-Jisra’él) het tot een van zijn kerntaken gemaakt om de geschonden natuur in het land der vaderen zoveel mogelijk in oude glorie te herstellen en zoveel mogelijk nieuwe bomen aan te planten. Een mooi gebruik daarbij is om als het ware stukken hernieuwde natuur te adopteren en om aan elkaar nieuwe bomen te schenken (middels een soms prachtig versierd certificaat van nieuwe aanplant), bijvoorbeeld als verjaardagsgeschenk, of als gift bij de geboorte van een kind.
Uiteraard bestaat de aarde niet alleen uit het land Israël. Het zou een goed idee zijn om dit of een verwante dag bijvoorbeeld ook in Nederland in te voeren samen met scholen en natuurorganisaties. Te meer daar het een uitstekende methode is om de jeugd bij de toekomst van onze aarde te betrekken. Hoewel de eerlijkheid gebied te zeggen, dat het juist vaak de jeugd is die heden ten dage met initiatieven komt om de oudere generatie tot duurzame daden te dwingen.
Slotwoord
Rabbi Samsom Raphael Hirsch vatte de visie op duurzaamheid in de Joodse traditie zo samen:
Vernietig je of verwoest je, dan ben je niet mens maar ben je dier en heb je geen recht op dingen om je heen. Slechts voor wijs gebruik leer Ik het aan jou, vergeet niet dat ik ze aan jou uitleen. Zodra je er onwijs mee omgaat, of het nu groot of klein is, bega je verraad aan Mijn wereld; bega je moord en roof aan Mijn eigendom, zondig ben je tegenover Mij.[48]
Noten:
[1] J. Neusner, Social Teaching of Rabbinic Judaism, Leiden (Boston, Köln) 13 en 15. Vgl. i.v.m. het begrip sjoetaf boré: Babylonische Talmoed Sjabbat 10a e.a.
[2] Seder Tov le-Hodot – Teksten, gebeden en diensten voor weekdagen, Sjabbat en andere gelegenheden, ed. Nederlands Verbond voor Progressief Jodendom, Meppel 2014, 215. Zie ook M. van Loopik, Leven en laten leven – Ecologie en de Joodse traditie, Amsterdam 2020, 70-71.
[3] Vgl. Midrasj Be-resjit Rabba VIII, 12.
[4] S.R. Hirsch, Morija we–Horeb – Versuche Jissroél und über Issroéls Pflichten, Frankfurt Am Main 1837 (herdr. 1878), IV- Chukim, § 397 (273); ook genoemd in R.H. Isaacs, The Jewish Sourcebook on the Environment and Ecology, Northvale / New Jersey / Jerusalem 1998, en in M. van Loopik, Leven en laten leven, 35-37.
[5] Midrasj Be-resjit Rabba XVI, 5.
[6] Zie mijn uiteenzetting over de beide Adamsfiguren in M. Van Loopik, Leven en laten leven, 39-40.
[7] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 119b; vgl. ibid. 10b.
[8] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 119a en Bava Kama 32b.
[9] Rav Abraham Isaac Kook (1865-1935). Uit: Wisdom of Jewish Mystics, aangehaald door B. Gale (Congregation Sha’ar Zahav, San Francisco) en A. Goodman (Congregation Bet Shalom, San Francisco), The Trees are Davening, Internet.
[10] A.J. Heschel, De Sabbat – zijn betekenis voor de moderne mens, uit het Engels vertaald door H. de Bie, Houten 1987, 29-30.
[11] J. Neusner, A.W., 6.
[12] D. Fink, ‘Shabbat and the Sabbatical Year’, in E. Bernstein (ed.), Ecology & the Jewish Spirit – Where Nature & the Sacred Meet, Woodstock, Vermont, 1998, 117-118.
[13] Zie i.v.m. verschillende visies t.a.v. de verdeling van de verschillende tienden over de cyclus van het Sjabbatjaar M. van Loopik, A.W., 76-78.
[14] Zie M. van Loopik, A.W. 77.
[15] Vgl. Misjna, Pea 7,6. Midrasj Sifra op Lev. a.l.
[16] Zie J. Neusner, A.W. , 10.
[17] Midrasj Be-resjiet Rabba XLI,1.
[18] Zie M. van Loopik, A.W., 110-111.
[19] Babylonische Talmoed, Ta’aniet 23a.
[20] Zie voor een uitvoeriger bespreking van deze Tora-passage: M. van loopik, A.W., hoofdst. V. Zie onder meer Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Melachiem, VI. 8-9. Sjoelchan Aroech, Jorè Dea, 294,7-10.
[21] Zie Maimonides, Morè ha-Nevoechiem, III,13 ; ed. S. Pines, 452-454.
[22] Zoals ook benadrukt door de Zweedse Milieuwetenschapper Carl Folke; zie (interview door Frank Mulder) in:De Groene Amsterdammer: (24 Juli 2022), 14-17.
[23] Zie M. van Loopik, A.W., 121, in verwijzing naar Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Melachiem, VI, 7-10, op zijn beurt verwijzend naar een discussie in Babylonische Talmoed, Bava Kamma 91b-92a.
[24] Vgl. in dit verband Midrasj Sifré Devariem § 203, ed. L. Finkelstein 239. Vgl. ook de Tenach-commentator Malbim bij Deut. 20:19.
[25] Ik verwijs hier voor uitgebreidere informatie opnieuw naar mijn boek Leven en laten leven, hoofdstuk V, 128 vv.
[26] Vgl. Misjna Bava Batra II, 9. Zie voor meer informatie M. van Loopik. A.W. , 124, i.v.m. overlast en schade.
[27] Maimonides, uit Preservation of Youth, als genoemd in R.H. Isaacs, The Jewish Sorcebook on the Environment and Ecology, Northvale/ New Jersey/ Jerusalem, 1998, 9-10.
[28] Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Sjecheniem X, 1. M. van Loopik, A.W. 126.
[29] Zie Jeruzalemse Talmoed Kiddoesjien IV, h. 12. Zie ook de uitgebreide en speciale eisen die de traditie stelt aan het leefmilieu van de stad Jeruzalem: Babylonische Talmoed Bava batra 82b.
[30] Zie het kleine Talmoed-tractaat Massèchèt Dèrèch Erètz Rabba IX, 5 – ed. M. van Loopik: The Ways of the Sages and the Way of the World, Tübingen 1991, 133-134, zie ook verwijzingen aldaar.
[31] Babylonische Talmoed, Sjabbat 140b.
[32] Zie op dit punt mijn verwijzing naar een opmerking van Rabbi Mosjè Aharon Poleyeff (1888-1967; schrijver van Orach Mesjariem) die overdadig eten naast schadelijk voor de gezondheid ook als overtreding van bal tasjchiet beschouwde: M. van Loopik, Leven en laten leven, 129.
[33] Zie in dit verband Sefer Chasidiem (van Rabbi Jehoeda he-Chasied), § 676.
[34] Zie voor uitgebreidere informatie rond de discussie over vegetarisme binnen het jodendom mijn artikel ‘Ecologisch debat in het jodendom, tussen droom en werkelijkheid’, in: Zorg voor de aarde – herstel van de wereld, ed. B. van de Berg e.a., Amsterdam 2021, 22-63. En in M. van Loopik, Leven en laten leven, hoofdst. VI, 136-147.
[35] Rabbi Mosjè Cordovero, Tomér Devora, hoofdst. III.
[36] Maimonides, Morè ha-Nevoechiem, II, 72, ed. S. Pines, 184, zie ook 188. In Midrasj Avot de-Rabbi Nathan (hoofdstuk XXXI, ed. S. Schechter versie ‘a; 90-91)) worden de onderdelen van het menselijk lichaam vergeleken met die van het universum; daar al leeft in aanleg de idee van het universum als een samenhangend corpus.
[37] Zie Z. Adar, Hasjkafat ha-olam sjèl Tenach, Ramat Gan 1965, 189.
[38] Het zout zuivert de olie, zodat de brandbaarheid ervan toeneemt.
[39] De onder de lamp aangebrachte laag werkt verkoelend, zodat de vlam kleiner wordt en de hoeveelheid olie in het reservoir van de lamp langzamer opraakt.
[40] Wanneer een reservoir met olie afgedekt is, wordt de olie warmer en raakt deze sneller op. Wanneer het reservoir van een lamp met petroleum niet langer afgedekt is, kan petroleum verdampen.
[41] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 105b.
[42] Avot de-Rabbi Nathan (versie ‘a’), ed. S. Schechter 37b-38a.
[43] Uit Otzar ha-Chajjiem, als genoemd in M. van Loopik, De Tien Woorden in de Mekhilta, Delft 1987, 8.
[44] Uit Pa’ér Jesjariem 17d en 99c, als weergegeven in S.H. Dresner, The Tzaddik, London s.a., 34-35.
[45] Zie mijn besprekingen rond dit thema in B. van den Berg en L Mock, ed.: Zorg voor de aarde,, herstel van de wereld, Amsterdam 2021, 40-63.
[46] M. van Loopik ibid. 63.
[47] Zie Babylonische Talmoed, Misjna Rosj ha-Sjana 1,1.
[48] Rabbi Samsom Raphael Hirsch, Horeb, deel II, § 397.
Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd op 19 april 2023 en opnieuw geplaatst in het kader van de Nieuw Wij Zomerherhalingen.