Als ik de gemeenschappelijke ruimte binnenkom staat de televisie keihard aan. Ik zet een klapstoel neer en ga tegenover Roy zitten. Hij kijkt mij aan met flauwe ogen en vraagt of ik shag voor hem heb of wat geld. Ik zeg dat hij een shaggie kan krijgen, maar dat ik geen geld bij mij heb. ‘Ik zit op mijn dealer te wachten’, zegt Roy. ‘Ik voel mij zo ziek’, vervolgt hij. ‘Mijn hele lichaam doet pijn’.
Ik knik en zie aan zijn houding dat hij het zwaar heeft. ‘Wat heb je nodig?’, vraag ik. ‘Heb jij dat dan?’ vraagt hij. ‘Als het om aandacht gaat wel’, zeg ik. Roy lacht en vertelt mij uitgebreid over het ‘bruin’ waar hij op zit te wachten. Hij heeft een dealer gevonden die veel geeft voor weinig en ook nog van redelijk goede kwaliteit.
Ik probeer het gesprek een andere wending te geven door te vragen of hij mij wil helpen. Ik vertel dat ik op zoek ben naar levensverhalen. Hij gaat rechtop zitten en begint enthousiast te vertellen over zijn jeugd in een naburig stadje. Toevallig ken ik het stadje redelijk goed omdat ik daar ook een groot deel van mijn jeugd heb doorgebracht. Roy zet het geluid van de televisie zachter en vervolgt zijn verhaal.
Wij delen veel, wij zwierven door dezelfde straten, kenden dezelfde cafeetjes. Na een paar minuten zitten wij in een geanimeerd gesprek verwikkeld. Roy vertelt dat hij veel op het woonwagenkamp kwam. Ik vertel dat ik daar met een grote boog om heen fietste. Hier delen wij geen herinneringen, hier gingen onze wegen uiteen. Roy was moeilijk opvoedbaar en agressief geweest.
Misschien ben ik hem wel eens tegengekomen als ik angstig en onzeker naar school fietste. Of stond hij voor de ingang van de fietsenkelder en versperde hij mij de weg, en lachte hij mij uit omdat ik niet stoer en cool was.
Nu zitten wij tegenover elkaar en vertel ik dat ik een huis heb gekocht in het stadje uit onze jeugd. Hij lacht zijn bruine tanden bloot en vraagt of ik een biertje met hem wil drinken in een kroeg. Ik knik. Eindelijk!
Zwanine Siedenburg over haar berichten uit de parallelle wereld
Elke keer kost het weer doorzettingsvermogen om mijn eigen veilige wereld te verlaten en af te stappen op de mensen die niet om mijn hulp gevraagd hebben. Met enige schroom klop ik op deuren waarvan ik niet weet wat zich daarachter bevindt. Elke keer ontroert het mij om de blijdschap, de wijsheid en de berusting te zien bij de mensen die in kleine kamertjes wonen en afhankelijk zijn van drugs en hun begeleiders. Ik praat met ze zoals je maar zelden met mensen kan praten. Ik zweef mee op hun wanen, ik corrigeer als het mij te ver gaat en ik loop weg als ik geen contact kan maken. Maar elke keer zit ik neuriënd op mijn fiets naar huis omdat ik het zo goed met ze heb gehad.