Gerrit Jan Heering (1879-1955) werd geboren in Pasoeroean, (toen nog) Nederlands-Indië, als zoon van de remonstrantse predikant Pieter Heering. Hij studeerde theologie in Leiden. Tussen 1904 en 1917 was hij predikant in respectievelijk Oude Wetering, Dordrecht en Arnhem. Hij trouwde in 1905 met Alida van Bosse. Zij kregen vijf zonen. In 1906 promoveerde hij cum laude op een proefschrift met als titel Onderzoek naar het wezen van het zedelijk oordeel. In 1917 werd hij benoemd tot hoogleraar van het Remonstrants seminarie aan de Rijksuniversiteit van Leiden, midden in de Eerste Wereldoorlog.
In zijn boekje Hoe ik tot mijn geloof kwam (Amsterdam 1954) schrijft Heering dat hij vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 ging inzien wat oorlog concreet betekent. ‘Hoe rijmt zich dit met het christelijk geloof?’ vraagt hij zich af. ‘Als dienaar der kerk – want ik zag de kerk als ‘het geweten van de samenleving’ – en als belijder van Christus’ koningschap was het mij niet mogelijk mijn aandacht van deze vraag af te trekken.’
In 1915 schrijft hij als Arnhems predikant een artikel met als titel ‘In de leerschool van Satan’. Het eerste oorlogsjaar verbijstert hem. Hij ziet het ‘juichende leedvermaak’ waarmee men de afschuwelijke ondergang van de ‘vijand’ beschrijft. ‘Toch’, zegt hij, ‘volhardde ik in de patriottisch-militaire houding die mij van jongs af in huis en op school was bijgebracht. Doch tenslotte kon ik tegen de gruwelijke feiten niet meer op. Het zijn niet de mènsen geweest, die mij de argumenten, die ik vroeger gebruikte voor de handhaving van het recht van oorlog, uit de handen hebben geslagen. De oorlog zelf heeft het gedaan.’
Hij ervaart in die omkeer de hand van God. En, zegt hij, toen moèst ik spreken. Had ik dat niet gedaan, dan had ik voor mijn bewustzijn het recht verbeurd om de kansel te betreden en het Evangelie te verkondigen. Christus’ koningschap, dat in de oorlog genegeerd en gehoond wordt, gebóód mij te spreken.
Openbaring en geloof
Voor Heering is het verlangen naar dat Koninkrijk de motor in zijn leven als christen-theoloog en christen-antimilitarist. Woord en daad moeten in overeenstemming zijn. Een kerk die vrede preekt, maar ondertussen de oorlog legitimeert is geen knip voor de neus waard. Niet langer ‘Christendom en oorlog’ , maar voortaan ‘Kerk en Vrede’.
Zijn grote dogmatische werk is Geloof en Openbaring, deel I en II. Kritische beschouwing over dogmatiek en moderne theologie. Hij schreef het tussen 1935 en 1937 en herziet het in oorlogstijd. Later vindt hij dat hij de titel had moeten omkeren: Openbaring en geloof. Christelijk geloof begint bij de openbaring van Christus.
Hij schrijft ook het boek De verwachting van het Koninkrijk Gods (1952). De eerste zin van het voorbericht luidt: ‘In de loop der jaren heeft de bijbelse verwachting van het Koninkrijk Gods steeds meer beslag gelegd op mijn geest, als de kroonbelofte van het Evangelie’. Dat is wel een mooie samenvatting van het dogmatische en het ethische werk van Heering. Die verwachting klinkt door in al zijn vele preken, lezingen en brochures. Alles wat hij schreef en sprak was zowel nationaal als internationaal vredeswerk in navolging van Christus.
Voor Heering was Kerk en Vrede een geloofsgemeenschap, niet alleen nationaal, maar ook internationaal. Op die internationale congressen van christelijke voorgangers beleefde hij de oecumene, die over alle kerkgrenzen heengaat.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Vredesspiraal, ledenblad van vereniging Kerk en Vrede. In een volgend artikel (zie onder) gaat Bram Grandia in op het boek De zondeval van het christendom dat G.J. Heering schreef.
Mooi artikel over een boeiende theoloog en oprichter van Kerk en Vrede