Museum Arnhem heeft nu een tentoonstelling ingericht van deze werken met als centrale vraag: hoe werd deze kunst ingezet om nazi-ideeën te verspreiden? Het eerste wat de samenstellers opviel was dat je niet kunt spreken van kitsch, maar veelal van vakkundig schilder- en beeldhouwwerk en dat er nauwelijks sprake was van onverhulde nazipropaganda. Geen portretten van Hitler, geen hakenkruizen en slechts eenmaal een gewezen soldaat met één been die vol bewondering aangekeken wordt door het straatpubliek – hier is duidelijk sprake van een offer voor het vaderland.
Wat zie je dan wel? Je ziet vooral degelijke families rond de eettafel, een boer achter de ploeg, vlijtige arbeiders werkend aan een snelweg, naakte vrouwen met een volmaakt Arisch lichaam. Gek genoeg slechts een enkele naakte man met zo’n lichaam. Vooral die boerengezinnen en die door weer en wind getekende mannen en vrouwenkoppen tekenen een conservatief wereldbeeld. Zo beeldden de nazi’s hun achterban graag uit en zo zag die achterban zichzelf ook graag. Geen stadse fratsen, geen experimenten, geen afwijkende seksuele voorkeuren. Kortom: een zedelijke conservatief kunstzinnige cultuur: vooral gewoon zijn en trouw aan de leiding.
Na de bezichtiging van alle schilderijen en beeldhouwwerken vroeg ik me af in hoeverre conservatisme en behoudzucht niet altijd of veelal de basis is waarop fascistische dan wel totalitaire regimes kunnen leunen. Hetzelfde conservatieve wereldbeeld zag je in de sociaal-realistische kunst in de Stalinperiode. Lachende mannen en vrouwen rond een trekker, gewone mensen aan het werk of juichend onder een vlag.
Tijdens de laatste vrije verkiezingen in Duitsland voor de Tweede Wereldoorlog werd Hitler gekozen door 38 procent van de bevolking. Waren dat allemaal fascisten? Ik denk het niet. Zij en ook velen die niet voor hem gekozen hadden, maar hem wel gedoogden, zagen in hem de behoeder van conservatieve waarden waarin ze zich thuis voelden en die bedreigd werden door die alternatieve socialisten en andere ongehoorzame dissidenten. In Duitsland kwam daar nog bij dat Hitler in de late jaren dertig inderdaad de werkloosheid oploste door het opvoeren van de wapenindustrie en het aanleggen van snelwegen. Niet alleen als behoeder van het conservatisme werd hij gezien als een ervaren en betrouwbare leider.
Je ziet het ook bij Trump of, nog niet zo lang geleden, bij de Italiaanse premier Berlusconi. Zelf hoeven ze geen onberispelijk leven te leiden als zij zich maar inzetten voor de waarden van degenen die zich scharen onder ‘de gewone man’ of uitspreken dat ze daarvoor willen opkomen. En niet te vergeten ‘de gewone vrouw’ die natuurlijk het gezin behoedt. De meest extreme gruweldaden van Hitler kregen instemming van een kleine groep fanatici. De genocide op het joodse volk werd stil gehouden, in de beeldvorming werd ze alleen te werk gesteld.
Natuurlijk: als je doorvroeg stootte je tegen een muur op en kon je als verdachte worden opgepakt. Maar precies dat doorvragen gebeurde vrijwel niet. Degenen die Hitler gedoogden waren tevreden zolang hij hun conservatieve levenswijze respecteerde en huldigde. De kunstenaars die in de Hitlertijd alle ruime kregen, respecteerden ook die levenswijze. Sterker nog: in videogesprekken vertellen ze dat ze altijd zo geschilderd hadden, ‘gewoon zoals het volk wil’. Ze voelden zich na 1945 volkomen onterecht gediscrimineerd.
Ik kreeg door deze visie een naar en angstig gevoel over conservatisme. Op zich had en heb ik er niets op tegen dat iemand of een hele gemeenschap wil blijven leven in een soort laat negentiende of vroeg twintigste-eeuwse geest. Maar blijkbaar is een groot deel van deze mensen bang voor al het nieuwe dat op hen afkomt en dan kiezen ze voor een leider die, los van wat hij verder doet, zich in ieder geval verzet tegen al dat nieuwerwetse.
Hoe halen we die angst weg? En hoe kunnen mensen conservatief blijven zonder zich gedwongen te voelen om te kiezen voor een extreemrechtse leider?
Onmogelijk is dat helemaal niet. Ik herinner mij een bekende en gerespecteerde columnist van NRC, de heer J.L. Heldring, die openlijk verklaarde dat hij conservatief was – en dat nota bene in de jaren zeventig. ‘Ik ben niet per se tegen veranderingen,’ zei hij meermaals, ‘maar ik zie er zelden iets goeds in.’ Heldring zag het modernisme als een cultuur naast hem, een cultuur waar hij weinig sympathie voor had, maar hij had er ook geen last van.
Veel huidige conservatieve kiezers zien al het moderne echter als iets wat tegenover hen staat. Als iets wat hun levenswijze bedreigt en vanuit dat gevoel kiest men vaak, alsof het een noodgedwongen keuze zou zijn, voor extreemrechts. Ik vind dat triest en zeer gevaarlijk.