In wezen begon de reis al voor de reis. Eind 1941 werd mijn vader gesommeerd om samen met leden van de Joodse Raad persoonlijk geïnformeerd te worden over het lot van de 427 joden die opgepakt waren tijdens een razzia op 22 februari datzelfde jaar, welke de directe aanleiding vormde voor de Februaristaking. Ze hoorden het van Ferdinand Aus der Fünten, feitelijk leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung.
“Deze lafaards waren bij een vluchtpoging in concentratiekamp Mauthausen noodgedwongen doodgeschoten,” snauwde de SS-Hauptsturmführer. Mijn vader, rabbinaal pastoraal werker, en psychiater Herman Musaph, kregen de opdracht om dit nieuws aan de familieleden mee te delen. Dag na dag liepen zij door de straten van verweesd Amsterdam. Wanneer zij op de hoek verschenen, begonnen de mensen te huilen.
Ik heb mijn ouders nooit gevraagd waarom zij mij, met deze wetenschap, een luttele tijd later, ter wereld hebben gebracht, maar ik weet het. Geen mens kan leven zonder liefde en hoop.
Mijn vader insisteerde een dag na mijn geboorte op 16 februari 1943 bij aangifte bij de burgerlijke stand ondanks tegenstribbelingen van de ambtenaar “…vadertje, geef hem niet een jodennaam…” dat ik genoemd zou worden Sjalom Awraham, want vrede zal er zijn. Op de achtste dag werd ik besneden tegen de verordeningen in… want een mens kan ontdaan worden van alles dat hij heeft maar niet van zijn identiteit.
Chaos en lawaai
Op zondag 20 juni 1943, bij de laatste grote razzia, drongen de SS-leiders met hun handlangers ook ons huis in Amsterdam-Oost binnen. Mijn ouders pakten de klaarstaande koffertjes, alles was verloren. De leider liep naar het ledikantje, waarin ik lag, keek naar mij en zei: “Schade dass er ein Jude ist.” Mijn vader antwoordde: “Gelukkig dat hij een Jood is, want wat er ook met hem gebeuren zal, hij zal nooit een zoon worden van moordenaars.”
Chaos en lawaai braken uit. De SS-leider sloeg mijn vader, en schreeuwde dat deze Joden zo vies waren, dat ze nu niet aangeraakt konden worden. “Wij pakken ze morgen wel.” Mijn vader zei mij toen hij mij dit alles vertelde: “Vergeet het nooit. Er waren tranen in de ogen van de SS-leider en deze tranen hebben ons leven gered.”
Heel vroeg die ochtend werd ik in een kinderwagen voor de deur gelegd. Vanuit een spleet in het gordijn kon mijn moeder zien hoe een vreemde vrouw de wagen kwam duwen en om de hoek verdween. Tini van der Bilt, een jonge verzetsstrijdster, had het geregeld. Mijn ouders vonden kort daarop even toevlucht in een kerk.
Een man van het verzet nam mij mee, gewikkeld in een koffer met luchtgaten, in de trein naar Arnhem, waar ik enkele dagen opgevangen werd door een gezin, tot het te gevaarlijk werd. Buren hadden argwaan. Op gezag van Tini werd ik door een ander gesmokkeld, in dekens gewikkeld, naar een adres in Velp.
De vrouw des huizes, Ria van der Kemp, had na afloop van een dienst in de katholieke kerk kort daarvoor luidruchtig te kennen gegeven dat zij, als geboren Duitse die Hitler verafschuwde, joodse kinderen wilde herbergen. Zij aarzelde geen ogenblik, ondanks het angstige feit dat zij de elfjarige Joke al bij zich geborgen had. Voor haar werd haastig een ander adres gezocht en gevonden, want het leeftijdsverschil was te groot. Sjalommetje werd nu Bobby genoemd en vertroeteld. Toen kort daarna Vonny, van anderhalf, achterop een fiets van een verzetsman verscheen, werd ook zij onmiddellijk opgevangen.
Bertus, de echtgenoot, was volgens overlevering van een neef altijd in de weer om voor de onderduikertjes te zorgen. Een keer toonde hij deze neef tijdens een bezoek, een door hem kundig van koper vervaardigde brede trechter die hij onder zijn trui verborgen droeg, vol met melk. Zo smokkelde hij wekelijks de levensnoodzakelijke melk van een plaatselijke boer naar huis.
Een wonder
Mijn ouders konden uiteindelijk bij boer Piet in de buurt van Deurne onderduiken. Daar leerde mijn vader de koeien melken en vertelde hij meeslepende bijbelverhalen. En wanneer er razzia’s waren, brachten zij soms dagen en nachten achter elkaar door in een gat onder het veen. Mijn ouders mochten niet weten waar hun kind verborgen was, dat was te gevaarlijk, maar zij ontvingen wel vanuit het verzet om de paar weken een kaart met het opschrift ‘Bobby slaapt’ of ‘Bobby speelt’.
Toen er een tijd lang geen kaarten kwamen, hield mijn moeder het niet meer uit. Zij vertrok met haar valse papieren naar Amsterdam om via contacten er achter te komen hoe het met Sjalommetje ging. Mijn vader had haar niet kunnen tegenhouden, maar had haar wel verzekerd dat, als zij na een week nog niet terug was, hij zich zou aangeven. Zonder haar wilde hij niet langer schuilen. Mijn vader liep een week later met zijn koffertje naar het treinstation om de laatste trein af te wachten. Mijn moeder stapte uit. “Hoe is het met Bobby?”. “Bobby slaapt”, zei mijn moeder, en zij liepen gearmd terug naar de boerderij.
Een paar weken later kwam weer een kaart, met ‘Bobby speelt’ en mijn moeder viel flauw. Toen zij was bijgekomen bekende ze dat ze te horen had gekregen dat ik waarschijnlijk verraden was, maar ze had dat niet aan mijn vader durven vertellen. Kennelijk was er een wonder gebeurd.
Vlak voor de bevrijding van Velp, midden april, nu 75 jaar geleden, liep Bertus de trap op van de kelder waar wij voor de bombardementen schuilden. De stuiptrekkingen van het Duitse leger. Hij wilde de brand in en nabij het huis blussen, die door inslaande granaten was ontstaan. Ik moet hem achterna gekropen zijn, de buitenlucht lonkte. Hij hoorde het snerpende geluid van nieuwe granaat. Hij aarzelde geen fractie van een seconde, dekte mij af met zijn lichaam, en werd dodelijk getroffen. Zo heeft mijn moeke het later aan Tini verteld.
Een magere man naderde het gehavende huis aan de Parallelweg 26. Hij klopte ongerust op de deur. Ria van der Kemp deed open, een peutertje hield haar rok krampachtig vast. Zij keek de magere man zacht en vastberaden aan: “U moet de vader van Bobby zijn, u komt hem nu ophalen.” Vonny was al opgehaald door familie, haar ouders waren vermoord.
Een maand na mijn thuiskomst werd mijn broer geboren, David, met de symbolisch toegevoegde namen Menachem Baroech, de vertrooster, de gezegende.
Lezecher. In liefdevol gedenken van mijn ouders. Jaap en Mirjam. Bertus en Ria.
Dank u wel voor het delen van deze gebeurtenissen uit uw vroegste jeugd. Hoe ontroerend, deze getuigenis van misschien wel het mooiste dat mensen te bieden hebben: dat er ook in de donkerste tijden nog altijd mensen zijn die handelen vanuit liefde.