In het eerste deel van het boek geef ik een beschrijving van de Acht Mei Beweging (AMB). Deze casus fungeert min of meer als kapstok voor een systematisch-theologische reflectie. Daarbij ben ik uitgegaan van de dubbele gelaagdheid in de katholieke kerk: dat van het ‘geloofsverstaan’ en het ‘geloofsgevoel’. Met geloofsverstaan bedoel ik alles wat met intellectuele reflectie, nadenken en theologiseren te maken heeft; onder geloofsgevoel versta ik de beleving en ervaring van dat geloof in de praktijk van elke dag: de spiritualiteit en de devotie dus. Op beide niveaus hebben zich talloze ontwikkelingen voorgedaan. Voor mijn gevoel kan de AMB een laatste poging genoemd worden een katholiek bezield verband in Nederland vorm te geven: in de AMB kwamen geloofsverstaan en geloofsgevoel nog samen en werd er gemeenschappelijk gezocht naar een ‘verduurzaming’ hiervan.
In mijn theologische reflectie ga ik kort in op de opkomst van de ratio tijdens de Verlichting en de reactie van de rooms-katholiek kerk daarop. Ik onderschrijf de stelling dat het Tweede Vaticaans Concilie in zekere zin de afsluiting is van een lange periode: het markeert een omslag in veel (theologisch) denken, doordat er niet langer wordt uitgegaan van een voorgegeven ordening met een God die aan alle touwtjes trekt. Vanaf dat moment staat de mens met zijn individuele vrijheid en verantwoordelijkheid centraal.
Voor sommigen betekent het dat (achteraf bezien) er zich een omslag van paradigma heeft voltrokken, maar ik ben ervan overtuigd dat dat niet het geval is geweest, en dat niet alleen vanwege de reactionaire en restauratieve tendensen vanuit het Vaticaan (ondanks de positieve inzet van de huidige paus Franciscus). Wel markeert het Tweede Vaticaans Concilie het einde van een kerk die het volk bevoogdt, vertelt wat het moet geloven en absolute gehoorzaamheid vraagt. In de late jaren vijftig en beginjaren zestig verlaten ook grote getalen katholieken de rooms-katholieke kerk in Nederland.
Voor de ‘blijvers’ kondigt het concilie een nieuw begin aan: zij gaan op zoek naar hun eigen vorm van kerk-zijn. Een in de jaren vijftig opgekomen katholieke ‘elite’ probeert de nieuw verworven vrijheden vooral ook in de kerk als instituut ingang te doen krijgen. Ze pleiten voor liturgievernieuwing, vrouwen in het ambt, ontkoppeling van ambt en celibaat en voor meer verantwoordelijkheid voor leken in de kerk; en ze kijkt enigszins neer op volksdevotioneel geloofsgevoel.
Deze ‘elite’ kent een bittere teleurstelling, wanneer in de jaren zeventig blijkt dat weinig van wat zij verlangt ook daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Maar in parochies wordt wel op brede schaal – zowel wat betreft geloofsverstaan als geloofsgevoel – verder gezocht. En inmiddels groeit er een groep ‘radicale’ theologen – vooral onder religieuzen, maar zeker niet alleen daar – die zich laat inspireren door de politieke theologie en de bevrijdingstheologie: deze ‘missionaire’ groep zal de drijvende kracht achter de AMB worden.
Het denken waarin de mens centraal staat is gemeengoed geworden in de AMB en botste met de reactionaire krachten die terugverlangden naar een denken in termen van een door God geleide ‘natuurlijke ordening’. Zolang het om deze botsing gaat, zijn de betrokkenen in de AMB het wel met elkaar eens. Maar de verschillen zijn groter, wanneer het gaat om de visie op de toekomst. Deze zijn zelfs zó groot dat er volgens mij gesproken kan worden van een ‘paradigmatische’ spraakverwarring.
In het derde deel blik ik evaluerend hierop terug en concludeer ik dat de rooms-katholieke kerk in Nederland op deze spraakverwarring is vastgelopen en dat er voor een daadwerkelijke verandering van paradigma méér nodig is dan in feite gerealiseerd is.
In de politieke theologie en in de bevrijdingstheologie is een begin gemaakt met de ontmythologisering van ‘het Kwaad’ en ‘het Lot’. Maar precies op dit punt is bij de ‘radicale’ theologen mijns inziens de ontwikkeling gestagneerd. Er lijkt een soort status quo te zijn ontstaan, waarin lijden iets onpersoonlijks is: althans de vragen cui bono en cui malo (wie heeft er belang bij, en wie lijdt eronder) worden niet (meer) systematisch onderzocht. De opvatting overheerst dat er lijden, dood en onrecht in de wereld is en dat we als samenleving allen daaronder lijden, maar de mate van verantwoordelijkheid daarvoor blijft buiten beeld. Zowel ‘God’ als het ‘Kwaad’ werden gezien als mythologische grootheden: de eerste is gestorven, maar de tweede leeft nog volop. Zolang deze grootheid niet ook sterft, kan er volgens mij geen sprake zijn van een daadwerkelijke wisseling van paradigma.
Het is een ontwikkeling die overigens voor een deel parallel loopt met de ontwikkelingen in de maatschappij, waarin marktdenken en managementpolitiek ervoor hebben gezorgd dat er sprake is van een fundamentele crisis in waarden. In de huidige ‘sorry-cultuur’ wordt niet meer gekeken naar de verantwoordelijkheid voor ‘het kwaad’ en de consequenties daarvan. Voor intellectuelen als Habermas en Ratzinger betekent het dat ze naar elkaar toegroeien in een soort ‘postseculier conservatisme’, waarin er zowel geconcludeerd wordt dat er grenzen zijn aan het Verlichtingsdenken en er ruimte is voor ‘het transcendente’. In het katholieke geloofsgevoel is het transcendente overigens nooit helemaal uit beeld geraakt, integendeel er lijkt nu weer volop belangstelling voor.
Geloofsverstaan en geloofsgevoel hebben elkaar nodig om waarden en normen door te ontwikkelen en in te oefenen. Mijn stelling is dat we niet kunnen zonder een oriëntatie op het transcendente (en dat hoeft niet godsdienstig te zijn). Wat nodig is dat we in alle openheid (los dus van de gesloten systemen als – vroeger – communisme, socialisme en katholieke kerk en – nu ook – het vrije-markt-liberalisme) op zoek gaan naar nieuwe perspectieven voor de samenleving. We leven op een breuklijn in de geschiedenis en daarbij is een herinneringscultuur van belang: niet om het verleden te kopiëren, maar om te leren hoe men met dit alles in het verleden is omgegaan (de ballingschap). Voor christenen is de herinnering aan het leven, lijden en sterven van Jezus Christus verbonden met zijn opstanding: vandaar het geloof dat er telkens weer een andere, nieuwe mogelijkheid is.
John Veldman. Bezield Verband, De theologische lessen uit de Acht Mei Beweging. Met een nawoord van Erik Borgman. Uitgeverij Van Warven, Kampen, 2023, ISBN 9789493288751, 286 pagina’s, € 19,95.
Video uit 2003: terugblik op Acht Mei Beweging
De Acht Mei Beweging (AMB) ontstond naar aanleiding van het bezoek van paus Johannes Paulus II in 1985 aan Nederland. Voorafgaand werd in katholiek Nederland kritiek geformuleerd op het volgens sommigen eenzijdige en behoudende programma dat was samengesteld. Gastheer aartsbisschop Simonis wilde niet dat feministisch theologe Catherine Halkes de paus zou toespreken omdat hij haar te kritisch vond. Uit protest tegen Simonis’ beslissing werd op 8 mei op het Haagse Malieveld een alternatieve bijeenkomst georganiseerd. Zo kon ‘het andere gezicht van de kerk’ worden getoond. Ruim tienduizend kritische katholieken trotseerden het slechte weer en luisterden in een circustent naar toespraken van onder anderen Catharina Halkes, Edward Schillebeeckx en Michel van der Plas. De bijeenkomst op het Malieveld werd als groot succes beschouwd en men besloot met dergelijke manifestaties door te gaan. De Acht Mei Beweging was geboren, een koepel van ruim honderd katholieke organisaties waaronder de Mariënburgvereniging, Pax Christi, Vastenaktie, maar ook van diverse religieuze orden en congregaties.