En enige jaren terug zag ik op het IDFA een docufilm met de titel ‘Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl’.
Ik dacht meteen: die is van Joost. De titel alleen al: zeven namen. Zeven kinderen. Zeven kinderen uit een autochtoon Nederlands gezin dat leeft naar de leer van de islam. Maar de islam doet er, voor de verandering, niet ter zake. De kinderen wonen met hun vader (waar moeder is blijft duister) onder de rook van Amsterdam aan de rand van een braak liggend industrieterrein. Modder, tocht en waterplassen. Hun dag begint met het bakken van een omelet op een geïmproviseerd gaspitje. Ze slapen in een omgebouwde stacaravan. Joost volgt ze in hun ontdekkingstochten door het smoezelige gebied dat geteisterd wordt door de opmars van bedrijfspanden. De kinderen (met rare kapsels) lijken in alles op stadnomaden, survivors, wolfskinderen. Ze maken hutten, reparen brommers, strippen caravans, sprokkelen hout. Als ze op een dag met een grote fiets erop uit trekken en op het achterplein van een buurtsuper een rek vol brood vinden vullen ze opgewonden hun zakken vol. Het tafereel is ontroerend en melodramatisch tegelijk, het lijkt op het eerste contact met wat heet ‘de beschaafde wereld’.
‘Mag dat?’ vraagt Joost.
‘Ja natuurlijk, brood is gratis. Wie laat er nou zomaar brood buiten in de regen staan? Dat kunnen we beter opeten.’

Wat zo intrigeert is de tomeloze vrijheid en autonomie waarin deze kinderen opgroeien. Ze leren koken, schrijven en lezen van hun vader. Hij is degene die hen de lessen en geheimen des levens bijbrengt. Wanneer hij het woord neemt luisteren ze allen ademloos. Ze schelden niet, ze vechten niet, ze jennen niet, stuk voor stuk zijn ze poeslief, ook voor de pitbulls en broedende ganzen. Met plezier dat van het doek afspat brengen ze hun dagen door, ongedwongen, speels, creatief, en barstensvol poëzie. De ultieme sprookjeswereld, waarop elk kind jaloers zou zijn.

Toen kwam de klad erin. De docu werd opgepikt door het Parool, die er groots en sensationeel over berichtte. Dit artikel (daarna volgden rap meer) luidde het begin in van de ondergang van een idylle: een lieflijk, anoniem gezin in volstrekte harmonie met de natuur. Diverse Jeugdzorginstanties doken bovenop de kinderen. De ene stadsdeelambtenaar duikelde over de ander heen. Schande! werd er geroepen. Schande dat deze kinderen niet naar school gaan! Een rel was geboren.
De vader, zwaar aangeslagen, verdedigde zich door te zeggen dat zijn kinderen nooit zijn ingeschreven in het bevolkingsregister omdat hij zichzelf een ‘beroepsreiziger’ beschouwt, een nomade. Een nomade is altijd op weg, kent geen vaste verblijfplaats.
Juridisch had vader een punt, als nomade hoeven je kinderen namelijk niet naar school – probleem was alleen: de tijdslimiet was overschreden.
Dus aasden de instanties als lammergieren op de kinderen. Aboutaleb, toen nog wethouder in Amsterdam, zei op televisie dat ‘zijn handen jeuken’ om de kinderen daar weg te halen. Kort erop deed de politie met groots machtsvertoon een inval.
Een half jaar later bepaalde de rechtbank dat alle zeven kinderen voor zes maanden onder toezicht van Bureau Jeugdzorg moesten worden gesteld. Kort erna waren allen stevig omzwachteld door de tentakels van ons binnenlands onderwijssysteem.
Toen hen, niet zo lang geleden, gevraagd werd wat ze nou op school hadden geleerd, haalden ze hun droeve schouders op. Al die tijd koesterden ze maar een droom: terugkeer naar dat plekje. Dat ene plekje onder de hemel. De hemel van God.

benzikavierk

Mohammed Benzakour

Schrijver en columnist

Mohammed Benzakour (Marokko, 1972) is schrijver en socioloog. Zijn nieuwste boek is verhalenbundel ‘De ogen van Fadil’ (2020). …
Profiel-pagina
Al 5 reacties — praat mee.