Een medebroeder die in de politiek werkzaam was, vertelde mij dat bij ongeveer 70% van de stemmingen in de Tweede Kamer het er niet toe deed of je links stemde of rechts, als je maar stemde. Vele wetten en regels zijn louter technisch. Of je besluit dat het verkeer rechts moet houden of links, is geen partij politieke keuze. Het kan een politieke keuze worden, als het buitenland een andere keuze heeft gemaakt en de vraag voorligt of wij ons daaraan aanpassen of niet.
Wie democratie zegt, zegt overleg, en wie overleg zegt, heeft het over mensen die het publieke debat in goede banen moeten sturen. Ze moeten op een of andere manier aangesteld worden. Om de best mogelijke persoon te krijgen is wederom overleg nodig, een ‘caucus’, een open gesprek over de kandidaten, gevolgd door een verkiezing, die het besprokene bezegelt.
Het gaat er niet om volledige eenstemmigheid te krijgen. Het streven is voldoende draagkracht te hebben in de maatschappij. Unanimiteit is altijd verdacht. Er blijven altijd verschillen in perspectief, in aanpak, in traditie. Je kunt ervan leren, want niemand heeft oog voor alle aspecten. Er moet dus ruimte voor ze zijn. Unanimiteit is verstikkend en repressief. Ze verwijst naar de massa die eensgezind de zondebok uitdrijft. Dezelfde massa kan bij een andere gelegenheid weer iemand anders aanwijzen als degene die schuldig is aan de onvrede in het ‘wij’, en hem, haar of ‘ze’ unaniem uitdrijven.
Maar zijn de huidige democratische instituten nog wel aangepast naar ons verlangen naar democratie? Neem de hoog geprezen Amerikaanse grondwet. Deze is ten dele gebaseerd op de angst dat het gewone volk, de ‘massa’ naar de macht zal grijpen. Ze is een grondwet voor een ‘gentleman’s republic’. De president heeft grote macht. Als hoofd van het leger kan hij zo nodig snel ingrijpen. In de Amerikaanse grondwet vertegenwoordigt het Huis van Afgevaardigden het gepeupel. De leden van dit Huis worden gekozen voor twee jaar. Dat is erg kort. Vaak vindt er geen verkiezing plaats omdat door te knoeien met de grenzen van de kiesdistricten het al voor de verkiezingen duidelijk is wie er gaat ‘winnen’. De leden van de Senaat blijven zes jaar aan. Dit is tamelijk lang. De Senaat is klein genoeg om een oligarchie te vormen. In de wandelgangen noemen de Senatoren zichzelf ‘de club’. Hij vertegenwoordigt degenen die geld hebben. Na de president hebben de Senatoren de meeste macht.
De angst voor het gepeupel is minder duidelijk in de Europese staten. De meeste hebben twee kamers, oorspronkelijk een voor de adel, de tweede voor ‘het volk’. Thorbecke schafte de macht van de adel af en maakte van de Eerste Kamer een vertegenwoordiging van de eens soevereine provincies. Maar die provincies waren als afzonderlijke onafhankelijke staatjes al dood. Later heeft men nieuwe functies bedacht voor de Eerste Kamer: ze werd een plaats van reflectie; de kamer had, zo zei men, geen politieke functie. Maar bij de laatste verkiezingen kreeg de Eerste Kamer haar politieke rol terug. Inmiddels zijn er allerlei Europese instellingen bij gekomen die Den Haag minder belangrijk maken. De vrees voor ‘het volk’ is min of meer verdwenen, maar de vrees voor de vreemdeling is sterker geworden.
Hoe vinden we een weg naar een levend overleg? Hoe vinden wij daar goede instituties voor?
Komende zaterdag wordt in Amsterdam een burgertop over democratisering gehouden. Zie ook op Nieuwwij een artikel over deze top.