Hoe, weet ik niet meer, maar met m’n tong op m’n Meidl bergschoenen belandde ik in een ander bos. Het overwoekerde pad werd steeds smaller en de nevel daalde neer op m’n mooie krullen. Ik was de weg volkomen kwijt, wist niet meer waar mijn hofstede was. Een zonderlinge kracht dreef mij voort, alsof dit bos een voorzienigheid bewaarde. Een snippertje licht stormde tussen de dennennaalden door en trof mijn bezweet gelaat waarna het weerkaatste op een vreemd, fallus’achtig orgaan dat fier uit de grond stak tot circa kniehoogte. Wat is dat? Ik knipperde met m’n ogen. ‘Mon dieu! Wat een reus!’ Het volgende ogenblik zag ik hoe de drassige grond om mij heen volmaakt bezaaid was met honderden, duizenden, magische vliegenzwammen; kleine, stroperige, dikke, lange, ranke paddestoelen met witte stippen en piramidevormige vlokken; gedoopt in wisselende kleurschakeringen van kreeftrood tot mandarijnoranje. Sommige hoeden zo plat en breed als pannenkoeken. Ik maakte sprongetjes en krijste: ‘Het paddoparadijs! Het paddoparadijs!’ Dolzinnig kriskraste ik tussen de zwammen door, hardop fluisterend: ‘Grote smurf! Grote smurf! Ben je daar? Ik ben het, Mohammed, de wolharige jak, ik doe geen vlieg kwaad, laat staan een smurf.’
Maar geen kip kwam tevoorschijn. Droomde ik? IJlde ik? Was ik ziek, koortsig? Was ik verzeild in een boek van Lovecraft? Bliksemschichten flitsten door m’n maag-darmkanaal.
Ik plukte enkele Bosschiaanse exemplaren, hield ze onder m’n neus, snoof diep, nam een hap, maar nog voor de entheogene werking intrad, vebrokkelde reeds het broze, organische materiaal onder mijn tanige berberknoesten. Het boze bos gromde. Ik veranderde in een wolf en dacht aan een vriend met bakkebaarden (welke hij met ‘n Tanzaniaans kamelenbotkammetje borstelde) die gewoon was om in de herfst de Siberische hoogvlakten in te trekken om met een paar reuzenvliegenzwammen tussen de tanden neer te zinken op een boomstam; zich grijpend aan de stronk zoals de drenkeling het drijfhout. Naar binnen draaiende cirkels, oneindig paden, spiegelgladde zeeën; een apachehelikopter in de gedaante van een bromvlieg stormde op mij af terwijl onder m’n voeten de grond trilde als het vlot van Medusa; schuddebuikende saters en nimfen keken toe.
Ik wist niet zeker of ik aan de vooravond stond van een psychose (een paniekaanval is het laatste wat ik kon gebruiken), dus viste ik gauw ‘n Fishermans Friend uit m’n borstzak.
Een uur (of twee, drie?) later escorteerde een norse doch oplossingsgerichte boer mij naar mijn hofstede. De kippen zaten al op stok. De haan liet een wind. In de keuken hakte ik de zwammenhoeden in kleine, dikke reepjes en legde ze, gespreid op de bijlage ‘Economie’ van de Volkskrant, te drogen in een donkere spelonk. ’s Nachts nam ik een kijkje en zag ik hoe de krant tot leven kwam; duizenden dunne, witte wormpje met zwarte kopjes krioelden op ‘t papier. Als erkend dierenvriend vertrapte ik ze dood.
Twee weken later staat in mijn huis, hoog op de kast, een glazen pot vol reepjes vliegenzwam. De lolligste pot uit Zwijndrecht. Een dezer dagen trek ik er thee van, misschien. En als ik sterf, misschien, zal ik aan het voorportaal van het Paradijs God ook een glaasje inschenken – uiteraard met zandkoekje erbij; men dient zijn gasten goed te behandelen.
Leuk!!
Hmmm… de trip van de Vliegenzwam schijnt over het algemeen toch niet zo lollig te zijn en alleen voor de geoefende psychonaut.
Beetje dom als je zo nadrukkelijk het merk bergschoenen noemt en het dan verkeerd schrijft. http://www.meindl.nl/
Leuk herfst-artikel , kleurrijk geschreven , wel een beetje gonzo hoor!
Als ik Mohammed Benzakour zo lees krijg ik vreselijke zin om vanavodn naar een smartshop te gaan en heel veel in te slaan voor de komende wintermaaden. Hahahha. Dankjewel voor het mooie verhaal.
sandra