Afbeelding van WhatsApp op 2024-02-26 om 20.32.26_035dccf8
Lody van de Kamp

Schrijver en tv-presentator Abdelkader Benali verzorgde de themalezing ‘Het offer van de typiste’. Auteur rabbijn Lody van de Kamp overhandigde het eerste exemplaar van zijn roman aan prof. dr. Emile Schrijver, algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam. De bijeenkomst werd gemodereerd door prof. dr. Manuela Kalsky van Nieuw Wij.

Waarover de roman gaat? De Joodse Lien de Vries is weduwe en moeder van twee kinderen. In oorlogstijd vindt ze een kantoorbaan bij de Joodse Raad. Vanaf haar eerste werkdag slaat de twijfel toe. Kan ze voor de vijand blijven werken om haar kinderen te onderhouden en hun veiligheid te garanderen, terwijl ze weet welk vreselijk lot haar gemeenschap te wachten staat? Lody van de Kamp brengt het leven van gewone mensen in oorlogstijd heel erg dichtbij.

Afbeelding van WhatsApp op 2024-02-26 om 20.32.26_0b3f2ed0
Emile Schrijver

Van de Kamp wil met zijn roman de gevolgen van de wrede verdeel- en heerspolitiek van de nazi’s voor gewone mensen invoelbaar maken. Toch hebben we volgens de auteur ook dilemma’s nodig, juist vandaag. “Leven zonder tweestrijd is de andere waarheid geen kans geven,” zei hij vorige week in een interview op NieuwWij.nl doelend op de actualiteit.

“Misschien moet je als mens hopen dat je juist vaker met en vanuit dilemma’s leeft. Dan voel je dat er iets schuurt en ervaar je de noodzaak om je in een ander te verplaatsen, ook als je er zelf heel anders in staat, zodat je het tenminste ook van een andere kant kunt bekijken.”

IMG_8809
Abdelkader Benali

In zijn lezing, in de vorm van een verhaal, ging Abdelkader Benali in op de actualiteit. Over het kwaad waarover we ons opwinden, zodat we bijna of zelfs helemaal, geen vertrouwen meer hebben in het goede van de ander. En over offers brengen. “Ik denk dat het in de kern gaat om het brengen van offers. En dat je als mens domweg niet kan weten hoe zwaar het offer is dat je brengt. Je weet het pas wanneer het achter de rug is.”

Zijn verhaal delen we hieronder.

Het offer van de typiste

 

Afgelopen week werd ik opgebeld door een goede vriend. Hij zat met de handen in zijn haar. Hij heeft haar. Hij belt me altijd wanneer hij door het grote gebeuren in de wereld van slag is geraakt.

De klaagzang die ik aan moest horen kwam er op neer dat hij zijn morele kompas was verloren. “Abdelkader, ik voel me ziende blind. Hoe herken ik het goede?”

“Waarom vraag je dat aan mij,” vroeg ik.

Eerlijk gaf hij toe dat ik de laatste was in een lange rij mensen die hij al voor mij had gebeld. Om zijn verwarring aan te pakken had hij eerst een dominee, toen een rabbijn en toen een imam gebeld.

Het klonk als het begin van een mop maar zoals elke grap een kern van waarheid heeft, was het hem bittere ernst: hoe kon hij weer grip krijgen op zichzelf.

“Wat zeiden die dominee, de rabbijn en de imam,” vroeg ik.

“Niets,” schreeuwde hij zowat door de telefoon, “helemaal niets. De dominee was in reatraite, de rabbijn heeft corona en de imam moet nog terugbellen. De geestelijke stand is niet meer wat het geweest is.” Ik distilleerde hieruit dat morele kaders er alleen zijn als je ze niet nodig hebt. Zijn wanhoop stelde me ergens ook gerust, ik was niet de enige die worstelde.

Ik kende mijn vriend als een oprechte, tikkeltje naïeve, gezonde man die midden in het leven staat. Hij leest graag, vooral biografieën en van vooral biografieën van historische figuren. Figuren die de geschiedenis een ereplaats heeft gegeven in het pantheon van heldenmoed.

Het maakt dan niet uit of het een politicus, kunstenaar, industrieel of sporter is; het zijn wel altijd mannen.

In een nogal verhit gesprek heb ik hem er op gewezen dat ik zijn literatuur nogal eenzijdig vind, waarop hij in woede ontstak en me “woke,” noemde – niet als compliment, maar als scheldwoord. Met de loop der tijd is hij gaan toegeven dat aan de helden die hij zo bewierookte, toch ook heel wat vlekjes zitten. De offers die ze brachten waren niet geheel altruistisch, en ook hun morele kompas stond ondanks alle goede bedoelingen stuurloos afgesteld.

“En dat is dus het probleem,” vervolgde hij zijn klaagzang, “omdat ik weet dat die grote mannen verschrikkelijke dingen hebben gedaan waarmee je vandaag de dag kan fluiten naar een verklaring van goed gedrag, ben ik me gaan schamen. Hoe kan ik iemand bewonderen die een vernietigend spoor van METOO heeft achtergelaten. Gelegd naast de morele meetlat van vandaag de dag doorstaat niemand de lakmoesproef van het Goede.”

“Je bent dus ook een beetje woke geworden,” grapte ik.

“Ik hoor dat je de ernst van de situatie niet wilt onderkennen,” riposteerde hij. “Waar ik mee zit is dat ik het Kwade van een kilometer herken, maar het gevoel voor het Goede compleet verloren ben.

“Neem bijvoorbeeld Winston Churchill. Wat je ook van die zwaarlijvige, alcoholist vindt, toen het erop aankwam deed hij wat er gedaan moest worden om de Vrije Wereld te redden van het Kwaad. Hij was een ankerpunt. Hij gaf me hoop; deze man was dan wel niet perfect, bij lange na niet, maar potverdriedikkeme hij kreeg wel die bloody nazi’s eronder en dat is wat uiteindelijk telt. Rust in vrede.”

“Is onze allergie voor het kwaad dusdanig toegenomen dat het instinct voor het goede heeft aangetast?,” vroeg ik.

“Het goede is dood,” mijn vriend, morsdood,” zei hij somber, “in ieder geval in mij. En het pijnlijke is dat we alle mensen die wel menen voor het goede op te komen wantrouwen. We vinden er niks altruïstisch aan. We vermoeden kwade opzet. We zoeken naar het verdienmodel. En dan staan we ineens tegenover dat goede als ware het een vijand, als ware het het kwaad zelf. Het is om moedeloos van te worden,” concludeerde hij en ik was het met hem eens.

Op dit punt aangekomen kwam er een ander telefoongesprek binnen. Het was mijn vrouw. Mijn vrouw is afwisselend goed, afwisselend kwaad, naargelang het humeur.

Ik aarzelde of ik op moest nemen en dus het gesprek met mijn vriend moest afkappen. Mijn duim zweefde boven het toestel, en door de besluiteloosheid overmand drukte ik per ongeluk zowel mijn vriend als mijn vrouw weg. Wat een blunder. Wat me bekroop was pure wanhoop. Dit zou mijn vrouw niet licht opvatten. En wat had ik mijn vriend aangedaan!

Ik kon twee dingen doen: wachten totdat een van de twee zou terugbellen of zelf een van de twee terugbellen. Maar het liefste wilde ik allebei terugbellen. Dat kon helaas niet, althans niet op mijn apparaat.

Ik besloot een kop koffie te zetten en gewoon maar af te wachten. Tijdens dat wachten voelde ik me beklemd. Maar wat kon je anders doen dan wachten? De rit uitzitten. Onze samenleving zet een premie op besluiteloosheid, concludeerde ik. Druktemakers worden snel op hun nummer gezet. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg. In de ogen van de samenleving was ik best wel goed bezig. Gewoon zitten tot het overgaat. Zo nadenkend begon het me duidelijk te worden dat onze samenleving het liefst elke vorm van confrontatie die voortkomt uit de strijd om het goede vermijdt. Want het goede is allang uit het zicht geraakt. Wie weet nog wat het goede is? We staan graag stil bij de strijd tussen goed en kwaad, maar die momenten zijn strak geregisseerd en dulden geen afwijkend gedrag. Het gaat dan om stilte. Inkeer. Maar niemand weet wat de mens denkt wanneer hij zwijgt. Het enige wat ermee is gediend is de status-quo. God verhoede dat mensen door het diepe onrecht dat ze ervaren over zouden gaan tot agitatie. Die maatschappelijke onrust is ongewenst dus moet vooral het innerlijk aangesproken worden maar wat als het innerlijk, dat geweten, oproept tot actie? Bij wie kan het dan terecht?

We hebben het over interculturele dialoog, over gespreksrondes, over bruggen bouwen, we richten overlegorganen op en discussieplatforms waarin elke vorm van actiebereidheid wordt geneutraliseerd. Zwaaien met vlaggen, pleinen en snelwegen bezetten; het wetboek op strafrecht wordt er onmiddellijk bij getrokken.

Ondertussen worden stemmen die oproepen tot radicale verandering luider en luider en extremer en extremer, gaan naar de stembus en zijn doorgebroken naar de zetel van de macht, Den Haag. Ironisch genoeg zijn juist deze radicaliserende stemmen faliekant tegen elke vorm van activisme die hun regressieve agenda niet onderschrijft.

Maar ook die nieuwe macht zal tot zijn verbazing ontdekken dat het roepen tot radicale verandering heel wat makkelijker is dan het overgaan tot radicale verandering.

Want radicale verandering heeft een hoogst utopisch karakter, het is een aantrekkelijke droom waar men op kan varen maar waarvan de haven nooit in het zicht komt. Het radicale aspect van het ideaal is dat het onbereikbaar is. Overtuig de nieuwe machthebbers daar maar eens van. Begin ze uit te leggen wat het woord utopie betekent, het goede land dat niet bestaat.

Wil radicale verandering werkelijk ingrijpen in de samenleving dan moeten daarvoor alle middelen worden ingezet, te beginnen met de bureaucratie. Maar die is log en langzaam. Eenmaal op gang echter is die niet meer te stoppen, dan vermaalt het alles wat op zijn weg komt. Het is blind als een mol, sterker dan duizend olifanten. Doordat de bureaucratie van zichzelf geen profiel heeft, slechts uitvoert wat het is opgedragen, doe het op feilloze wijze zijn werk. Een individu kan het dan ook niet stoppen, wellicht saboteren maar dat zullen dan alleen maar speldenprikjes zijn.

Om die reden, meende ik, is het belangrijk dat de uitvoerders van de macht, de ambtenarij, stevig bevraagd worden door filosofen, theologen en schrijvers.

Terwijl ik van mijn koffie genoot vroeg ik me af hoe ik tot deze conclusie was gekomen.

Wat ik mijn vriend wilde vertellen werd gevoed door een roman die ik had gelezen, die ging over een Joodse vrouw die in de bezettingsjaren als typiste werk vond bij een krant die werd aangestuurd door de Joodse Raad. De Joodse Raad was een door de Duitse bezetter ingestelde organisatie die toezicht moest houden op de Joodse gemeenschap. Via haar werk krijgt de typiste ze kennis van de deportaties die de Duitse bezetter op gang zette. Ze is de schrijver van de bureaucratie geworden. Ze doet haar werk goed en vlijtig, innerlijk knaagt het wel. Maar ze heeft weinig keus, als alleenstaande moeder moet er brood op de plank.

De leden van de  Joodse Raad dragen haar op hier de mededelingen van de Bezetter nauwkeurig te notuleren. Zij ontdekt dat in de bureaucratisch taal de oproep tot vernietiging geschreven staat. Haar Joodse omgeving veracht haar omdat ze werkt voor een verlengstuk van de Bezetter, joden die hun eigen mensen verraden. Al snel leidt haar functie tot een dubbelrol. Ze voorziet het ondergronds verzet van cruciale informatie over op handen zijnde deportaties. En dit verzet gaat op basis van haar inlichtingen over tot moord en doodslag. In de roman staat dat expliciet beschreven maar de deportaties van Joden wordt achter een bureau beraamd, en onttrekt zich zo aan het oog.

Terwijl de massa-executie verborgen gaat in taal, vindt de bloedige afrekening gewoon plaats op straat. We kunnen de plekken waar mensen werden gedood vandaag nog bezoeken als we zouden willen, maar voor de opdracht tot genocide moeten we de archieven induiken en meters documentatie lezen.

Wie heeft daar tijd voor?

Naarmate de roman vordert wordt ze meer en meer aangesproken op haar verantwoordelijkheid als moeder. De kinderen moeten in veiligheid worden gebracht. Dat dit instinct uiteindelijk leidt tot een moreel kantelpunt in de roman kan niet onderschat worden. Om het nageslacht veilig te stellen gaat ze over tot radicale actie.

De typiste vecht tegen het kwaad maar niemand ziet het goede in haar.

“Daar ben ik weer,” zegt mijn vriend. Ik ben blij om zijn stem te horen. We hebben weer contact. Mijn vrouw echter laat na dat gemiste gesprek niets meer van zich horen. Ze zal toch niet boos zijn dat ik niet heb opgenomen?  Het volgende moment stel ik me voor dat ze zich zo gekwetst en afgewezen voelt dat ze besluit mij te verlaten. Hoewel ik weet dat het niet zal gebeuren wordt het me koud om het hart. Het gevoel afgewezen te worden slaat alles in me dood. Wat kan ik doen om het goed te maken? Bloemen? Een avondje uit eten? Dure parfum kopen?

Welk offer ik ook moet brengen om mijn vrouw weer gunstig te stemmen, om weer in genade aangenomen te worden zal ik alles doen. De status-quo bleek al die tijd mijn hoogste ideaal. En daar wilde ik alles aan ondergeschikt maken. Wat ben ik toch een watje. Ik ben geen haar beter dan 99 procent van de Nederlandse bevolking. Ik moest weer aan de typiste denken. Werknemer, moeder, deel van het verzet. Drie identiteiten waarin ze drie verschillende rollen speelt. Ze kwam er tussen bekneld te zitten, zonder dat ze er naar op zoek was. Het overkwam haar, meegesleurd in de maalstroom van de geschiedenis.

Welke verscheuring treedt er op wanneer je bang bent om twee keer uitgesloten te worden? Verstoten door je familie, verstoten worden door je werkgever, verstoten worden door het verzet.

De held betaalt een ongelofelijke prijs voor zijn verzet, de sociale dood.

Ik houd er stilletjes rekening mee dat ik mijn vrouw nooit meer zal zien. Dit was het einde. Ze zal ook de kinderen meenemen. En het speelgoed achterlaten. Waarom ben ik zo bang afgewezen te worden? Omdat het slechter voelt dan de dood.

In mijn poging om mijn vriend ter wille te zijn ben ik mijn vrouw kwijtgeraakt. Dat is de harde prijs die deze indrukwekkende kosmos mij laat betalen.

“Gaat het,” zegt mijn vriend.

“Het gaat goed. Ik heb nog even nagedacht over ons gesprek. Ik denk dat het in de kern gaat om het brengen van offers. En dat je als mens domweg niet kan weten hoe zwaar het offer is dat je brengt. Je weet het pas wanneer het achter de rug is.

En dat brengt me weer bij het verhaal van Abraham en zijn zoon Isaac. God droeg hem op een dag op zijn enige zoon te offeren. Het geloof van Abraham werd danig op de proef gesteld. Uiteindelijk hoefde hij dat offer niet te brengen omdat God een Engel zond die hem het mes uit handen sloeg.”

“Genesis 22:1-13,” zei mijn vriend, hij is van de laatsten der Bijbelvasten.

“Het verhaal wordt ook verteld in de Koran,” zeg ik.

“Wat wil je me daarmee zeggen?”

“Je wilt het goede herkennen. Maar als God vraagt om je zoon te offeren, is dat het Goede? In de ogen van de beschouwer is dat een afschuwelijk Kwaad. Maar de liefde moet zegevieren dus sleept Abraham zijn zoon naar de berg. Een lange, kronkelige weg die hij moet gaan. Het grootse offer dat we brengen is dat we niet eens weten welk offer we brengen. Het zal vast en zeker achteraf verklaard worden in mooie boeken, historische onderzoeken en getuigenverslagen maar op het moment zelf lopen we in een dikke mist. Trappen we op de pedalen van een roestige fiets over een steile grachtbrug tussen huis en werk.” Dat kleine stukje kan als een ongelofelijke beproeving voelen.

Mijn vriend voegde eraan toe: “Op zo’n bruggetje moet je wel hard aanzetten om er overheen te komen, je gaat even op de pedalen staan. Ik ken die bruggetjes. Die zijn verraderlijk.”

“Precies,” voegde ik toe, “en je hebt niet eens door dat je aanzet. Je doet het gewoon. Totdat de helling zo steil word dat je niet verder kan, maar reken maar dat je in de kuiten voelt dat je hebt ingespannen. Dat je je hebt verzet.”

“En als je erover heen bent geraakt dan voel je je als een kind zo blij. Dat het achter de rug is. Je kan dan de hele wereld aan.”

“Ja,” zei ik, “zo voelt het echt.”
Toen moest ik ophangen want mijn vrouw kwam binnen met de kinderen. Ze keek me heel liefdevol aan. In haar linkerhand had ze eten. “Ik had je gebeld om te vragen wat je wilde eten.”

Abdelkader Benali

Logo_Personen

Redactie Nieuw Wij

Heeft u ook een nieuwstip? Of wilt u zelf publiceren? Laat het ons weten via de contactpagina.
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.