Van Boxtel stelde in zijn lezing verder dat 5 mei én 1 juli nationale feestdagen moeten worden. “Al was het maar omdat tot nu toe alle nationale feestdagen van wit-christelijke herkomst zijn en het in feite zou sieren als vrede en vrijheid (5 mei) én gelijkheid en vrijheid van alle ingezetenen, ongeacht afkomst, kleur en gezindheid (1 juli) beide als nationale feestdagen zouden worden gevierd.”
De gehele lezing van Van Boxtel delen we hieronder, samen met enkele foto’s van de bijeenkomst op zaterdag 12 oktober in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam.
Dames en Heren,
Het is een grote eer dat ik door het Ninsee ben gevraagd deze Keynote speech te houden als afsluiting van de activiteiten van het Ninsee in het kader van het officiële Herdenkingsjaar 150/160 jaar Slavernijverleden. Stel u toch voor: een honky, een bakra, een macamba die het woord mag voeren over het thema Reclaiming the Narrative – het thema van het openingssymposion in juni 2023 en die vooral… vooral gevraagd is om vooruit te blikken, om het verhaal ná de komma mede een duw in de goede richting te geven. Ik moet bescheiden zijn, maar ik ga een poging wagen.
Voor wie het niet weet: Ik heb een lange geschiedenis met minderheden in Nederland. Ik was er zelf een, zeg ik gekscherend en onvergelijkbaar met het onderwerp van vandaag, toen ik op achtjarige leeftijd in 1962 van Tilburg naar Amsterdam ging. Een zachte g, die zich rapido moest aanpassen aan de Amsterdamse tongval. Die in de klas vertelde over de vennen van Oisterwijk, waar hij op vakantie was en werd aangegluurd door zijn mede klasgenootjes alsof ik van een andere planeet kwam. Er was toen geen inburgeringscursus. Gewoon snel aanpassen en meedoen was het devies.
Ik ging studeren in Amsterdam, moest gekeurd worden voor militaire dienst, tezamen met vele jonge Surinaamse mannen/jongens die naar Nederland waren gekomen nèt voor de onafhankelijkheidsverklaring van 1973.
Ik leerde in Den Haag meerdere Indische Nederlanders kennen die me verhaalden over hun vlucht uit Indië/Indonesië. Over de kille ontvangst hier, over de Bersiap-periode, over de keuze tussen óf schoenen óf een winterjas op de kade van het Suez-Kanaal, over de schuldaanvaarding bij de toewijzing van een huis in Nederland.
Ik leerde Molukkers kennen en hun boosheid begrijpen over de wijze waarop hun vaders waren behandeld. Eerst vrijwillig toegetreden tot het KNIL, geworven met uitgeworpen pamfletten met de beeltenis van koningin Wilhelmina er op die vroegen om het Koninkrijk te beschermen tegen Japanners en – wat toen werd genoemd – subversieve nationalistische opstandelingen. Daarna afgedankt en in Nederland ondergebracht in voormalige kampementen – die ‘ pasten zo goed bij hun adat’ – en na korte tijd later beroofd van hun Nederlands staatsburgerschap. We maakten hen statenloos.
Ik leerde Joden kennen die de kampen in de Tweede Wereldoorlog overleefden en terugkwamen in Nederland onder de verwelkoming ‘ ben maar blij dat je niet hier de hongerwinter hebt meegemaakt’ en met de vraag of ze – als ze al hun woning konden terugkrijgen – de achterstallige erfpacht wilden voldoen.
Ik leerde Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse en Turkse Nederlanders kennen die bij voortduring discriminatie, achterstelling en uitsluiting ervoeren in dit ‘gave’ gastvrije land. En het Toeslagenschandaal is misschien wel de sublimatie anno 2024 van deze onvolprezen Nederlandse hartelijkheid.
Ik bezocht Indonesië meerdere keren, was vaak op de Antillen en ben letterlijk kind aan huis geworden in Suriname, dat werd mijn tweede moederland, Mama Sranan. Wat heb ik in deze landen prachtige krachtige mensen leren kennen. En gewoonten en rituelen (bijvoorbeeld de krutu en de U-yees om te zeggen we hebben gehoord en begrepen) die mijn leven hebben verrijkt en mijn kennis van deze landen en mensen voorgoed hebben verdiept.
In Nederland mis ik op vele momenten de warmte en hartelijkheid van Surinamers, de rust en vooruitgangsdrift van Indonesiërs en de Geniale Anarchie (Boeli van Leeuwen) van Curaçaoërs.
Hoe komt het toch dat we nog steeds moeten ijveren voor gelijkwaardigheid van mensen, ongeacht hun komaf, kleur en geaardheid.
Waarom nog steeds al die vooroordelen, die superieure houding, die ongeïnteresseerdheid, die voortdurende discriminatie en dat racisme? Om deze fenomenen te begrijpen en te bestrijden zouden we ons nog beter moeten verdiepen in de vraag hoe het zover kon komen. Mij heeft enorm geholpen er veel over te lezen.
Uiteraard het fameuze boek van Anton de Kom, maar ook Slaven en Vrijen onder de Nederlandse wet van Walter van Hoëvell uit 1854. Het onrecht, de kronkeligheid van zogenaamde rechtstoepassingen, de minachting van leven en de wreedheden, ze waren tóen al bekend.
De vraag is: zijn we als samenleving inmiddels wat opgeschoten. Het antwoord is ja, maar nog veel te weinig en we moeten er íedere dag aan blijven werken.
Femke Halsema zei het zo mooi op 1 juli jongstleden over die houding van verongelijktheid: “waarom eigenlijk, jou wordt toch niks afgenomen”.
Wegkijken is zo mogelijk nog erger, dus dat gaan we wat mij betreft dan ook niet meer doen!
Nederland is nooit goed geweest in het onder ogen zien van zijn eigen geschiedenis, heeft nooit echt goed geleerd van eerdere misstanden en misstappen.
Er moeten kennelijk vele jaren overheen gaan vóórdat er enige geestelijke ruimte kan ontstaan om meer objectief te kijken naar het eigen verleden en ieders rol daarin.
Zo zijn we na de Tweede Wereldoorlog nu diepgaander gaan beschouwen wat er tussen 1940 en 1945 en ook in de aanloop naar die jaren allemaal gebeurde.
Ook weten we meer van het Indisch verleden, van de – eufemistisch genoemde – politionele acties. Ook daar boden we – rijkelijk laat – excuses aan.
Gert Oostindie mag nu eindelijk de geschiedenis van ons koningshuis in relatie tot het slavernijverleden grondig onderzoeken, in ópdracht van de koning zelf. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
Van Edward Saïd leerde ik overigens om geschiedenis altijd van meerdere kanten te bezien, niet alleen vanuit de eurocentrische kant. Dat we gelukkig steeds meer verhalen krijgen vanuit ‘de andere kant’, vanuit het andere perspectief – of zoals Karwan Fatah-Black & Camilla de Koning betogen in het recent verschenen boek ‘Ooggetuigen van de Nederlandse slavernij’ vanuit het ontketende perspectief, is een welkome en meer dan noodzakelijke aanvulling op de voornamelijk eenzijdige bronnen die tot voor kort geraadpleegd werden.
Na de erkenning van het onrecht van slavernij, waarover door mij in augustus 2001 op de conferentie van de Verenigde Naties in Durban namens Nederland voor het eerst diepe spijt werd uitgesproken, volgden uiteindelijk in 2023 excuses door minister-president Rutte en de koning. Maar zoals Lilian Gonçalves- Ho Kang You in haar recente 5 mei-lezing al zei: ‘Sorry brengt moesje niet naar Parijs. Het moet ook gaan om herstel. Herstel van historisch onrecht is eigenlijk niet mogelijk, maar het creëren van een gelijkwaardige samenleving wel.’
En dat, zo zegt zij: ‘begint door resoluut een eind te maken aan discriminatie in woord en daad; door onszelf ten opzichte van elkaar én door de staat. Dat is de bescherming die de rechtsstaat moet bieden.’
Wat moeten we nu ná de komma van Rutte?
De komma is een leesteken, dat impliceert ‘ even rust’, …vóórdat de zin verder loopt. Laat ik een poging wagen over hoe de zin verder kan lopen.
Ik ben zelf de opvatting toegedaan dat van individuele herstelbetalingen moeilijk meer sprake kan zijn. Hoewel het leed, de vernedering, het onrecht kan doorwerken tot op de dag van vandaag, lijkt het mij onmogelijk nog een causale individuele relatie te leggen die een individuele financiële compensatie zou kunnen rechtvaardigen. Dit neemt niet weg dat in mijn ogen Nederland schatplichtig blijft permanent afstand te nemen van de periode van slavernij, voortdurend racisme en discriminatie actief moet bestrijden en – ongeacht wie er regeert – alles in het werk stelt om een gelijkwaardige relatie van al haar ingezetenen te borgen. Onze Grondwet roept hier toe op in artikel 1 en dit hoeft niet opnieuw ‘onderzocht’ te worden! En dit moet ook een permanente forse financiële inspanning met zich brengen.
Op vier terreinen zie ik waar regering en parlement permanent actief moeten zijn: (1) bij de herdenking van het slavernijverleden; (2) bij het stellen van de leerdoelen in het voortgezet onderwijs; (3) bij het richten van het ontwikkelingswerk naar de eilanden in ons Koninkrijk en naar Suriname – al dan niet samen met het Nederlandse bedrijfsleven; en (4) bij het actief bestrijden van racisme en discriminatie. Ik ga op ieder van deze vier punten nader in.
Herdenken
Naar mijn mening moeten 5 mei én 1 juli nationale feestdagen worden. Al was het maar omdat tot nu toe alle nationale feestdagen van wit-christelijke herkomst zijn en het in feite zou sieren als vrede en vrijheid (5 mei) én gelijkheid en vrijheid van alle ingezetenen,ongeacht afkomst, kleur en gezindheid (1 juli) beide als nationale feestdagen zouden worden gevierd. Wat mij betreft mogen het éxtra vrije dagen worden, maar als de Nederlandse koopman dit te duur zou vinden dan moeten we maar bijvoorbeeld tweede Pinksterdag hiervoor ‘inleveren’. Wat het zwaarst weegt moet het zwaarst tellen, toch!
Leerdoelen
Voor het basisonderwijs en de onderbouw middelbaar onderwijs is de Canon van de Nederlandse geschiedenis met 50 “vensters” het richtsnoer voor het geschiedenispakket. Eén van die vensters is het slavernijverleden. De Canon is een aanbeveling, geen verplichting. Maar is het venster slavernijverleden ook een kerndoel in het geschiedenisonderwijs? Naar mijn weten niet. Toch zou het dit in mijn ogen móeten zijn! Het slavernijverleden is een onderwerp dat niet afhankelijk moet zijn van de denominatie of ligging van een school of van de interessevelden van de geschiedenisleerkracht. Net als de Tweede Wereldoorlog behoort het slavernijverleden een kerndoel te zijn en mag het niet het risico lopen dan weer eens ‘in de mode te zijn en dan weer niet’.
Toen ik de eerste keer in Suriname kwam in 2001 leerde ik Cynthia McLeod kennen. Zij voer wekelijks met haar boot de Sweet Merodia vol met kinderen uit tweede en derde klassen naar de plantages aan de Commewijne rivier. Daar kregen de Surinaamse kinderen echt goed onderwijs over de slavernijperiode en bezochten ze oude plantages en ook graven van voormalig Nederlandse gouverneurs. Met haar briljante vertelkunst gaf zij deze kinderen jaar in, jaar uit inzicht in hun voorgeschiedenis. Iets wat in het reguliere lesmateriaal ( gebaseerd op Nederlandse boeken) niet of nauwelijks aandacht kreeg.
Stel je toch eens voor dat gezaghebbende Nederlandse schrijvers (Arthur Japin, Adriaan van Dis, Astrid Roemer, Conny Palmen en Tessa Lewsha) bij toerbeurt wekelijks Nederlandse scholieren zouden rondvaren in bijvoorbeeld Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Vlissingen om te verhalen over het Nederlands slavernijverleden en te wijzen op ‘landmarks’ die hier ook aan herinneren. Dat zou toch een geweldige aanvulling zijn op de Black Heritage Tours die je als volwassenen kunt boeken.
Wie de schoen past…
Ontwikkelingswerk
Er komt in Nederland een slavernijmuseum en dat is goed. Een plek waar te allen tijde informatie en inzicht kan worden verkregen. Maar is dat afdoende? Krijgt dit museum permanente overheidssteun of zal het zo gaan als bij het Ninsee, waarop plotseling werd bezuinigd door een nieuw kabinet?
Vorig jaar werd er een documentaire gemaakt over Cynthia McLeod. Ik mocht er op haar verzoek ook even in figureren. Het mooiste dat ik meemaakte was een bezoek van haar aan onze toen nog premier Rutte, die het staatsbezoek van de Franse president Macron ruim een uur verliet om met Cynthia te praten. Zij vroeg hem of het kabinet nog iets ging doen in Suriname? De premier had toen geen antwoord. Cynthia zei daar in het Torentje: ik vraag geen individuele herstelbetalingen, dat vind ik niet meer gepast en doenlijk, maar ik vraag wel iets voor de armsten in Su: kunnen jullie er geen woningen bouwen voor de dak- en thuislozen in Paramaribo? Samen met Nederlandse ondernemers en woningbouwverenigingen? Dáár hebben wíj iets aan… wat hebben wij aan een museum in Nederland?
Ik zou parlementariërs en het nieuwe kabinet willen vragen om in overleg te treden met VNO/NCW en met MKB Nederland om te onderzoeken op welke wijze we het beste kunnen bijdragen aan het lenigen van nood in Suriname en op de Antilliaanse eilanden. Er is recent -terecht – goed werk verricht met het uitkeren van een bedrag van 5000,= euro voor compensatie van gemiste AOW-opbouw aan Surinamers in Nederland, maar het moet toch mogelijk zijn om ook in de voormalige koloniën nog een extra inspanning te leveren. Het liefst in een weinig bureaucratische aanpak.
Actief bestrijden racisme en discriminatie
Sinds 2022 is er een Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme en Nederland heeft ook een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Je zou toch hopen dat deze gremia in de toekomst in onze samenleving overbodig zullen worden, maar de geschiedenis leert dat we deze instituten nog hard nodig hebben om deze samenleving ‘op de rails’ te krijgen en te houden. De recente schorsing van agenten in het Rotterdamse politiekorps, de uitingen van antisemitische aard (Brusselmans), de voortdurende bijzondere controles van zwarte mensen op Schiphol, die er steeds weer ‘uitgepikt’ worden. De fiscale selectie van mensen in het Toeslagenschandaal. Kortom, voortdurend werk aan de winkel!
Nu begrijp ik dat de functie van Nationaal Coördinator voor drie jaar was bedoeld en dat deze functie onlangs met 1 jaar is verlengd. Ik zou menen dat deze functie een permanente status moet krijgen. Het bestrijden van racisme en discriminatie is ook geen modeverschijnsel, het structureel aanwezige kwaad moet structureel worden bestreden. Dus net zoals de Ombudsman, moet de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme een permanente status krijgen, met voldoende geld en een werkapparaat voor onderzoek en rapportage aan de bestuurlijke gremia in Nederland.
Tot slot
Ik benoemde vier terreinen waar de overheid en andere organisaties een meer institutionele benadering en aanpak moeten etaleren.
Maar ik wens ook iedereen hier en in onze Nederlandse samenleving toe dat we elkaar ná de excuses gaan bejegenen, zonder schuld zonder verwijt maar met open vizier, op voet van gelijkwaardigheid. Laten we ‘common ground’ zoeken, ondanks verschillen in afkomst. Het kan niet meer zo zijn dat de overheid alléén diversiteit en gelijkwaardigheid afkondigt en handhaaft, het moet vooral van de mensen zelf komen!
Geen slachtofferschap, maar eigenwaarde is het devies en ik zie het al overal in de samenleving, maar vooral bij jonge mensen gebeuren. Dat geeft hoop! Hoop op een betere, gedeelde wereld met gedeelde waarden, zonder vooringenomenheid, zonder superioriteitsgedachten.
Ik koester het feit dat het Rijksmuseum in Amsterdam, het Catharijneconvent in Utrecht het aandurfden het eigen verleden en eigen bezittingen kritisch onder ogen te zien en daarover baanbrekende exposities te tonen.
Ik sprak onlangs mijn ‘mattie’ Jörgen Raymann. Wij zijn beiden van de generatie van Kuifje in Afrika, van Tarzan in de jungle, van Sjors en Sjimmie. Ik las het hier in Nederland, hij in Suriname. Tot wat voor een verdraaide wereld- en mensbeelden heeft dat lang geleid. Waren zwarte mensen dom en vrolijk en witte mensen sterk en slim. Gelukkig weten we nu beter en kunnen we zelfs wellicht de absurditeit van die tijd en die uitingen nu met andere ogen taxeren. We zijn in de afgelopen decennia al ver gekomen. Toegegeven, nog niet ver genoeg, maar laten we moed putten uit de fameuze wijze woorden van Robert Louis Stevenson: “to travel hopefully is a better thing than to arrive”: de focus moet niet alleen op het eindpunt, de punt, liggen, maar we moeten voortdurend blijven werken tijdens de reis daar naar toe. De moraal van het verhaal is dat er na de komma van Rutte nog meerdere komma’s zullen volgen en dat we dus blijmoedig, vol zelfvertrouwen en eigenwaarde, opgewekt maar ook alert en handhavend de weg naar voren blijven bewandelen. Dat gun ik ú allen en dat gun ik mijzelf samen met u!
Ik dank u voor uw aandacht, masha danki, terima kassih, gran tangi!
Roger van Boxtel
Amsterdam 12 oktober 2024.