Zo trapte ik mijn eerste stuk voor Nieuw Wij af in februari: Superdiversiteit: niet óf maar én. Als freelance verslaggever Superdiversiteit stelde ik mezelf tot doel de mogelijkheden en uitdagingen van superdiversiteit in kaart te gaan brengen vanuit twee hoofdvragen:
- “Onze samenleving is superdivers, maar veel machtige instituten zijn dat (nog) niet. Wat zijn daarvan de consequenties? Wie proberen hierin verandering te brengen? En hoe pakken ze dat aan?
- Wat betekent superdiversiteit in onze omgang met elkaar? Wat voor nieuwe mogelijkheden voor verbinding, maar ook uitdagingen levert het op? Waar liggen onze grenzen en hoe respecteren we elkaars grenzen? Maar ook: welke (nieuwe) uitingsvormen en taal hebben we nodig om met elkaar te praten, onderzoek te doen en verslag te leggen?”
Deze vragen begeleidden mij op een boeiende reis met waardevolle, inzichtelijke gesprekken waaruit drie series zijn gerold.
Allereerst de serie: Superdiversiteit en Macht. Daarin onderzoek ik wat de maatschappelijke gevolgen zijn wanneer machtige instituten onze superdiverse samenleving niet kunnen bijbenen. Dit doe ik op basis van het boek dat ik schreef met organisatieantropoloog Annebregt Dijkman over diversiteit en inclusie in de media: ‘Heb je een boze moslim voor mij?’.
Ik sprak onder meer met politiechef Ferda Yondemli over het gebrek aan diversiteit binnen de politieorganisatie en hoe zij daarbinnen haar weg vindt. Hoogleraar LHBTI’ers op de werkvloer, Jojanneke van der Toorn, benadrukte vanuit haar onderzoek het belang van rolmodellen in álle lagen van de organisatie. En ik analyseerde in verschillende artikelen tendensen in diversiteitsbeleid, zoals schijndiversiteit.
In de serie Ongemak ga ik op pad met de vraag: hoe leren we ongemakkelijk te zijn met elkaar? Want we werken, sporten, recreëren en leven samen met al onze verschillen. En dat levert nog weleens ongemak op. Ik interviewde onder meer diversiteitsonderzoeker Onur Şahin over ongemak op de werkvloer. Hij legde de nadruk op belang van vragen stellen (maar dan wel met de bedoeling echt iets te leren). En in het Tropenmuseum was ik onderdeel van een ongemakkelijk gesprek onder leiding van theatermakers Sheralynn Adriaansz en Lotte van den Berg. Hun advies: we moeten onszelf als maatschappij toestaan om te stuntelen.
In de derde serie verdiep ik me in de macht van taal: hoe praten we met elkaar in een superdiverse samenleving? En welke taal hebben we nodig om onze maatschappij te vatten in onderzoek, beleid en berichtgeving? In het eerste artikel in deze serie gaf CBS-woordvoerder en -onderzoeker Tanja Traag inzicht in hoe het CBS tot definities komt en deze soms opnieuw onder een vergrootglas legt. Zo staat het gebruik van de categorieën ‘westers’ en ‘niet-westers’ bij migratieachtergrond inmiddels ter discussie.
De komende zomerweken zullen deze en andere superdiverse artikelen van het afgelopen half jaar opnieuw onder de aandacht gebracht worden. Vanaf september ga ik met frisse moed weer op zoek naar nieuwe inzichten, antwoorden en vragen binnen deze series. Heeft u daar ideeën over? Of heeft u tips? Ik hoor ze graag.
Tip: ik vond de ode aan Sony Labou Tansy van David van Reybroeck een mooie ode aan diversiteit zonder dat er iets van diversiteit benoemd hoefde te worden: een dichter en theatermaker zijn in het door oorlog verscheurde Congo.
Dank voor de tip Marc!