Hebt u een verklaring voor de fascinatie van sommige jongeren om in Syrië als jihadstrijder te gaan vechten?
“Wij beschikken nog nauwelijks over informatie om de achtergronden en motieven van deze jongeren te doorgronden. Wel is er intussen meer kennis beschikbaar over radicalisering onder deze leeftijdscategorie. Daaruit blijkt dat het vaak gaat om jongeren die worstelen met de vraag wie ze zijn en wat hun plaats is in deze samenleving. Ze ervaren stigmatisering en uitsluiting van zichzelf of hun groep, en kunnen met hun gevoelens en problemen vaak moeilijk terecht bij de opvoeders in hun omgeving, zoals ouders, leerkrachten of andere professionals met een pedagogische verantwoordelijkheid. Ze voelen zich vaak gedwongen te kiezen tussen loyaliteit aan hun ouders en etnische of religieuze gemeenschap aan de ene kant en de samenleving aan de andere kant. Soms leggen hun ouders – vooral van de eerste generatie – die keuze op: ‘Prima als je naar een openbare school gaat en je best doet, maar o wee als je Nederlandse gebruiken mee naar huis neemt. Ga niet om met meisjes. Onderhandelen doe je maar met je leraar, niet met ons.’ Tegelijkertijd ligt in het maatschappelijke discours over integratie de nadruk op het belang van assimilatie aan ‘de Nederlandse cultuur’: laat je eigen taal en cultuur maar achter je. Kinderen die hier mee te maken krijgen, kunnen in een isolement raken. Zij zijn nergens thuis, en worstelen met de vraag naar de zin van het leven. Stel, dat je in die omstandigheden op het internet of op straat iemand ontmoet die jou wél veel persoonlijke aandacht geeft. ‘Sluit jij je bij ons aan als broeder, in de strijd voor meer rechtvaardigheid?’ Eindelijk heb je het gevoel gewild te zijn, een duidelijk doel te hebben, zekerheid, iets voor anderen te kunnen betekenen.”
De school van zo’n kind beïnvloedt zijn vorming. Veel moslimouders van de eerste generatie sturen hun kinderen in hun vrije tijd naar moskeeschooltjes. Het leren van de Koran, de Arabische taal en islamitische geloofsregels staat daar centraal. Ouders van de jongere generatie vinden privéles ‘Arabisch’ meestal voldoende. Hoe denkt u daarover?
“Onderzoek laat zien dat veel migrantenouders van de eerste generatie menen dat kinderen met openbaar onderwijs niet de juiste of te weinig normen en waarden meekrijgen. Maar ouders van de jongere generatie, met name de hoger opgeleiden, denken daar anders over. Hun angst voor een gebrek aan goede zeden is kleiner. Voor hen is de culturele afstand, door hun socialisatie in Nederland en het Nederlandse onderwijs, kleiner. Bovendien vinden velen dat de pedagogische aanpak van de moskee niet aansluit op hun eigen voorkeuren. Het onderwijs op moskeeschooltjes is vaak nogal autoritair, top-down. Het uit het hoofd leren van de Koran is belangrijk. Er is weinig ruimte voor discussie, zoals in de Nederlandse onderhandelingscultuur. De jongere generatie ouders is bang dat moskee- en openbare (basis)scholen qua curriculum en pedagogiek te ver uit elkaar liggen. Het zou hun kinderen in de war kunnen brengen: wat op de moskee wordt verboden staat de openbare school misschien weer toe, en omgekeerd.”
U hebt meegewerkt aan een onderzoek over het onderwijs op drie Rotterdamse moskeeën. Welk advies hebt u de leerkrachten daar meegegeven?
“Het zou mooi zijn als de leerkrachten, meestal vrijwilligers, een professionele scholing in Nederland zouden volgen, of in ieder geval meer in de keuken van de Nederlandse basisschool zouden kijken. En het liefst zou ik leraren zien die niet alleen aan geloofsoverdracht doen, maar ook met de leerlingen in discussie gaan, ook over hun ervaringen buiten de moskee. Leerlingen leven te veel in sterk van elkaar gescheiden werelden. Het is belangrijk dat de volwassenen in hun omgeving bijdragen aan overbrugging van de afstand, bijvoorbeeld door meer aandacht voor de ervaringen van de kinderen in de verschillende contexten waartussen zij moeten laveren. Dat geldt ook voor ouders en het reguliere onderwijs.”
Bent u voorstander van bijzondere, ‘zwarte’ of ‘witte’ scholen?
“Het voordeel van zulke scholen kan zijn dat ze herkenning en veiligheid bieden aan ouders en kinderen, vanwege de overeenkomst in achtergrond. Maar het nadeel is dat het kinderen met verschillende achtergronden scheidt. Dat kan een multi-etnische samenleving maken waarin mensen langs elkaar heen leven en het wij-zij denken toeneemt. Een samenleving met meer verdraagzaamheid schep je volgens mij eerder door kinderen met uiteenlopende levensbeschouwingen kennis met elkaar te laten maken. Door samen te leren werken. Scholen met een eenzijdige leerlingenpopulatie moeten manieren bedenken om het contact te bevorderen.”
Hoe voelen kinderen van migrantenouders zich op een openbare school?
“Dat verschilt per school en kind. Feit is wel, dat allochtone kinderen gemiddeld meer gepest worden dan autochtone. Dat is het lot van ‘de ander’ die in de minderheid is. Voor kinderen met een Marokkaanse achtergrond is het in vergelijking met andere minderheidsgroepen nog zwaarder: Marokkanen staan onderaan de populariteitsladder in Nederland. Het komt voor dat leraren bij pestgedrag meelachen of wegkijken. Sommigen leerkrachten menen dat ze geen opvoeder hoeven te zijn, en alleen maar kennis moeten overdragen. Dat klopt natuurlijk niet: leraren zijn ook pedagogen. Het gebeurt, dat leraren ten overstaan van andere leerlingen zeggen: ‘Waarom praten jullie eigenlijk nog Marokkaans? Waar is jullie hoofddoek voor nodig?’ Daarmee dragen ze, vaak ook onbewust, bij aan uitsluiting en wij-zij denken. Ook onder leraren zijn er PVV-stemmers. Er zijn gelukkig daarnaast tal van leraren die leerlingen wel gelijkwaardig benaderen. Migrantenjongeren praten vaak met veel liefde over die leerkrachten op school die hen wel zagen staan en liefdevol bejegenden. Toch staat het omgaan met diversiteit op veel scholen nog echt in de kinderschoenen.”
U hoopt dat meer ouders gebruik maken van hun wettelijke recht op religieuze educatie op openbare scholen. Daar was PvdA-kamerlid Ahmed Marcouch als stadsdeelvoorzitter van het Amsterdamse Slotervaart ook voorstander van. Wat verstaat u onder religieus onderwijs? Waarom ziet u dat als een voordeel?
“Met religieus onderwijs bedoel ik dat een openbare school leerlingen kennis geeft van de verschillende godsdiensten. Dat zou bijvoorbeeld moslimleerlingen het gevoel geven van ‘wij horen erbij’, en het zou hun werelden meer verbinden. Als je bang bent om voor je geloofsbeleving uit te komen – bijvoorbeeld omdat je erdoor gepest kan worden – onderdruk je een wezenlijk deel van je persoonlijkheid. Als kinderen hun opvattingen en twijfels niet durven uitwisselen, kunnen ze zichzelf moeilijk uiten maar ook moeilijk ontwikkelen. Een tweede voordeel is dat je religieus onderwijs de openbare school binnenhaalt. Je maakt elkaars levensbeschouwing – verschillen en overeenkomsten – bespreekbaar. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen en studenten ook zelf vinden dat het onderwijs achterblijft in het omgaan met culturele en levensbeschouwelijke verscheidenheid.”
Kortom: er is werk aan de winkel. Welke veranderingen zijn, samengevat, belangrijk?
“Er moet meer ‘tussenruimte’ komen. Daar bedoel ik mee dat we meer ruimte maken om onze eigen opvattingen tijdelijk terzijde te schuiven, om elkaar te ontmoeten, ook te ontdekken welke waarden en belangen we met elkaar delen. Thuis is het belangrijk dat ouders – allochtonen en autochtonen – hun kinderen niet afschermen van of wantrouwend maken tegenover groepen met een andere etnische of religieuze achtergrond. Ook op scholen kan het nodige verbeteren. Sommige migrantenouders spreken de taal niet goed genoeg om met leerkrachten in gesprek te gaan over hun kind of het schoolbeleid. Weer anderen zijn niet gewend om zich met schoolzaken te bemoeien; die taak ligt in hun land van herkomst vooral bij de leerkrachten. Toch zijn er genoeg manieren om het contact te verbeteren. Een migrantenmoeder kan haar buurvrouw meenemen, als zij het Nederlands beter beheerst. Scholen kunnen analfabete ouders beter persoonlijk benaderen dan ze een formeel briefje sturen. Bovendien zou het contact vaker kunnen plaatsvinden. Ouders zijn heus wel geïnteresseerd in het wel en wee van hun kinderen op school, maar komen pas binnen als de drempel lager wordt.”
Waarom mag een docent niet vragen waarom iemand een hoofddoek draagt of Marokkaans spreekt. Lijken mij terecht kritische vragen.
“Ook onder leraren zijn er PVV-stemmers.”
Een duidelijker voorbeeld van een wij-zij denken kan ik niet geven. Klaarblijkelijk neemt deze hoogleraar (een titel die zij alleen al door deze bewoording klaarblijkelijk niet verdient) het zelf ook niet te nauw met het uiten van een wij-zij manier van denken.
Het over 1 kam scheren van alle PVV stemmers geeft toch wel een beperking van haar analytisch denken weer en doet mij vrezen voor de kwaliteit van haar onderzoeken.
Groetend,
Een verstokte SP-stemmer.