Bron: anchor.fm

Wetenschap wordt weleens vergeleken met religie. Vanuit het idee dat de secularisatie bij een deel van de samenleving zorgde voor de behoefte aan nieuw houvast. Dus in plaats van “God zegt..” heb je nu de zinsnede “uit onderzoek blijkt”. Wetenschap is net als religie machtig in onze samenleving. Is de relatie tussen de wetenschap en de samenleving gelijkwaardig?

“Ik vind het een boeiende vergelijking, want wat geloof ook doet, is hoop geven. Hoop is belangrijk en dat zien we ook terugkomen in deze COVID-pandemie. We hebben ons gericht op de wetenschap om ons oplossingen en richting te geven, want het is allemaal te overweldigend. We hebben niet alleen een rationele relatie met wetenschap; het is ook iets wat ons richting en zekerheid geeft. We leven in een samenleving waar we redelijk wat in handen hebben doordat er in de wetenschap hard wordt nagedacht en gewerkt, wat ons vertrouwen erin vergroot.

Als het gaat om wie de meeste macht heeft, weet ik niet of de wetenschap dan altijd aan het langste eind trekt. Denk maar eens aan de politiek. Het is vooral sterk afhankelijk van de situatie. We hebben niet zo lang geleden een wat rare president gehad in de Verenigde Staten waarbij duidelijk werd dat politiek het zeker kan winnen van de wetenschap. Hij heeft de wetenschappelijke instituties behoorlijk gekortwiekt en inclusieve wetenschappelijke dossiers tenietgedaan.

De machtsverdeling heeft ook te maken met maatschappelijke keuzes die we maken. Op dit moment is bijvoorbeeld veel geld vrijgekomen voor virologisch en genetisch onderzoek, omdat we op zoek waren naar vaccins. Dit is niet gestuurd vanuit de wetenschap zelf. Wat vooral een rol speelt is wat wij als samenleving – dit omvat natuurlijk vele lagen en gradaties – omarmen. De politiek zou zeggen: ‘Dat vinden we belangrijk en daar kunnen we sier mee maken, geld mee verdienen of de bevolking een aangenamer leven mee geven. Daarom gaan we daarin investeren.’”

Dat is ook zoiets: bestuurders willen onderzoek dat leidt tot afgewogen beleid. Maar dat betekent ook dat onderzoek gestuurd kan worden om maar bepaalde resultaten te krijgen, zodat beleid kan worden gemaakt. Dat lijkt me als wetenschapper soms best lastig. Je bent ook afhankelijk van allerlei geldstromen om überhaupt onderzoek te kunnen doen.

“Het is voor ons wetenschappers belangrijk om ons steeds te realiseren dat we bestaan bij de gratie van de belastingbetaler. Daarom moeten we als collectief en niet als individuele wetenschapper nadenken over wat onderzoek oplevert voor de samenleving. Hoever staan we af van de vraagstukken in de samenleving? Of dit nu via beleid gaat, ngo’s of andere actoren die behoefte hebben aan kennis. Het kan ook gaan over een vraag die komt uit een bepaalde buurt. ‘We worden niet gehoord maar we hebben wel het gevoel dat er vervuiling is in onze buurt, wat slecht is voor de volksgezondheid.’ Dit kan een onderzoeksvraag opleveren. Ik zie dat er soms de neiging is om alleen maar wetenschappelijk onderzoek uit te voeren dat onmiddellijk omgezet kan worden in economisch gewin; dat onderzoek wordt hoog gewaardeerd. Dat is problematisch.”

Het laatste hoofdstuk in De inclusiemarathon – het boek dat ik met Kauthar Bouchallikht schreef – gaat ook over de wisselwerking tussen wetenschap en praktijk. Diversiteit en inclusie zijn natuurlijk ook containerbegrippen maar wat we van veel geïnterviewde diversiteitsprofessionals terugkregen is dat zij vaak niet uit de voeten kunnen met wetenschappelijk onderzoek, omdat het vanuit de norm is opgezet. En zij juist ook het minderheidsperspectief belangrijk vinden. Is dat een dilemma wat je herkent?

“Natuurlijk! Dat is gelukkig een erkend en bekend probleem. Dit werd al aangegeven vanuit de genderstudies in de jaren zeventig; kennis heeft een bepaalde kleur, het is gegenderd, het heeft een mannelijke blik. Daardoor wordt de geschiedenis op een bepaalde manier geschreven en worden de rollen die aan mensen worden toegeschreven sterk bepaald. Hetzelfde geldt voor het hele debat en onderzoek naar diversiteit en inclusie; het maakt een haperende start zou je kunnen zeggen. We moeten diep nadenken over de manier waarop wij wetenschappelijk onderwijs vorm en inhoud geven en welke keuzes we maken voor de stof die we voorschrijven. De term ‘dekoloniseren van de wetenschap’ wordt steeds meer gebruikt om wetenschappelijk denken, concepten en theorieën opnieuw uit te vinden. Als startpunt moeten we stemmen die niet gehoord worden en geschiedenissen die niet geschreven zijn includeren in ons denken en doen. Ik hoop dat het een langzaam proces is omdat ik niet geloof in snelle antwoorden. We moeten onszelf als wetenschappers opnieuw uitvinden.”

Jij bestudeert de methodologie van wetenschappers. Dus hoe ze te werk gaan, welke methodes ze gebruiken om onderzoek te doen. Moet methodologie dan niet ook gedekoloniseerd worden?

“Toen ik onderzoek ging doen naar de genetica, heb ik besloten om dat niet te doen op basis van interviews of wat er in handboeken is geschreven. Ik ben echt naar laboratoria toe gegaan. Dat zijn de plekken die wij bij uitstek in hoog aanzien plaatsen in de samenleving, want daar zouden harde feiten vandaan komen. Ik ben daar binnengestapt als antropoloog en zag dat zo’n lab ook gewoon een van de vele stammen in de samenleving is. Er is een culturele praktijk die zich daar voltrekt en dat heb ik onderzocht op een antropologische manier. Ik wil daarop niet meteen de term ‘dekolonisatie’ plakken, maar dat is volgens mij een bruikbare methode. Zo leer je om de zwarte dozen van die wetenschap open te breken en te duiken in de geschiedenis van de verschillende technieken en de hedendaagse praktijk ook te onderzoeken.

Een van de onderzoeken waar ik nu mee bezig ben gaat over de identificatie van dode migranten. De afgelopen tien tot vijftien jaar hebben we hen vooral onderzocht in relatie tot de Europese grenspolitiek. Op welke manier beschermt Europa haar grenzen? Er werd eigenlijk gezegd: de mensen die in de Middellandse Zee sterven zijn ‘grensdoden’. Ze zijn niet gestorven omdat ze niet konden zwemmen of omdat ze niet wisten welke boot ze moesten nemen, maar omdat Europa haar grenzen op militaristische wijze bewaakt. Dat is één waarheid. Tegelijkertijd is het een beperkende visie op waar deze migratiecrisis over gaat. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je die doden niet alleen verbindt aan de grenzen van Europa, maar ze zou verbinden aan het leven en de mogelijkheden om een leven op te kunnen bouwen ergens in de wereld? Op de plek waar je oorspronkelijk vandaan komt? Zo ontstaat er een heel ander beeld van wat de migratiecrisis inhoudt. Het is dan niet alleen een crisis waarbij veel mensen Europa willen betreden, maar het is een crisis als een gevolg van een Europa dat nog steeds een kolonialistische politiek voert in de rest van de wereld. Europa haalt grondstoffen weg voor lage prijzen en doet aan braindrain. Mensen raken op dreef door onze vervuilende manier van leven met een klimaatcrisis tot gevolg die vooralsnog vooral het zuidelijk deel van de wereld raakt. Het is dan niet een probleem van migratie; het wordt een probleem van scheve economische en culturele relaties.”

04 November 2017 Zarzis-Tunesie
Amade M’charek

Vindt deze aanpak gehoor? Je moet als wetenschapper per slot van rekening ook subsidies en fondsen binnenhalen voor je onderzoek.

“Op het individuele niveau wel. Daar is het enthousiasme en de energie aanwezig, maar hoe het geld verdeeld wordt en de aandacht die Europa heeft voor zichzelf is een ander verhaal. Er worden bijvoorbeeld grote geldsommen gereserveerd voor het onderzoek naar ‘veiligheid’. Dat gaat vooral over hoe we technieken kunnen ontwikkelen om Europa nog veiliger te maken. Op het niveau van de subsidies heb ik nog geen vertrouwen. Daar is veel meer druk nodig om dat open te breken, maar ik merk wel dat er binnen de wetenschap veel meer interesse is om voorbij onze eigen problematieken of perspectieven op de wereld te denken. Dat geeft hoop.”

Een belangrijk focusgebied van jouw onderzoek is het kritisch bevragen en onderzoeken van het concept ‘ras’. Waarom ben je dat gaan onderzoeken?

“Ik was in eerste instantie geïnteresseerd in het concept diversiteit door een onderzoek dat de genetische diversiteit tussen bevolkingsgroepen in kaart wilde brengen. Dat was een zeer problematisch project, omdat het DNA van mensen in verre oorden onderzocht om kennis over ‘ons’ hier te ontwikkelen. Genetische kennis over wie we zijn, waar we vandaag komen en hoe we ons tot elkaar verhouden. Er werd DNA-materiaal verzameld onder inheemse bevolkingsgroepen met het idee dat het geïsoleerde populaties zijn. Hun DNA zou hierdoor geconserveerd zijn. En omdat de mens een gemeenschappelijke evolutionaire geschiedenis heeft – de mens is zo’n 200.000 jaar geleden in Afrika ontstaan – wordt hun DNA als fossiel van de menselijk geschiedenis gezien. Je zou kunnen zeggen dat dit DNA als grondstof werd gebruikt om op die manier meer leren over wat er in de rest van de wereld is gebeurd, omdat mensen daar meer met elkaar vermengd zijn geraakt.

Ik vond die aanpak en gedachtegang zo problematisch dat ik een rustige en koele plek moest vinden om dit nader te bekijken, koeler dan het laboratorium kun je het niet vinden. Ik ben daar gaan onderzoeken wat genetische diversiteit is. Op welke manier figureren het individu, de populatie en raciale groepen daarin? Daar heb ik veel dingen geleerd over diversiteit en ben ik me daar meer op gaan richten. Wat betekent dit bijvoorbeeld in de medische praktijk of zelfs in de samenleving?

We zaten inmiddels in de periode waarin Pim Fortuin opkwam. Ik merkte dat we met een probleem zaten want diversiteit is een mooi woord en iedereen omarmt het, vooral culturele diversiteit; biodiversiteit is nog prachtiger. Ondertussen doen we niets anders dan biologische verschillen benadrukken, mensen essentialiseren en opsluiten in groepjes. En daarbij speelt de biologie een belangrijke rol. Waar zijn we eigenlijk mee bezig? Dat is toch racialisering? Maar tegelijkertijd zeggen we dat ‘ras’ dood is; daar doen we niet meer aan, dat is achterhaald.

We hebben namelijk de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog gehad en onze lessen geleerd. Maar ondertussen zag ik wel degelijk in het onderzoek dat ik tegenkwam en zelf deed, dat onderzoekers met ‘ras’ bezig waren; ook al gebruikten ze andere begrippen zoals etnische verschillen, religie of taalverschillen. Ik kon ook gewoon meedoen, zwijgen en zeggen dat we niet met ‘ras’ bezig zijn of ik kon het bevragen. Juist door het trivialiseren kan dit historisch beladen begrip ons op een hele rare manier gaan verrassen. Daarom besloot ik als antropoloog in de praktijk te onderzoeken hoe ‘ras’ wordt vormgegeven. Op welke manier wordt het relevant gemaakt, voor wie is het relevant, wat voor werk doet het bij de politie of in het ziekenhuis? Ik bevraag het dus niet vanuit het idee dat ‘ras’ bestaat en we het moeten gebruiken als een identificatie, maar meer vanuit de gevolgen van het racialiseren van groepen, zeker in een samenleving die steeds xenofober en intoleranter wordt.”

Het categoriseren op basis van ‘ras’ heeft diepe sporen nagelaten op deze aardbol. Toch zijn er ook stemmen binnen bijvoorbeeld de antiracistische beweging die zeggen: “we moeten begrippen als ‘ras’ wel gebruiken en juist terug claimen door er een andere lading aan te geven.” Want ze beïnvloeden de realiteit van heel veel mensen.

“Het is belangrijk om te zien dat de geschiedenis van ‘ras’ of race verschillend is over de hele wereld. In de VS kan je het begrip race niet losdenken van de specifieke geschiedenis van de VS en haar slavernijverleden, maar ook de geschiedenis van de civil rights movements. Daar heeft dit concept een rol gespeeld in het kritisch bevragen van racisme in de samenleving. In Europa en zeker in de Nederlandse situatie had het deze rol niet, misschien enigszins in het Verenigd Koninkrijk. Onze geschiedenis is een andere dan die van de VS. Het is eentje van gewelddadig kolonialisme en van de Tweede Wereldoorlog. Dat kunnen we niet wegdenken en zeker niet hoe we hiermee in de samenleving zijn omgegaan.

Ik zie dus duidelijke verschillen met de VS. Nog belangrijker is dat wij hier ‘ras’ niet hebben omarmd om aan antiracisme strijd te doen. Dat betekent dat die term vooral een geschiedenis heeft in een racistische wetenschap van de negentiende en twintigste eeuw. De term is nog steeds verbonden met een soort van biologische essentie, terwijl in de VS wordt gezegd: het gaat niet om biologische markers maar om de sociale positionering. Ik merk ook dat mensen het gebruiken als een soort van referentie naar een vermeend rigide verschil tussen groepen. Daarin zit het gevaar van het begrip ‘ras’. Daarom gebruik ik het in Nederlandse context nooit zonder aanhalingstekens en spreek ik eigenlijk liever van processen van racialisering.”

Is het mogelijk het begrip ‘ras’ ook hier als sociale positionering te gaan zien? Zou dat kunnen in onze Europese context?

“Het probleem met ‘ras’ als een sociale positionering is dat er de neiging bestaat om te denken in termen van wit en zwart waardoor veel groepen er niet goed inpassen. Zo kijken we over groepen heen. Er moet dus ontzettend veel extra werk gedaan worden om onder het begrip blackness ook mensen van Marokkaanse afkomst die niet zwart zijn, te plaatsen. Naar mijn gevoel werkt het niet in de Nederlandse context want je krijgt twee groepen met een restcategorie.”

In Nederland zijn we erg dol op het ‘etniciceren’ van werkelijk alles. Afkomst wordt te pas en te onpas ingezet als onderzoekscategorie. Wanneer is het überhaupt relevant om afkomst als categorie voor onderzoek in te brengen?

“Het probleem is dat we een categorie kiezen waarvan we denken dat die altijd relevant is. Stel, de categorie is nationale identiteit en ik doe onderzoek naar diabetes, dan kan deze categorie relevant zijn. Je kan ervan uitgaan dat nationale keukens best wel een dominante plek hebben, dat de manier waarop mensen eten – wat een onderdeel is van hun levensstijl – effect kan hebben op hun lichaamsbouw, gewicht en het ontwikkelen van diabetes type 2.”

Maar is dat afkomst gerelateerd?

“Daar valt wel wat voor te zeggen. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over het Mediterraans dieet waarin veel olijfolie en groenten voorkomen versus een niet-Mediterraans dieet, zoals in bijvoorbeeld Noorwegen waar veel meer vis aan te pas komt.”

Een voorbeeld om het op scherp te stellen: mijn vader was migrant, ik ben tweede generatie, opgegroeid in Nederland. Ik heb geen uitsluitend Mediterraans dieet. Doordat ik als persoon met migratieachtergrond wordt aangemerkt, in mijn geval Grieks, word ik daar misschien wel onder geplaatst en worden daar conclusies uit getrokken.

“Dat geeft precies het probleem aan van categorieën waarbij ze dus al snel te rigide worden benaderd. Het kan legitiem zijn om het op die manier aan te pakken in een onderzoek rond diabetes. Je moet dan ook gaan kijken naar het epidemiologisch niveau, want je bekijkt het vanuit een populatie. Het zou verschrikkelijk zijn als een huisarts of internist tegen een patiënt zegt: ‘Jij bent Marokkaans en daaruit stel ik vast dat…’ In plaats van echt te kijken naar de persoon die tegenover hen zit. Je moet dus voortdurend checken of die categorieën wel relevant zijn voor een specifiek individu.”

Staat de wetenschap daarvoor open? Het is namelijk wel gemakkelijk om met zulke categorieën te werken.

“Collega’s zijn zeker voor rede vatbaar maar ze zijn gelimiteerd door de methode. Je zou kunnen zeggen dat een kwalitatieve methode – die vaker focust op het microniveau – wat dit betreft veel flexibeler is dan een kwantitatieve methode. Vaak werken mensen met bestaande datasets waarbij ze gewoon de categorieën overnemen. Daarbovenop als je wil publiceren – tegenwoordig is het publish or perish (publiceren of sterven red.) – dan wordt er ook nog eens door tijdschriften gedicteerd hoe je je moet opstellen. Nederlandse data moeten bijvoorbeeld vergelijkbaar zijn met data uit Australië of de VS. De categorieën worden dus opgelegd. Ik heb vaak gezien in medisch onderzoek waar het gaat over Marokkaanse-Nederlanders, ‘autochtone’ Nederlanders en andere groepen dat het wordt opgedeeld in black, caucasian, or non-caucasian. De begrippen die opgelegd worden door tijdschriften hebben dus ook nog een effect op de categorieën die onderzoekers gebruiken. Op verschillende niveaus zijn er beperkingen die aan het onderzoek en de methode worden opgelegd. Het is ook weer zo’n taaie praktijk om te veranderen. Toch is het debat en het pushen voor het openbreken van die categorieën aan de gang. Het wijst er ook op dat bij het kiezen van verkeerde categorieën jouw oplossing niet relevant is, waardoor het niet bijdraagt aan het oplossen van problemen of het beantwoorden van vragen.”

Deze gesprekkenserie heet ‘hoopvolle gesprekken met een gelijkwaardige boventoon’. Wat zou volgens jou de wetenschap gelijkwaardiger kunnen maken?

“Ik noemde daarnet publish or perish, we moeten snel antwoorden hebben. Ik weet niet eens of het om antwoorden gaat; we moeten alleszins snel scoren. Toch zijn we er met z’n allen bij gebaat om een versnelling lager te schakelen. Juist in een situatie waarbij de wereld in brand staat, is het belangrijk voor de wetenschap om te verlangzamen en wat dieper na te denken over de aard van de problemen waar we mee kampen, de rol die de wetenschap kan spelen en de antwoorden die geboden kunnen worden. Dat zal een positief effect hebben op de kwaliteit van ons werk.

We hadden het eerder over diversiteit. Een urgent vraagstuk waar veel rond gebeurt, maar ook daar mag het iets rustiger aan in het belang van zowel de wetenschap als de samenleving. Laten we de tijd nemen om wat dingen uit te proberen, te kijken wat werkt en waarom het werkt door met studenten en werknemers samen te werken en kleinschalige projecten te ontwikkelen.

Wat nog veel ingewikkelder is: hoe kunnen we van de eurocentrische kennisproductie in het westen afstappen? Hoe kunnen we kennis die ergens anders in de wereld is geproduceerd zichtbaar maken en serieus nemen zonder de oude patronen van extractie en toe-eigening? Deze kennis is misschien gewaarborgd en beschermd tegen de imperialistische invloeden vanuit het Noorden. Dat vind ik de vraag voor de toekomst of het nou gaat over klimaat, gezondheid of well-being in het algemeen.”

Deze tekst is een bewerkte samenvatting van de podcastopname. Met dank aan Elodie Kona voor de audiotransscriptie. Dit interview is oorspronkelijk gepubliceerd op 28 maart 2022 en opnieuw geplaatst in het kader van de Nieuw Wij Zomerherhalingen.

Zoë-4-kopie-mini

Zoë Papaikonomou

Schrijfster, onderzoeksjournaliste en docente

Zoë Papaikonomou is schrijfster, onderzoeksjournaliste en mediadocente. Haar werk is gericht op diversiteit, inclusie en …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.