Wat is er zo prijzenswaardig aan uw werk?
“Ik weet niet wat de overwegingen van de jury’s waren. Ik had niet door dat mijn werk zo werd opgemerkt in Nederland en was daarom ontzettend verrast toen ik het fantastische nieuws ontving. Ik denk dat de prijzen vooral een erkenning zijn van de in thematisch en conceptueel opzicht vernieuwende impact van mijn werk. Kenmerkend voor mijn benadering is de synthese van empirisch onderzoek en theoretische reflectie, waarbij interdisciplinariteit centraal staat. Als cultureel antropoloog kijk ik naar religie als een concreet sociaal-cultureel fenomeen. Een groot deel van mijn werk heeft betrekking op mijn onderzoek naar het christendom in Ghana, waar ik sinds de late jaren 80 onderzoek heb gedaan. Dat mijn benadering van religie in de prijzen valt is pure winst voor de religiewetenschap. Het is de erkenning dat die wetenschap van groot belang is voor het begrijpen van de wijze waarop religie zich vandaag de dag manifesteert in de wereld: op alle vlakken en in verschillende gedaantes.”
Kijkt u als antropoloog dan anders naar religie?
“Bij de bestudering van religie opteer ik voor een materiële benadering, die uitgaat van concrete praktijken waardoor mensen zich tot het goddelijke of bovennatuurlijke en elkaar verhouden. Daarbij spelen rituelen, maar uiteraard ook bepaalde objecten, beelden, klanken, teksten en het lichaam een centrale rol. In mijn visie is religie een bemiddelingspraktijk, waarbij verschillende oude en nieuwe media worden ingezet om mensen in contact te brengen met hetgeen ze als het bovennatuurlijke zien en ervaren. Ik analyseer de verschillende verschijningsvormen van religie in heden en verleden door te kijken naar de concrete manieren waarop religie vormt krijgt. Dit staat lijnrecht tegenover de gebruikelijke kijk op religie als gericht op een in wezen ongrijpbare entiteit. Religie mag dan wel gericht zijn op het ontastbare, het komt tot uiting in het tastbare, het materiële – en dat materiële kun je heel goed onderzoeken. Ik sta een nuchtere kijk op religie voor. Een nuchterheid die hard nodig is, vooral in het huidige debat over religie in Nederland.”
Ja, voor nuchtere Hollanders hebben we de neiging nogal hypersensitief uit de hoek te komen als het om religie gaat.
“Inderdaad. Dat heeft te maken met dat Nederland in snel tempo aan het ontkerkelijken is. Religie roept bij veel mensen weerzin op, zeker ook bij intellectuelen en opinieleiders. Mensen gaan uit van hun eigen opvattingen en gevoeligheden. Dit maakt discussies over religie – en met name over de aanwezigheid van religie in het publieke domein – vaak heel emotioneel. Religie zou zich achter de voordeur moeten afspelen en daar ook moeten blijven. Een privé-zaak. Het resultaat is ernstig: er is een systematisch gebrek aan kennis over religie als sociaal-cultureel fenomeen in onze maatschappij. Het is dan ook van groot belang om tot een herbezinning en een meer afstandelijke houding te komen. Religie is van invloed op alle verschillende facetten in de maatschappij. Niet alleen de onze, maar wereldwijd.”
Hoe draagt uw onderzoek bij aan deze herbezinning?
“Mijn onderzoek wordt omschreven met de termen materieel, multidisciplinair, mondiaal, en post-seculier. Als je het zo opsomt klinkt het heel abstract en het is een mondvol, maar eigenlijk verwijzen deze begrippen naar iets eenvoudigs, namelijk: de erkenning van hoe religie zich in de 21ste eeuw manifesteert in onze samenleving! Complex en dynamisch – daar kom je niet meer onder uit. Elke term impliceert kritiek op gangbare opvattingen van wat religie zou zijn, en hoe je het dus dient te benaderen. Zo staat post-seculier tegenover seculier: de erkenning van het feit dat religie in het kielzog van modernisering niet verdwijnt, maar juist overal aanwezig is. Vandaar ook multidisciplinair: religie is zo verweven met de maatschappij en cultuur, dat we wetenschappers op al die vlakken moeten betrekken om die verwevenheid in heden en verleden goed te gaan begrijpen. Mondiaal refereert aan het gegeven dat je niet meer over religie kunt denken als een nationaal verschijnsel. Onze huidige samenleving is enorm pluriform, mensen komen overal vandaan.”
Dat klinkt nogal theoretisch. Hoe krijgt dit alles grond aan de voeten in onze maatschappij?
“Dit alles erkennen is inderdaad niet genoeg. Ik in mijn eentje kan er natuurlijk niet voor zorgen dat de maatschappij voorzien wordt van adequate kennis over religie. De herbezinning moet beginnen bij de wetenschappers zelf: het onderzoek naar religie gebeurt nog teveel vanuit een westers perspectief, en bovendien met een behoorlijke protestantse bias. Één van mijn drijfveren is die protestantse vooringenomenheid, met de afkeer van rituelen en materiële vormen, nader onder de loep te nemen. Die houding heeft lang een sturende rol gespeeld in onderzoek naar religie in het algemeen. Maar ze schiet tekort. In onze al meer diverse samenlevingen is religie inzet van spanningen en conflict; voor een beter begrip ervan is samenwerking van wetenschappers in het brede veld van religieonderzoek vereist. De voortdurende dialoog met vakgebieden als kunstgeschiedenis, mediawetenschappen, geschiedenis, architectuur, maatschappijwetenschappen, psychologie enzovoorts is een vereiste om als religiewetenschappen toekomstbestendig te zijn.”
Toekomstbestendig in de zin dat…
“De religiewetenschap zodanig is opgesteld dat ze inzicht kan bieden in het brede scala aan religieuze uitingsvormen – niet alleen met betrekking tot (de afname van) het christendom en (problemen rond) de islam – en de verwevenheid van religie met allerlei fenomenen. Met andere woorden: het is van belang om te laten zien dat ons vak daadwerkelijk een bijdrage kan leveren aan een dieper inzicht in wat er speelt in de wereld. Zo is het zaak om te onderzoeken hoe verschillende religieuze waardesystemen zich tot elkaar verhouden, ook binnen seculiere setting, en in hoeverre ze tot elkaar vertaalbaar zijn of met elkaar botsen..”
Is het geven van inzicht uw uiteindelijke doel?
“Eerder het middel. De materiële benadering van religie schept de voorwaarde voor een vergelijkende benadering. Het is een perspectief dat het mogelijk maakt om onderzoekers die met heel verschillende religieuze verschijnselen bezig zijn, bij elkaar te brengen en met elkaar in gesprek te laten gaan. Mijn droom is dat religiewetenschappelijke kennis een bijdrage kan leveren aan het ontwikkelen van een ‘ethiek van met elkaar omgaan in een pluriforme samenleving’, een ethiek die we juist in deze tijd heel hard nodig hebben.”
Hoe zou een dergelijke ethiek er wat u betreft uitzien?
“Ik ben geen ethisch filosoof. Wat mij betreft zou het een ethiek zijn waarbij openheid en gastvrijheid naar de ander, het onbekende, centraal staat. Dit faciliteert een kritisch zelfbeeld, wat de voorwaarde is om daadwerkelijk samen te kunnen leven. We spreken steeds over onze SAMENleving. Maar hoe wil je samen leven als je geen weet hebt van de ander en geen gevoel hebt voor zijn of haar gevoeligheden? Ook al komen we de ander voortdurend tegen, we leven voor een groot deel langs elkaar heen. Het is ontzettend belangrijk om over en weer veel meer over elkaar te weten en begrip te hebben. Begrip betekent niet per se goedkeuring. Maar om gemeenschappelijke belangen te kunnen zien moet je allereerst de ander kunnen accepteren als zijnde verschillend. Dat is, denk ik, de rode lijn bij alles wat ik doe: de belangstelling voor de ander, die mij uitdaagt, die wat ik voor waar aanneem en wat ik meen te kennen in vraag stelt.”
Een prachtige visie! Maar als het op wetenschappelijk niveau blijft hangen heeft de samenleving er uiteindelijk helemaal niets aan, toch? Ik bedoel, de meeste Nederlanders hebben nog nooit van u gehoord. En angst is veel populairder dan gastvrijheid…
“Dat weinig mij kennen is logisch, mijn onderzoek speelt zich tot dusverre voornamelijk af in Afrika, waarvoor er in het publieke debat helaas relatief weinig belangstelling is. Een belangrijke vraag is inderdaad hoe je wetenschappelijke kennis relevant kunt maken voor de samenleving. Religiewetenschappers moeten er allereerst meer van doordrongen raken dat dit van groot belang is.”
In de in opdracht van de KNAW verrichte verkenning over de toekomst van de theologie en religiewetenschap wordt gesteld dat er een wending moet komen. In het interview van mij op deze site bleef de voorzitter van de commissie, Ed Noort, nogal abstract hierover. U zat ook in de commissie: kunt u het voor ons concreter maken? Wat houdt die wending in, wie gaat die bewerkstelligen, en hoe?
“Het veld is verkaveld langs institutionele lijnen, en dit zal uiteraard het uitgangspunt moeten zijn voor die wending. Maar het is hoogst problematisch als telkens weer, zoals ook steeds in het verleden het geval was, de directe institutionele belangen van de instelling waarin men werkt voorop komen te staan. Dat is kortzichtig. Er ontbreekt een diepere reflectie over het veld als geheel en de eigen positie daarin. Verdere versplintering dreigt, terwijl oude padafhankelijke patronen worden gereproduceerd. En dat terwijl er grote inhoudelijke vragen zijn die een frisse blik vereisen. Het gaat wat mij betreft om niets minder dan de heruitvinding van de bestudering van religie. Hoe bereiken we een situatie waarin onderzoek en onderwijs met betrekking tot religie een adequate afspiegeling vormen van de daadwerkelijke religieuze pluriformiteit in de samenleving? Wat zijn de implicaties van het verlies van de dominantie van het christendom en de opkomst van andere religies voor de manier waarop we het onderwijs en onderzoek met betrekking tot religie opzetten? Wat zijn de grote thema’s van religie nu in wetenschappelijk en maatschappelijk opzicht en welke vorm van overleg en samenwerkingen vergen die? De commissie heeft het opzetten van de Netherlands Academy of Religion, de NAR, bepleit. Op dit moment is een werkgroep bezig met de verdere uitwerking van dit voorstel. Wat mij betreft wordt de NAR het forum waarin religie-onderzoekers op thematisch vlak samenwerken, ongeacht hun institutionele bindingen. Het telkens weer aanhalen van het verschil tussen theologie en religiewetenschap vind ik te kort door de bocht. Dit dualisme vind ik niet toepasselijk voor het pluriforme veld van religieonderzoek in Nederland. Voorwaarde voor productieve samenwerking is wat mij betreft wel de bereidheid om het eigen geloof tussen haakjes te zetten – gewoon een wetenschappelijke houding dus. Het spijt me dat dit misschien nog steeds wat abstract over komt, we zijn nu midden in het verdere overleg. Uiteindelijk moeten de verdere stappen door het veld zelf worden genomen.”
U heeft nu 3,5 miljoen euro en daarmee de macht om flink bij te dragen aan die wending. Wat gaat u met het geld doen?
“Mij staat een achtjarig project voor ogen, met als werktitel: ‘Dynamics of religion in a diversifying world’. Het is gericht op twee regio’s: West-Afrika en Nederland. Regio’s die met elkaar verband houden, niet alleen vanwege migratie maar ook vanwege het verleden van slavernij en zending. In beide settings gaat het mij om religieuze diversiteit. De insteek zal zijn: de media van religie, dus alles omtrent het verbeelden en tastbaar maken van het heilige – de materialiteit van religie. Ik denk aan vier grote thema’s: voorwerpen (beelden, objecten, gebouwen), voedsel, het lichaam en teksten. Binnen dit project zal er zowel worden gewerkt aan empirische studies naar conflicten over de materiële vormen van religie in die settings, als ook aan de verdere systematische theorievorming op basis van de door mij voorgestelde materiële benadering van religie. Het moet een onderzoek worden dat bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe concepten en methodes in het vakgebied, maar dat tegelijkertijd midden in de maatschappij staat en inzicht biedt in de achtergronden van huidige spanningen omtrent religie, zoals die bijvoorbeeld naar voren komen in discussies over gebouwen, het afbeelden van het heilige, rituele slacht en soortgelijke kwesties. Uiteraard zal ik daarvoor promovendi, postdocs en visiting fellows aantrekken. Maar daar wil ik het niet bij laten. Ik wil ook de nadenken over de communicatielijn van en naar de maatschappij. Het zou goed zijn om journalisten, en eventueel ook kunstenaars, op de een of andere manier bij dit project te betrekken. Ook wil ik in het kader van overdracht naar de maatschappij toe investeren in lesmateriaal over religie voor middelbare scholen. Het gaat daarbij expliciet om kennis over religie als historisch en contemporain verschijnsel, waarbij zowel het christelijk verleden als ook andere religieuze tradities in andere delen van de wereld centraal zullen staan.”
U spreekt over samenwerking met allerlei verschillende disciplines. Theologie heb ik niet voorbij horen komen. Zijn theologen nog wel nodig in Nederland als het gaat om de bestudering van religie?
“Absoluut, ik werk ook samen met kerkhistorici en bijbelwetenschappers. Ik betreur dat met de afbraak van theologie aan openbare universiteiten deze expertise verloren gaat, juist op het moment dat het christelijke verleden via omwegen, zoals in de populaire cultuur, weer een centrale rol krijgt. We moeten er wel voor zorgen dat er experts blijven die de echo’s uit het christelijke verleden kunnen duiden. Samenwerking met hen ligt voor de hand. Wat wel voor mij als religiewetenschapper problematisch is, is als de waarheidsclaim van één bepaalde traditie voortdurend moet worden meegenomen, in de zin dat deze leidend is in de benadering. Dus denken over God is prima, maar met God – dan haak ik af. Dat kan beter in een andere setting.”
Hoe zit het eigenlijk met u, bent u zelf religieus?
“Maakt het verschil of ik wel of niet religieus ben? Ik benader religie als wetenschapper en in die zin is religie voor mij een object van onderzoek. Als antropoloog ben ik geïnteresseerd in mensen en hun drijfveren. Daarom vind ik religie interessant, het betreft een fundamenteel aspect van mens-zijn. Voor het profiel van religiewetenschapper doet het er niet toe of je christen, moslim, boeddhist, agnost of atheïst bent. Ik vind het wel belangrijk dat mensen over hun eigen subjectieve insteek nadenken, of dat nu een religie is of juist een verwerping daarvan. Om uw vraag te beantwoorden: Ik beschouw mijzelf als iemand die door het christendom is gesocialiseerd, maar in de loop van die socialisatie daar ook is uitgestapt. Zonder wrok of allergie. Ik ben in religieus opzicht niet muzikaal. Ik ben weinig gevoelig voor de heilige geest, het goddelijke of spiritualiteit. Maar aan die socialisatie heb ik wel een enorme geboeidheid overgehouden aan religie.”
Meyer is zelf ongelovig en dus heeft ze geen binnenperspectief. Dat kan haar nooit een goede religiewetenschapper maken: die moet weten van religieus zijn is.
Inspirerend interview, goede kritische vragen. Ik vermoed dat we nog veel van deze mevrouw gaan horen, in positieve zin. Ik wens haar daar het allerbeste bij.
Kan mevrouw Meyer aangeven wanneer die vacatures te verwachten zijn. Ik ben religiewetenschapper en zoek een baan. Lijkt me erg leuk bij haar te werken!!!!
Ik ben het er zeker mee eens dat religiewetenschap weer opnieuw uitgevonden moet worden als instituut-overstijgende wetenschap. Als discipline zijn haar ideeën al heel erg levend onder mijn medestudenten, maar haar definitie van religie is erg verbonden aan een bovennatuurlijke en sluit daardoor eigenlijk de bestudering van civil religion uit als religiewetenschap. Ook denk ik dat theologie heruitgevonden moet worden als een religiewetenschap die onderzoek doet over een specifieke religie of typologie van religies (bv. Theïstisch) en ook invloed wil en mag hebben op die religie(s). Theologie is dan niet meer automatisch het oude confessionele christelijk denken, maar is ook niet een onbetrokken religiewetenschap. Theologie als een religiewetenschap die niet aan de zijlijn staat maar in direct discours staat met het bestudeerde object.
Leuk interview, jammer alleen dat theologen automatisch christen zijn en dat de islam wordt benaderd als problematisch.
Bij mij blijft hangen de vraag naar samenwerking van religiewetenschappers met theologen. Dan noemt Birgit dat ze samenwerkt met Bijbelwetenschappers en kerkhistorici. Daarbij ontbreken dus de systematische theologie en praktische theologie. De systematische theologie heeft ze zeker nodig wanneer ze ethiek wil inbrengen. En praktische theologie, met reflectie op geleefde praktijken, lijkt me bij uitstek nodig wanneer je je in de materialiteit van religie wil verdiepen. Nu heeft de UU zelf geen systematische en praktische theologen meer in huis, maar in Utrecht zit nog wel een katholieke en oud-katholieke opleiding waar contacten mee zouden kunnen zijn. En de theologische wereld is groter dan Utrecht.
Ik zou het op prijs stellen van ES-R een definitie van het begrip RELIGIE te mogen ontvangen, een korte, maar krachtige. Ik denk niet dat zij dat kan, en ik daag haar niet uit, maar het een of het ander zou ik toch wel graag van haar willen vernemen.
De reactie van ‘criticaster’ slaat uiteraard nergens op. Hij/Zij beweerd dat Birgit Meyer geen goede religie wetenschapper kan zijn omdat ze zelf niet religieus is. Ik zou het eerder andersom willen stellen. Juist omdat ze zelf niet religieus is kan ze juist een goede religie wetenschapper zijn, aangezien ze zonder een bepaalde bias objectief onderzoek kan doen.
Ha HPax,
Voordat ik antwoord geef: waarom wil je dat eigenlijk weten?
Gisteren las ik een interview met exegeet Wim Weren, in de Volzin van maart. Hij zegt: “God is het meest open woord dat ik ken.” Dat is blijven hangen en nu ik je vraag lees moet ik daaraan denken. Zo ervaar ik het ook. En in navolging daarvan beschouw ik religie als zodanig: open. Inderdaad, een definitie geven en het daarmee begrenzen, vind ik lastig. Daarbij vraag ik mij af of je daarmee (met ‘kort maar krachtig’) recht zou doen aan het begrip. Juist als journalist vind ik het belangrijk de definitie aan de ander te laten. Dat maakt verruiming van het eigen begrip (van religie) mogelijk, waarmee je recht doet aan de complexiteit ervan.
Ik vind de bijdrage van Birgit Meyer in die zin ook geestverruimend en verfrissend. Inderdaad, we vertalen het ontastbare naar het tastbare. Het ontastbare is ongrijpbaar, het tastbare niet – het is zinnig om daar onderzoek naar te doen.
Het verlangen naar een kort, maar krachtig begrip van iets herken ik wel, natuurlijk. 😉
Dat Birgit Meyer in haar interview het heeft over de problemen rond de islam is niet zo vreemd. Daarom begrijp ik de krampachtige reactie van Arnold Yasin Mol ook niet zo goed. Hij kan toch moeilijk ontkennen dat er op dit moment in de maatschappij, maar zeker ook in de gehele wereld, grote problemen zijn rondom de islam. Birgit Meyer gaf in haar interview aan dat zij het van belang vind om te laten zien dat haar vak een bijdrage kan leveren aan inzicht bij wat er speelt in de wereld wat betreft religies. En daar is volgens mij niks mis mee. Arnold Yasin Mol kan het dan jammer vinden dat de islam in het interview word omschreven als problematisch, maar als je de islam alleen door een roze bril bekijkt zul je die problemen ook niet zien.
Het is jammer dat de concretere benadering van Birgit Meyer vooral materieel van aard is. Religies en andere spirituele paden hebben immers ook een denkende en dus mentale kant. Met name bij de meer spirituele paden zijn materiele aspecten immers slechts ondersteunend om denkprocessen makkelijker te doen verlopen. De cosmologien over het doel van die denkprocessen zijn uiteraard lastiger te vergelijken omdat die minder concreet te maken zijn (ook vermenging met mythes).