Aan het woord is Joke Swiebel (1941), in haar werkzame leven meer dan twintig jaar beleidsadviseur op verschillende Haagse ministeries op het terrein van vrouwenemancipatie, mensenrechten en antidiscriminatie. Vanuit deze rol was ze hoofd van de Nederlandse delegatie naar de Commission on the Status of Women van de Verenigde Naties, waarvan ze ook enige jaren vicevoorzitter was. Bovendien leidde zij het Nederlandse onderhandelingsteam naar de Vierde Wereldvrouwenconferentie van de VN in Beijing in 1995. Vier jaar later werd ze voor de Partij van de Arbeid lid van het Europees Parlement, waar zij zich opnieuw bezighield met mensenrechten, gelijke behandeling en antidiscriminatiebeleid. Daarnaast richtte ze zich op asiel en migratie. Ze was bovendien voorzitter van de Intergroup Gay and Lesbian Rights, een informele, maar wel officieel erkende commissie die de gelijkberechtiging van homo’s en lesbische vrouwen nastreefde. In 2004 nam Joke afscheid van Brussel en Straatsburg, waarna zij her en der nog een aantal bestuursfuncties vervulde.
Joke Swiebel, afkomstig uit een humanistisch, sociaaldemocratisch nest, studeerde in de jaren zestig politicologie aan wat toen nog de 7e faculteit heette van de Gemeente Universiteit van Amsterdam, nu UvA. Politieke belangstelling is haar met de paplepel ingegeven. Vader Cornelis Marinus Swiebel volgde in de jaren dertig Jacques de Kadt en Sal Tas naar de Onafhankelijke Socialistische Partij, OSP, die zich vanwege een verschijningsverbod van hun orgaan De Fakkel afgescheiden had van de in hun ogen te lakse en rechtse SDAP. De partij was geen lang leven beschoren en was ook nauwelijks succesvol. Een jeugdzonde noemde haar vader dit later. Het merendeel der leden, waaronder C.M. Swiebel, keerde na enige tijd terug naar de sociaaldemocratische mainstream. Na de oorlog was hij voor de PvdA onder meer Lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Ook was hij actief bij Humanitas, waarvan hij meer dan twintig jaar bestuurslid was.
Activiste
Amsterdam en haar afkomst leidden er bijna vanzelfsprekend toe dat Joke zich tijdens haar studie ook als activiste ontpopte. “In verschillende universiteitssteden begonnen homoseksuele en lesbische studenten zich te organiseren en voorzichtig naar buiten te treden”, vertelt ze. Er kwam een samenwerkingsverband, Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit (FSWH), waarvan Joke Swiebel in 1968 tot eerste landelijke voorzitter werd gekozen. Het was dit samenwerkingsverband dat – samen met Jeugd- en jongerencentrum “Ruimte”, de opvolger van de Arbeiders Jeugdcentrale (AJC) – in 1969 het eerste homoprotest in Den Haag organiseerde.
Deze demonstratie was gericht tegen het beruchte artikel 248bis van het Wetboek van Strafrecht dat homoseksueel geslachtsverkeer van een meerderjarige met een minderjarige, toen iemand jonger dan 21, strafbaar stelde, terwijl voor heteroseksueel verkeer de leeftijdsgrens 16 jaar was. “Niet tot grote vreugde van het COC”, herinnert Joke zich. “De vereniging van homoseksuelen COC – in 1946 onder de naam Shakespeare Club opgericht – was toen niet erg activistisch en stelde zich tot de jaren zeventig nogal terughoudend op. Homoseksuelen moesten geen aanstoot geven. Het doel van de vereniging was de leden gelegenheid te geven elkaar in besloten kring te ontmoeten. Als de vereniging onder vuur zou komen, kon het sociëteitsidee wel eens in gevaar komen. Niet voor niets stond C.O.C. oorspronkelijk voor Cultuur- en Ontspannings Centrum.”
Digitalisering
“In 2011 was het honderd jaar geleden dat de katholieke fatsoenrakker E.H.R. Regout artikel 248bis had weten door te drukken. Dit om jongeren te beschermen tegen mogelijke verleiding door homoseksuelen. Samen met Theo van der Meer, die veel gepubliceerd heeft over de geschiedenis van de homo-onderdrukking en -bevrijding in Nederland, werd ik gevraagd ter gelegenheid daarvan allebei een lezing te houden. Theo behandelde de invoering van het wetsartikel, ik de afschaffing. In 2019 was het zestig jaar geleden dat we gedemonstreerd hadden voor afschaffing van 248bis, hetgeen een goede aanleiding was voor een volgende herdenking en het herhalen van de lezingen. Het Tijdschrift voor Genderstudies vroeg ons vervolgens om onze teksten. Ik ben de mijne toen gaan omwerken, heb oude kamerstukken, die je tegenwoordig allemaal zo via de computer kunt raadplegen, opgezocht en zag toen dat er veel meer was dan ik tot dan toe besefte. Dat je door de digitalisering vanuit je huis veel meer op het spoor kunt komen dan vroeger, vond ik zo leuk dat ik er aardigheid in kreeg. Afschaffing van 248bis maakte de weg vrij voor andere hervormingen, zoals de Algemene Wet Gelijke Behandeling, het homohuwelijk en (straks) het opnemen van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid in artikel 1 van de Grondwet. Het leek me de moeite waard om ook naar die ontwikkelingen te kijken en in de afgelopen jaren heb ik onderzoek gedaan naar deze zaken. Het heeft geleid tot vier wetenschappelijke artikelen, waarbij ik me, vanwege mijn belangstelling maar ook omdat ik vanachter mijn werktafel die bronnen gemakkelijk kan raadplegen, heb gericht op de politieke kant van die geschiedenis.”
248bis
“De discussie over 248bis loopt in feite van 1966 tot 1971, toen het artikel is afgeschaft. Anders dan vaak verondersteld wordt, was deze strijd nauwelijks een zaak van het COC. Die club was toen vooral bezig met de erkenning als vereniging. In die tijd kon je als vereniging alleen een rechtspersoon worden als je Koninklijke Goedkeuring verkreeg. Niet dat de koningin daar zelf iets mee te maken had. Het was een zaak van het Ministerie van Justitie. Het COC wilde een officiële vereniging worden en streefde dus naar die goedkeuring, die bij een eerdere aanvrage in 1963 nog geweigerd werd. Erkenning van homoseksualiteit als natuurlijke en gelijkberechtigde seksuele variant én de contactadvertenties in het clubblad werden in strijd geacht met het algemene belang. Openlijke actie voor afschaffen van 248bis werd daarom door het COC als contraproductief gezien.
Wat ook opvalt in de discussies van die jaren is dat de autoriteiten niet zozeer op principiële gronden de leeftijdsdiscriminatie van homoseksuele jongeren afwezen als wel meebogen met de tijdsgeest. De Nederlands-Amerikaanse historicus James Kennedy wijst daar in ander verband ook op. De Nederlandse elites wilden de boot niet missen.
Tegelijk zie je dat VVD-coryfee Molly Geertsema, die in homokringen een zeer goede naam geniet, lang aarzelde voor hij de mythe van de verleiding opgaf. Er waren hooggeleerde psychiaters, indertijd bekende namen als Kees Trimbos en Coen van Emde Boas voor nodig om Geertsema over de streep te trekken. Trimbos en Van Emde Boas lieten geen spaan heel van de theorie dat jongeren door verleiding tot homoseksualiteit kwamen. Een door de Gezondheidsraad ingestelde commissie rapporteerde dat jongeren rond hun zestiende hun seksuele “gerichtheid” al zo ontwikkeld hebben, dat “verleiding” van heteroseksuelen geen homoseksuelen kan maken.”
Algemene Wet Gelijke Behandeling
“De discussie over het afschaffen van 248bis heeft discriminatie van homoseksuelen tot een bespreekbaar thema gemaakt. En kun je dus zien als het begin van een nieuwe fase in de homo-emancipatie. Maar dit betekende niet dat er ook meteen sprake was van een homo-emancipatiebeleid. Dit beleid liftte aanvankelijk mee met het verbod op vrouwendiscriminatie. Het is met name de actiegroep Man-Vrouw-Maatschappij, en dan vooral haar voorzitter Joke Smit, die al in 1973 aan de strijd tegen discriminatie ook seksuele geaardheid toevoegde.
In christelijke kringen viel dit niet goed, want het zou betekenen dat schoolbesturen geen homo’s meer mochten weigeren. En dit was strijdig, vonden ze, met artikel 23 van de Grondwet dat bijzondere scholen het recht geeft het onderwijs naar eigen goeddunken in te richten. Een oplossing werd in 1994 na veel discussie gevonden in de zogenoemde “enkele-feit-constructie”. Dit hield in dat homoseksuelen niet geweigerd mochten worden in het bijzonder onderwijs op grond van het enkele feit dat ze homoseksueel zijn.
Maar wel, zoals de Memorie van Toelichting stelde, op grond van bijkomstige omstandigheden. Wat die precies waren wist niemand, maar kon bijvoorbeeld, bleek later, slaan op gedrag dat aanstootgevend geacht werd in de gemeenschap waarbinnen ze werkzaam waren of leefden. Of dat in voorkomende gevallen een terechte grond voor afwijzing was, moest de rechter maar bepalen. In de praktijk heeft de rechter zich zelden over zulke zaken moeten uitspreken, waarmee in feite de enkele-feit-constructie een wassen neus gebleken is.”
Homohuwelijk
“In de jaren zeventig kwam er binnen het intussen veel activistischer COC een discussie op gang over alternatieve relaties. Een spraakmakende groep binnen de vereniging pleitte voor het juridisch regelen van die relaties, waarbij je zou kunnen kiezen uit verschillende “modellen”. Zonder het huwelijk te imiteren. Dit idee zou dus ook bruikbaar kunnen zijn voor heteroseksuele stellen. Daarbij zou niet noodzakelijkerwijze de onderlinge afhankelijkheid en het wederzijdse onderhoud voorop staan. Waarom zouden homoseksuelen het burgerlijke ideaal moeten kopiëren, temeer daar dat ook al onder hetero’s en dan vooral in feministische kringen aan slijtage onderhevig was. Individualisering was het buzzword onder homo’s en feministen in die jaren.
De politieke en maatschappelijke discussie over samenlevingsvormen bleef echter achter. Daar lag de nadruk op familierechterlijke aspecten, sociale zekerheid, fiscaliteit, erfrecht en dergelijke. De consequentie was dat niet zozeer emancipatoire en anti-discriminatoire argumenten de overhand kregen als wel pragmatische. Dat leidde ertoe dat ook binnen de homobeweging meer stemmen opgingen voor het openstellen van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht. Met name D66-er Boris Dittrich pleitte hiervoor en kreeg zijn fractie mee. Het eerste Paarse kabinet, waarin D66 toch een prominente rol speelde, zag er echter niets in. Pas bij de formatiebesprekingen van Paars II in 1998 glipte het homohuwelijk door toedoen van dezelfde Dittrich het akkoord binnen. PvdA-premier Kok vond het eigenlijk niet nodig, VVD-onderhandelaar Bolkestein evenmin. Zij waren van mening dat het geregistreerd partnerschap meer dan voldoende was, maar om D66 ook wat te gunnen kwam het homohuwelijk er. Bij de uiteindelijke parlementaire stemming in de Tweede Kamer bleek een aanzienlijk deel van de VVD-fractie nog altijd tegen.”
Artikel 1
“Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet zegt dat “allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk behandeld worden”. Discriminatie is verboden. In de tekst worden een paar gronden genoemd waarop geen onderscheid gemaakt mag worden: godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht. Seksuele oriëntatie wordt in dit lijstje niet genoemd. Bij de herziening van de grondwet in 1983 is op initiatief van het communistische kamerlid Marcus Bakker wel toegevoegd “of op welke grond dan ook”. Bakker deed dit niet met het oog op homodiscriminatie, maar om op die manier antisemitisme te kunnen bestrijden. Zou men dit immers doen op basis van “ras” dan zou Hitler met terugwerkende kracht een argument voor een Joods ras in de schoot geworpen krijgen.
Omdat er vanuit orthodox religieuze kringen met een beroep op de vrijheid van godsdienst toch af en toe anti-homo geluiden naar boven kwamen, lijkt de formulering van Bakker niet langer toereikend. Schrappen van alle genoemde gronden, waarmee gezegd wordt dat discriminatie op welke grond dan ook strafbaar is, blijkt een onhaalbare kaart. Doordat ze nu expliciet genoemd worden, voelen groepen zich gezien en beschermd.
Gehandicapten worden eveneens vaak achtergesteld en dus willen hun organisaties ook graag een plekje in artikel 1. Gehandicaptenbonden en COC blijven daarom actief lobbyen om in de grondwet opgenomen te worden. De discussie loopt op dit moment al zo’n jaar of twintig, wat ertoe leidt dat homodiscriminatie in de aandacht en het publieke debat blijft. Dit levert misschien nog wel meer op dan de aanvulling, waartoe het regeerakkoord Rutte IV oproept, kan bereiken. Het voorstel ligt thans ‘in tweede lezing’ voor in het parlement – en maakt goede kans de eindstreep te halen.”
Er is, wijst het onderzoek van Joke Swiebel uit, veel bereikt op het gebied van homo-emancipatie en gelijkberechtiging in de afgelopen zestig jaar. Zelden blijken daarvoor in de politiek echter principiële argumenten de doorslag te geven. Gelijke behandeling is meer een gevolg van maatschappelijke veranderingen dan van beginselen. Het is een mythe dat de Nederlander zo tolerant is dat hij maatschappelijke problemen te lijf gaat met zijn liberale beginselen. De geschiedenis gaat zelden in een rechte lijn.
De vier besproken artikelen van Joke Swiebel zijn te vinden op https://jokeswiebel.nl. Dit interview is oorspronkelijk gepubliceerd in Tijd & Taak, het kwartaalblad van Banning Vereniging.