“We keken naar dat Jeugdjournaal en op een gegeven moment kwam er een dertienjarig meisje voorbij: Ariana uit Oezbekistan. Althans, haar ouders komen daar vandaan. De manier waarop ze vertelde sprak mij gelijk aan. Een heel pienter en blijmoedig meisje, onschuldig, eerlijk, openhartig. Ik luisterde extra goed naar haar. Ze vertelde dat ze een paar dagen eerder met het hele gezin uit bed was getrommeld door een politie-overmacht. Afgevoerd naar een detentiecentrum, een ‘aangeklede gevangenis’, zoals ze zei.”

Haar verhaal deed Disch denken aan wat hij 28 jaar eerder had meegemaakt. “Ik was toen directeur van een opvangcentrum in Maastricht. Wij vingen het eerste vluchtelingengezin in Maastricht op. Vader, moeder, twee jonge kinderen uit Wit-Rusland. Door het AZC waren ze letterlijk op straat gezet – ik kon het niet geloven. Natuurlijk kregen zij gelijk opvang van ons, ondanks dat ze niks konden betalen. Omdat er kinderen bij betrokken waren ging dat vóór alles. Maar ook zij werden ook ´s morgens om zeven uur uit bed gelicht. En met drie politieauto´s en tien agenten afgevoerd van Maastricht naar een detentiecentrum in Rotterdam. Twee dagen later zaten ze in een vliegtuig terug naar Wit-Rusland. Dat heb ik nooit kunnen vergeten.”

“Ik zei tegen mijn vrouw dat er in die dertig jaar niks veranderd is. Dit kan niet, zei ik, dit is schandalig in dit beschaafde land. Ik was heilig verontwaardigd en zei: ‘Schat, ik moet iets doen. Ik heb hier weet van, ik wil niet medeschuldig zijn aan wat er gaat gebeuren.’ Alles in mij verzette zich. Toen was het even stil. En ineens, floep – waar het vandaan komt, God mag het weten – ineens kwam het bij me op: een hongerstaking!”

“Een hongerstaking? Even dimmen, zei ik tegen mezelf. Ik heb geleerd naar mijn gevoel te luisteren, vooral naar mijn intuïtie, en daarop te vertrouwen. Toen mijn stemming wat gezakt was voelde ik dat het goed was. Het gevoel was zuiver en oprecht. Ik heb er geen nachtje over geslapen, stond half negen ´s avonds op het station. Onderweg, ter hoogte van Roermond, kreeg ik wel het Spaans benauwd, want er kwamen allerlei vragen bij me op. Ik had geen antwoorden. Ik twijfelde – moest ik niet teruggaan? Maar de kern voelde nog steeds goed, dus reed ik door naar Den Haag. Ik wist uit ervaring dat de antwoorden vanzelf wel zouden komen.”

Hongerstaking_kinderpardon2
Beeld door: Franka Riesmeijer

Ariana uit Oezbekistan had in het Jeugdjournaal de naam van een organisatie genoemd. “Daarmee heb ik contact opgenomen,” zegt Disch. “Ik vertelde dat ik tot op het bot verontwaardigd was, maar dat ik geen ervaring had met een hongerstaking. Zij konden mij niet helpen, maar kenden wel een paar mensen die dat wel konden. Een half uur later werd ik teruggebeld door een zekere Herman. De volgende ochtend dronken we koffie en zijn eerste vraag was: ‘En, wat zijn je plannen?’ Ik zei: ‘Herman, ik heb helemaal geen plannen!’ Met de hulp van Herman kreeg ik een tentje, een slaapzak, een powerbank en een klapstoel. Ik nam plaats voor het gebouw van de IND, en zo begon mijn hongerstaking. ´s Middags kreeg ik twee keer bezoek van de politie. Die waarschuwde mij voor de mensen die hier ´s nachts rondhingen. Zo ging ik mijn eerste nacht tegemoet.”

“Om half drie ‘s nachts zaten op vijftig meter afstand tien à vijftien daklozen, drugsgebruikers, hangjongeren – alles door elkaar. Een van die jonge mannen stond op en kwam met grote passen mijn kant op. Hij hief zijn vuist maar ik zag dat hij geen kwaad in de zin had, dus gaf ik hem een boks. We keken elkaar in de ogen, en hij zei in het Engels: ‘Man, what you do there, that´s very cool! We hebben afgesproken dat we die oude man met rust laten. U hoeft niet bang te zijn voor ons.’ Het was oprecht en gemeend.”

Herman kwam de volgende dag bij Eduard Disch langs. Ook was een groep ontstaan die zich ‘Steungroep Eduard’ noemde. “Zowel ´s ochtends, ‘s middags als ´s avonds kwam iemand van die groep langs met warm water voor bouillon en om even een praatje te maken,” zo vertelt hij. “En er was een arts geregeld: de hongerstaking moest wel medisch gevolgd worden. Elke dag had ik contact met diezelfde arts, een schat van een man. Nu, na zijn pensioen, is hij op Lampedusa in Italië om vluchtelingen te helpen.”

Soms moest hij een testje doen voor zijn conditie, soms moest hij bloed afgeven. “Er werd echt voor me gezorgd. De laatste keer zei de arts dat hij mij moest waarschuwen dat ik een grens naderde: de fase van risico op onherstelbare schade van mijn gezondheid. Toen ben ik gestopt. Ik ben een Bourgondiër, dus wat was de eerste biefstuk heerlijk, met champignonnetjes en lekkere donkere jus eromheen!”

Terug naar het nu. Het is druk in de straat, we maken veel contact tijdens het flyeren. De gesprekken gaan over de boodschap: over het kinderpardon. Van iemand die geen boodschap heeft aan onze boodschap, maar wel een boodschap heeft aan de boodschapper, word ik nerveus. Zo´n zestig procent van de mensen reageert niet. Soms zie je op afstand al: die zal met een boog om me heen lopen, wil de confrontatie niet aangaan. Anderen, die eerst voor zich uit keken, kijken ineens naar de grond en passeren je dan. Relatief veel mensen zijn met een mobieltje bezig, om maar geen oogcontact te maken.

De mensen die je niet ontlopen en de flyer wel accepteren, nemen die soms aan zonder verder contact. Twintig procent van de mensen reageert wel, van een knik tot een gesprek. Van: `Oh, wat is dit?´ tot een echt geïnteresseerd gesprek, dat bijna altijd instemmend of waarderend is. Mona Keijzer loopt langs, maar dat hebben we te laat door om haar een flyer te kunnen overhandigen.

Eduard vertelt over een succesvolle ontmoeting: “Minister-president Schoof heb ik een folder in de handen kunnen drukken. Ik ben langs de beveiligingsmensen gestapt; hij nam de flyer aan en stopte die in zijn binnenzak. Door mijn hoofd schoot: aan de goede kant, op zijn hart…”

Dit artikel is afkomstig uit Mondig, tijdschrift van de Doopsgezinden.

Franka Riesmeijer

Franka Riesmeijer

Franka Riesmeijer is coördinator jeugd- en jongerenwerk bij de Doopsgezinden en is redactielid van Mondig.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.