Hoe ziet je onderzoek er uit?
“Het is een kwantitatief onderzoek met vragenlijsten en testen waaraan anoniem meegedaan kan worden. Ik vind het fijn om zoveel mogelijk mensen te kunnen includeren in het onderzoek. Dan vallen interviews al snel af, want dat betekent dat je een veel kleinere subgroep kunt onderzoeken. Een voordeel van anonimiteit is natuurlijk dat het gemakkelijker is om op een vragenlijst aan te geven dat je wel eens last hebt van eenzaamheid dan om dat face-to-face te vertellen aan een interviewer.”
Wat versta je onder sociale gezondheid?
“Dat is voor mij een verzamelnaam van alles wat te maken heeft met hoe we functioneren in ons sociale leven. Ik wil weten wat mensen nodig hebben om optimaal gebruik te kunnen maken van hun sociale relaties. Welke sociale behoeften hebben mensen en wanneer gaat de mentale gezondheid er onder lijden? Wat zijn dan de gevolgen en wat kun je daar aan doen? Dat kan bijvoorbeeld gaan over eenzaamheid en pesten. Wat is er nodig om dat te voorkomen? Het gaat over alles wat te maken heeft met wat mensen nodig hebben en hoe ze er voor zorgen dat ze dat krijgen.”

Zijn er dingen die je opvallen?
“Over het algemeen merk ik dat er te weinig specialistisch gekeken wordt naar wat er aan de hand is als het gaat om oplossingen voor problemen. Er is te weinig maatwerk. Oplossingen worden gezocht op basis van bepaalde demografische kenmerken. Men gaat er vanuit dat iemand met een immigratie-achtergrond behoefte heeft aan dit en iemand met een zus-achtergrond behoefte heeft aan dat. Die aanpak levert niet het beste resultaat op. We zijn snel geneigd om te categoriseren, dat helpt ons in ons denken, maar het gaat om waar mensen het meeste baat bij hebben.
Als we het bijvoorbeeld hebben over eenzaamheid bij jongeren, dan worden interventies vaak gedaan vanuit de gedachte dat jongeren op school genoeg mensen om zich heen hebben. Men denkt dat als ze eenzaam zijn, dat komt doordat ze het moeilijk vinden om aansluiting te vinden. Dus dan wordt er een activiteit georganiseerd waarbij de jongeren elkaar kunnen ontmoeten. Als je dan wat dieper gaat kijken naar het probleem van deze specifieke jongeren, dan zie je dat het vaker niet dan wel ligt aan gebrek aan contact. Veelal is er meer aan de hand. Voor de één is dat misschien een probleem met sociale vaardigheden, voor de ander de neiging om altijd situaties negatief te interpreteren: ze mogen me vast niet, ze vinden me niet leuk. Soms is er thuis van alles aan de hand. Meestal is het een combinatie van factoren, dus er is ook niet één oplossing die daarvoor geschikt is. Het is zaak om per jongere te kijken wat er aan de hand is en te kijken hoe het kernprobleem wat onder de eenzaamheid ligt aangepakt kan worden.”
Je signaleert eenzaamheid onder de jeugd. Kun je inschatten hoe groot dat probleem is?
“Als we op een middelbare school vragen wie zich soms of vaak eenzaam voelt, dan is dat tussen de 40 en de 70 procent. Dat is niet per se problematisch. Dat zien we in alle levensfasen terug. Dit is de vorm van eenzaamheid die bij het leven hoort. Jongeren zitten in een levensfase waarin het belangrijk is om zich te focussen op de sociale omgeving: ze leren hun identiteit te vormen, ze leren om los te komen van hun ouders, populariteit wordt steeds belangrijker. Ze zitten vaak net op een nieuwe school, waarbij de sociale relaties opnieuw gevormd moeten worden. Dan is het ook logisch dat je het idee hebt dat je iets tekort komt of dat het niet goed gaat met je sociale relaties.
Eigenlijk is het heel positief dat je dat gevoel hebt, want dat is namelijk een signaal van je lichaam dat je moet investeren in je sociale relaties. Ik maak vaak de vergelijking met honger dat een signaal is van je lichaam dat je moet eten, eenzaamheid is eigenlijk net zo’n soort signaal. Dus dat jongeren dat signaal wat sterker voelen is niet zo vreemd en ook niet problematisch.”

Wanneer wordt het wel problematisch?
“Er is ook een groep jongeren die misschien wel gedurende hun hele middelbare schooltijd eenzaam zijn. Bij deze jongeren is het niet een functioneel signaal dat hen helpt om weer connectie te maken, maar kan het zijn dat er iets in de weg staat wat er voor zorgt dat ze moeite hebben om aansluiting te vinden.
We hebben er nog niet zo goed zicht op hoe groot die groep is. Het laagste percentage wat we daarvan hebben gevonden is rond de drie procent. Dat is een onderzoek uit België, maar het kan oplopen tot tien procent. Dat is een niet te verwaarlozen groep. We denken dat dat misschien ook jongeren zijn die er de rest van hun leven last van blijven houden.”
Je doet onderzoek op diverse scholen, zie je verschillen tussen allochtonen en autochtonen?
“Er is wel wat verschil, maar dat ligt aan de omstandigheden. Het is niet zo dat die verschillen zo groot zijn dat je een speciaal beleid nodig hebt voor de ene of de andere groep. Natuurlijk is het wel zo dat als je bijvoorbeeld de enige allochtoon bent op een school met autochtonen, de kans groter is dat je buiten de boot valt. Dat komt niet doordat je allochtoon bent, maar omdat je in die situatie wat meer kans maakt op bepaalde mechanismen die eenzaamheid veroorzaken. Kinderen die gepest worden voelen zich vaker eenzaam, omdat ze daadwerkelijk geen toegang hebben tot de groep. Allochtone kinderen die de enige in een groep zijn worden gemiddeld vaker gepest. Zo via via hebben ze wat meer kans om eenzaam te zijn. Dus we kunnen beter zoeken naar mechanismen dan naar demografische kenmerken.”
Wat zijn die mechanismen?
“Globaal onderscheid ik drie hoofdcategorieën. Dat zijn problemen die in de groep of in de toegang tot de groep liggen. Bijvoorbeeld dat pesten, dat is echt een probleem dat ligt in de toegang tot de groep. Een andere categorie zijn de mensen die problemen hebben met vaardigheden. Hele basale sociale vaardigheden zijn bijvoorbeeld nodig om bevredigende relaties aan te gaan. Je kunt ook denken aan meer subtiele sociale vaardigheden, zoals bijvoorbeeld gevoeligheid voor kleine verschillen in groepsnormen. Als laatste is er een groepsmechanisme dat te maken heeft met hoe we de wereld benaderen. Er zijn mensen die de neiging hebben om zichzelf en hun omgeving door een negatieve bril te bekijken. Zij kunnen zich snel afgewezen voelen, terwijl anderen niet de intentie hebben om af te wijzen. Of mensen die het gevoel hebben dat hun vriendschappen niet voldoende zijn, terwijl voor diezelfde vrienden die vriendschappen misschien wel van hoge kwaliteit zijn.”
Waarom is dit onderzoek nodig?
“Sociale gezondheid heeft een enorme impact op ons leven. Ik denk dat iedereen er zelf wel voorbeelden van heeft. Waarschijnlijk maken situaties waarin je kunt bouwen op je sociale omgeving dat andere problemen beter behapbaar zijn. Op de momenten dat je het, sociaal gezien, moeilijk hebt, wegen andere problemen ook zwaarder. Mentaal, sociaal en fysiek zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Jongeren uit een slechte thuissituatie die veel steun hebben van leeftijdsgenoten kunnen het toch goed doen. Zij hebben minder bijkomende problemen en zijn veerkrachtig om met tegenslagen om te gaan. Ik heb het idee dat we binnen de professionele zorg, op scholen en in allerlei andere settings steeds meer aandacht krijgen voor de mentale dimensie, dat we verder kijken dan het fysieke, maar dat het sociale minder aandacht krijgt. Ik denk dat het belangrijk is dat die aandacht er komt, omdat het te maken heeft met ons fysieke en mentale welbevinden.”
Het blijkt dat er weinig onderzoek is gedaan naar eenzaamheid onder jongeren. Hoe komt dat?
“Als je er niet mee in aanraking komt, zul je er niet zo snel onderzoek naar doen. Het tweede is het verschil tussen de meer gezonde natuurlijke vorm van eenzaamheid, die zelfs misschien positief is, en de meer problematische vorm van eenzaamheid. Ik denk dat bijna iedereen bij zichzelf wel periodes herkent van die gezonde vorm van eenzaamheid. Periodes waarin je er last van had, maar daar weer bovenop gekomen bent. Als we nadenken over eenzaamheid en dat betrekken op onszelf, dan denken we, althans die mensen die niet de chronische vorm van eenzaamheid kennen, alleen maar aan die normale bij het leven horende gezonde vorm. Als je dat onderscheid niet maakt, dan zou je conclusie kunnen zijn dat het niet zo nodig is om ons daarmee bezig te houden. Als je dat onderscheid wel maakt, dan zie je vrij snel dat er een verschil is tussen die twee vormen van eenzaamheid en dat die eenzaamheid waar je niet zelf overheen komt een enorme impact kan hebben op je mentale en fysieke welbevinden.
Als laatste geldt voor jongeren dat we geneigd zijn om isolatie en eenzaamheid door elkaar te halen. Isolatie is dat je daadwerkelijk sociaal geïsoleerd bent en geen of beperkt contact hebt met anderen. Dat komt nauwelijks voor bij jongeren, omdat ze naar school moeten waar ze tussen anderen zijn en niet alleen thuis. Het prototype beeld van eenzaamheid is de oudere dame achter de geraniums en dat beeld past in ons hoofd niet bij jongeren. Het gekke is dat ook bij ouderen deze eenzaamheid er voor de meeste ouderen niet zo uitziet. Ook de eenzame oudere is doorgaans niet volledig geïsoleerd. Maar dat is wel het beeld dat we erbij hebben.”
In hoeverre speelt onze cultuur een rol bij eenzaamheid?
“Het is moeilijk om specifieke factoren aan te wijzen, want er zijn weinig cross-culturele onderzoeken naar eenzaamheid. Tegelijkertijd zien we bijvoorbeeld niet dat in ik-culturen eenzaamheid meer voorkomt dan in wij-culturen. Dat zou je wel verwachten, maar binnen beide culturen zien we vergelijkbare percentages van eenzaamheid. Dit wil niet zeggen dat het niet zou helpen als je in een ik-cultuur meer aandacht voor elkaar zou hebben. Het zou best kunnen dat er iets verandert, maar we hebben daar geen bewijs voor, omdat we die verschillen tussen culturen op dit moment niet vinden.”
Speelt religie een rol?
“Ik weet niet zeker of daar in de Nederlandse context onderzoek naar is gedaan. Internationaal onderzoek naar de relatie tussen eenzaamheid en religie is niet eenduidig. Sommige onderzoekers vinden geen verband, anderen vinden een positief of juist een negatief verband. Het kan uitmaken welk godsbeeld iemand heeft, of dat een liefdevolle of een toornige God is. Al met al lijkt het er op dat de sociale elementen van religie beschermend kunnen werken, bijvoorbeeld als mensen actief deelnemen aan de groepselementen van religie, dus als er een soort wij-gevoel is en ze daar echt onderdeel van uitmaken. Tegelijkertijd weten we dat het juist een gevaar kan zijn als mensen opgroeien in een situatie waar dat wij-gevoel er is en je er niet bij hoort.”
Kun je iets zeggen over voorlopige conclusies?
“Vooralsnog heb ik twee conclusies. Ten eerste is het belangrijk dat we in de professionele context meer aandacht moeten hebben voor de sociale gezondheid, wat sterk samenhangt met de mentale en fysieke gezondheid. Ten tweede moeten we af van de doelgroepenbenadering. Maatwerk is belangrijk, want de verschillen tussen mensen binnen groepen zijn groter dan de overeenkomsten binnen groepen.”
Fijn dat er aandacht wordt gegeven aan eenzaamheid in een bredere context dan alleen het perspectief van ouderen.
Voor meer feitelijke informatie over eenzaamheid kun je kijken op de website van de Rijksoverheid:
https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/eenzaamheid
of op het Eenzaamheid Informatie Centrum https://eenzaamheid.info/
Een mooi interview met Gerine Lodder. Als Specialisten eenzaamheid vragen wij al langer aandacht voor het feit dat (langdurige) eenzaamheid voorkomt bij ongeveer 10% van de gehele bevolking. De jeugd is nog niet eens meegenomen in dit percentage. Iedereen krijgt te maken met eenzaamheid in zijn/haar leven na een heftige levensgebeurtenis. Meestal is dat tijdelijk zoals Gerine aangeeft. Als het langdurig (> 1 jaar) wordt, komt iemand er vaak alleen niet meer uit zonder hulp.
Zie voor meer info: http://www.coertcoachingenadvies.nl