Gisteravond waren er een paar momenten waarop je iets nuanceerde of verduidelijkte voor de mensen in de zaal. Je hield duidelijk rekening met zowel de gelovige als de ongelovige toehoorder. Jouw boeken worden door beide ‘groepen’ gelezen. Zie je jezelf als een woordvoerder, verbinder en/of bruggenbouwer?
Franca Treur: “Primair is dat niet de motivatie geweest om mijn boeken te schrijven. Ik hoef geen groep te emanciperen of zo. Dat mijn boeken zoveel oproepen bij zowel gelovigen als ongelovigen, was voor mij eerder een bijeffect, en aanvankelijk overviel me dat nogal. Inmiddels heb ik dit omarmd. Als je met je kunst iets communiceert, kun je iets terugverwachten. Eigenlijk is dat ook iets heel moois. Hoe vaak roept een kunstwerk zoveel op? Ik merk dat vooral kerkverlaters het prettig vinden hun verhaal via het mijne in de literatuur gerepresenteerd te zien.
Dat zijn mijn romans. Maar in De Groene Amsterdammer schrijf ik wel bewust columns die inspiratie bieden voor gesprekken tussen gelovigen en ongelovigen. Ze stonden eerst ook op CIP.nl, maar die samenwerking is opgezegd. Dus ik zoek nog een ander christelijk platform. Wat ik leuk vind, is bepaalde onderwerpen aankaarten, waardoor beide groepen denken: mm, mijn positie wordt hier afgezet tegen iets wat net zo goed interessant is. Het kan als een spiegel werken als je jouw standpunt verwoord ziet door iemand die niet van jouw groep is.”
Denk je dat het mogelijk is dat gelovigen en ongelovigen meer begrip voor elkaar krijgen?
“Ik merk eigenlijk vooral wederzijdse desinteresse. Men heeft niet zoveel met tegenovergestelde standpunten. Voor gelovigen is bijvoorbeeld iemand als Herman Philipse alleen interessant wanneer hij het over hún heeft. Ze maken zich hooguit druk om wat hij over hen zegt en hoe dat volgens hen vanuit de Bijbel gezien niet klopt, maar ze verdiepen zich niet echt in zijn verhaal.
Atheïsten vragen me wel eens: ‘wat moet je nog met die mensen?’ Niemand zit echt te wachten op een vermaning, een idee of een handreiking van iemand die zich op een heilig boek beroept. Mijn eigen interesse is persoonlijk gemotiveerd. Ongeveer de helft van de mensen met wie ik omga, is gelovig, en het geloof speelt een centrale rol in hun leven. Het geloof is er daarom altijd, als onderwerp. Daarom wilde ik er ook weer over schrijven, om via mijn personage dichterbij te komen. Maar misschien zou ik mijn eigen preoccupatie niet één op één op de maatschappij moeten projecteren.
Atheïsten vragen me wel eens: ‘wat moet je nog met die mensen?’
Dat gelovigen het soms moeilijk vinden om de twijfel toe te laten, heeft ermee te maken dat hun identiteit vaak sterk van hun geloof afhangt. Zeker in de refozuil is dat zo. Het valt dan niet mee om jezelf dan als een ongelovige voor te stellen.
Een aspect daarvan is dat veel gelovigen een bepaalde status hebben die alleen binnen de eigen groep bestaat. Verlaat je de groep, dan verlies je die. Terwijl status iets is waar we erg aan hechten.”
Dat doet me denken aan tante Ma, een personage uit je nieuwste boek Hoor nu mijn stem. Haar status zit hem in het feit dat ze ‘bekeerd’ is en tot de ware gelovigen behoort. Bedoel je dat met ‘status binnen de eigen groep’?
“Ja. Bijvoorbeeld. Als je eenmaal dat hoge aanzien hebt, dan ga je niet meer denken: ‘wat nou als het niet waar is?’ Dat kan je je dan niet meer veroorloven, want je valt te veel samen met je uitverkorenschap.
Maar het kan ook op een simpeler manier. Vroeger maakten ze de vader van een gezin dat niet meer trouw twee of drie keer naar de kerk kwam collectant. Door hem die functie te geven, kreeg hij status. En het hele gezin was ’s zondags weer present.”

Aan Gina, het hoofdpersonage uit je nieuwste boek, is duidelijk te merken hoe bang ze is voor ‘onreine geesten’ en hoe ze ernaar verlangt om, net als tante Ma, ‘bekeerd’ te worden tot een ware gelovige. Drukt Gina’s angst ook de jouwe uit?
“Mensen denken vaak dat ik als refo-meisje het meest geleden heb onder het feit dat ik een rok moest dragen, dat er geen tv was of dat de opvoedingsstijl autoritair was. Maar die dingen ervaarde ik als normaal. Ik leed met name onder de ‘predestinatieleer’, de leer van de uitverkiezing. Die maakte het zwaar. Altijd die gedachte: ‘je kan wel eens niet wakker worden, en dan…?’ Ik wist dat ik slechts een ‘naamchristen’ was, zo één bij wie het christen zijn alleen aan de buitenkant zat, maar met een rotte binnenkant. De noodzaak om ‘bekeerd’ te worden was van levensbelang. Tegelijk was er niets dat je kon doen om dat te bewerkstelligen. Het moest je gegeven worden. Ik wist dat het mij nog niet gegeven was, zo’n bijzondere buitenwerkelijke ervaring had ik nog niet meegemaakt. Ik wist ook dat de kans dat het zou gebeuren heel klein was.”
Je noemt de refocultuur een woordcultuur. Ik beleef het ook wel als een zwijgcultuur. Herken je dat?
“Ja, maar ik weet niet goed of dat met het refo-zijn te maken heeft of dat het de Zeeuwse cultuur is of misschien ook de boerencultuur. Mensen zwijgen vaak met de beste bedoelingen. Bijvoorbeeld om geen ruzie te krijgen of om geen ongemak te veroorzaken.
Gisteravond vroeg de interviewer vooraf of hij moest ingrijpen wanneer er ongemakkelijke vragen zouden komen uit het publiek. Dat wilde ik niet. We zijn veel te bang voor ongemak. Maar in ongemak ligt het ware, dan staat er iets op het spel. Daar gaat het om. Ongemak is inherent aan het onderwerp, want mijn publiek bestaat uit gelovigen en ongelovigen.”
Hoe ga jij om met dat ongemak?
“Als ik voluit laat zien of vertel hoe ik in het leven sta, kan dat niet altijd zonder gelovigen te kwetsen. Ze voelen zich gekwetst omdat mijn visie ontkent hoe zij denken dat het is. Daarom benoem ik niet alles. Ik wil niet nodeloos kwetsen. Alles benoemen is nuttig voor beleidsmakers, maar niet voor ons. Het wordt er niet gezelliger op. Daarom schipper ik tussen laten zien en voor me houden. Tegelijkertijd wil ik wel mezelf kunnen laten zien. Dat botst daarmee, en dat zien mensen dan live gebeuren.
Alles benoemen is nuttig voor beleidsmakers, maar niet voor ons. Het wordt er niet gezelliger op.
Uitspraken kunnen een verbindende functie hebben. Wanneer iemand na een lezing vertelt dat hij of zij ook uit Zeeland komt, kan ik daar feitelijk niets mee, maar ik begrijp wel waarom het wordt verteld. Ik vind het zelf interessanter worden wanneer mensen het hebben over hun beleving. Wanneer iemand bijvoorbeeld vertelt niet meer christelijk te zijn en dat hij zich een buitenstaander voelt op verjaardagen met zijn gelovige familie, is dat iets wat bij mij meteen resoneert. Mensen zeggen dat soort dingen niet zo snel, want het is een gevoelig onderwerp, en bovendien kan niet iedereen aanvoelen wat je bedoelt.
Wezenlijke dingen moet je wel uitspreken, vind ik. Ik ben altijd helder over mijn godsbeeld. Ik zeg dat ik me niets meer kan voorstellen bij een persoonlijke god in mijn leven.”
Wat betekent het voor jou dat je je uitspreekt?
“Het betekent dat ik niet langer hypocriet ben, geen zogenaamde ‘naamchristen’, maar mezelf. Binnen de refocultuur heb je als individu eigenlijk geen bestaansrecht. Het draait niet om jou, maar om God. Mijn eigen stem laten horen geeft me op een bepaalde manier ook kracht. Dat ernaar geluisterd wordt, geeft me bestaansrecht.”
Als antwoord op de vraag: “Denk je dat het mogelijk is dat gelovigen en ongelovigen meer begrip voor elkaar krijgen?”
Zegt Franca:
“Ik merk eigenlijk vooral wederzijdse desinteresse. Men heeft niet zoveel met tegenovergestelde standpunten. ”
Eindelijk niet eens die fantasie van het kunnen en willen ‘verbinden’ maar de positieve werkelijkheid van het langs elkaar heen kunnen leven van mensen van diverse religies en geen religie.
Franca zegt hier dat mensen niet zoveel hebben met tegenovergestelde standpunten. Daarom is het belangrijk om hierin de verbinding te maken. In ieder persoon heeft vaak een deel wat geloofd en niet geloofd. Het zou mooi zijn om met elkaar te hebben over deze intermenselijke tegengestelde gedachten en/of overtuigingen. En met elkaar te doorvoelen wat dit met ons doet. Ik denk dat als dit in een groep gebeurd je dan los kan komen van het idee dat er gelovige en ongelovige mensen zijn. En waarschijnlijk ook een verschuiving van het godsbeeld.
Ik ben het met je eens wanneer je stelt dat het mooi zou zijn om het met elkaar te kunnen hebben over intermenselijke tegengestelde gedachten en/of overtuigingen, en dit met elkaar te doorvoelen.
Wat ik niet begrijp is dat we los zouden moeten komen van het idee dat er gelovige en ongelovige mensen zijn. Dit is toch een feit?
Ik denk dat het belangrijk is (want realistisch) om te zien dat er mensen zijn die wél geloven, en dat er mensen zijn die niet, of in een andere god geloven.
Ik geloof in God en prijs me gelukkig dat ik Hem ken, en prijs me nog vele malen gelukkiger dat Hij Zijn Zoon opofferde voor de mensheid, voor mij. In mijn overtuiging is God Liefde. Die Liefde geef ik graag door aan anderen, ook aan niet gelovigen. Hen bekeren is niet mijn doelstelling. Hen wat onbaatzuchtige Liefde laten ervaren wel.
Vanuit een dogmatische achtergrond – en in zo’n omgeving – kan ik me voorstellen dat de indeling gelovig/ongelovig (nog) relevant is, maar zelf, vanuit mijn niet-dogmatische achtergrond en omgeving, ervaar ik het volstrekt niet zo. Ik denk ook niet dat het in onze cultuur nog breed leeft. Er is veeleer sprake van een mystiek levensgevoel dat de oude categorieën doorbreekt. Daar heb ik concrete voorbeelden van.
Mijn boek ‘Voorbij de leegte – een spiritualiteit zonder godsdienst” (Ten Have 2008) heb ik daaraan gewijd. Ik kom er in een column graag nog eens op terug.
Die column zie ik met belanstelling tegemoet, Wim.
Een vraag daarbij vanuit mijn stelling dat ‘verbinden’ niet altijd kan (en hoeft):
* Je hebt het over ‘sprake van een mystiek levensgevoel dat de oude categorieën doorbreekt.’ Die categorieën mensen kunnen zich vast wel maar met elkaar verbinden. Maar hoe zit het met de miljoenen zonder mystiek levensgevoel? Zijn die (soms helemaal niet over spiritualiteit reflecterende) mensen niet interessant?
Je suggereert dat ik een belang heb, Joop, en wel alleen bij hen voor wie dat ‘mystieke levensgevoel’ geldt. Maar ik signaleer alleen dat die groep er is, veel breder dan het deel dat zich laat onderbrengen in de categorieën gelovig/ongelovig. In eerdere columns heb ik al aangegeven dat mijn belangstelling juist ook uitgaat naar de louter filosofisch vragende mens, die zich niet herkent in de term ‘spiritualiteit’ (een woord dat ik nu ook liever niet meer gebruik).
Overigens ben ik het helemaal met je eens dat verbinden niet altijd hoeft. Laat elkaar met rust – is ook in grote lijnen mijn devies. Maar ik vind het wel zinvol om te kijken naar die domeinen waar mensen al verbonden zijn.
Ik begrijp Franca wel, denk ik.
Alle mensen -ongeacht het levensgevoel- kùnnen interessant zijn voor mij. Dat ligt ten eerste aan je eigen instelling: houd je beiden van postzegels verzamelen, heb je hetzelfde vakgebied, een zelfde soort huisdier…. dan schept dat een band.
Ikzelf beschouw zoiets als “een ingang” tot gesprek over andere zaken. Soms blijken er dan meer raakvlakken dan je vermoed had.
Het veronderstelt wel een openheid van jezelf en de ander. Ben je in staat niet meteen te veroordelen, maar echt te luisteren.?
Als je helemaal zeker weet, dat je eigen visie op het leven de enig juiste is, dan kun je beter andersdenkenden links laten liggen en je beperken tot die postzegels, dat vakgebied en die hond. Is ook prima.
Ikzelf ben “een omnivoor” en graas en verslindt naar hartelust alles dat me vanuit oprechtheid wordt aangereikt. “Misschien kan ik mezelf verbeteren?”, denk ik dan.
Voor mij zijn de verschijnselen in de wereld een afspiegeling van de toestand van onze binnenwereld:
Ga je uit van: “ik in alles”, of van “ikke en de rest kan stikke”.
De column van Franca ademt ongeveer dezelfde geest als die van Dina vanuit haar joodse achtergrond.
Toffe meiden! (vind ik)
Louise, je verwoordt hier heel goed waar ik voor sta maar wat ik doorgaans moeilijker onder woorden kan brengen. Dankjewel!