De essentie van de zoektocht naar mijn eigen roots? Al jaren vroeg ik me af waarom ik een donker uiterlijk heb en een Nederlandse achternaam. In mijn jeugd speelden mijn roots nooit een rol. Dat begon later en werd versterkt nadat mijn Molukse oma overleed in 2018. Pas toen wilde ik weten waar mijn voorouders vandaan komen en wat hun historie is. De eerste confrontatie met mijn roots kwam toen ik in mijn studietijd de treinkaper-opmerking kreeg. Deze was wel gekscherend bedoeld, maar vormde voor mij wel een trigger om de context van mijn achtergrond te snappen. Hoe ziet ons familieverhaal er nu precies uit?
Mijn vader heeft Indische roots en mijn moeder Molukse. Daardoor voelde het al alsof ik in twee werelden leefde. Het zijn twee verschillende culturen en ik dacht dat ze niet samengingen. Voor mijn gevoel had ik ook nog nooit iemand ontmoet met precies dezelfde achtergrond. Doordat ik aan het programma van Tracing Your Roots meedeed, ontmoette ik gelijkgestemden en zag ik dat heel veel jongvolwassenen op zoek zijn naar hun achtergrond en hun familieverhaal. Tijdens zo’n zoektocht herken je ook bepaalde rituelen of gebruiken die je van je (groot)ouders hebt meegekregen en snap je beter waar deze vandaan komen.
Bijvoorbeeld de rituelen vanuit mijn moederskant: ik heb altijd een sapu lidi bij de deur staan, en wanneer ik ga reizen neem ik daarmee mijn bed af voor een veilige reis. Ook zal ik altijd via dezelfde deur als waardoor ik naar binnen ging een ruimte verlaten, want anders word je als een passant gezien. Dat vinden mensen soms vreemd, ik krijg daar wel eens vragen over. En ik mag niet met mijn mond aan mijn mes zitten, want dan zou je als het ware je tong afsnijden en niks meer te zeggen hebben. Het zit hem in kleine dingen.
Prinses of ‘njai’?
Mijn vader, in 1949 op Kalimantan geboren uit een Nederlands-Indische vader en een Soendanese moeder, kwam pas eind jaren vijftig naar Nederland. Dit komt deels doordat mijn opa een spijtoptant was. Mijn opa koos na de onafhankelijkheid voor het Indonesisch staatsburgerschap, maar realiseerde zich in de jaren erna dat door zijn Nederlandse achtergrond dit geen goede keuze was geweest. Mijn opa werd echter ziek, kon de vlucht naar Nederland niet meer maken en overleed in Indonesië. Mijn vader is kort daarna op nogal spectaculaire wijze als verstekeling in een koffer met het schip ‘Captain Cook’ naar Nederland gekomen, met zijn halfbroer en zijn vrouw. Zijn moeder en zijn twee jaar jongere zusje bleven noodgedwongen achter in Indonesië. Ondanks meerdere pogingen van de halfbroer, is het nooit gelukt ook hen naar Nederland te halen.
Van mijn vaderskant van de familie hoorde ik altijd mooie verhalen over de familiegeschiedenis; zo zou mijn overgrootmoeder een Sumatraanse prinses zijn en mijn achternaam zou van een adellijke familie afstammen. Dit soort verhalen gaat vaak rond in Indische families: over prinsessen en afstammelingen van een sultan met bepaalde titels. Maar of het echt waar is? Zelf ontdekte ik in het Nationaal Archief (Arsip Nasional) in Indonesië dat mijn overgrootvader de eerste was met de naam Kraft van Ermel, een door hem bedachte samenvoeging van de achternamen van zijn vader en moeder. Ook was hij met een oermoeder (njai) getrouwd en niet met een prinses. Ik kan het niet helemaal bewijzen, maar vanuit de gevonden documenten is het aannemelijker dat ze begon als zijn bediende en njai. Ook wilde ik weten of mijn voorouders wel ‘goede’ mensen waren: hoe verhielden zij zich tot het kolonialisme? Nu komen er schrijnende verhalen naar boven over hoe de Nederlanders zich daar misdroegen in het koloniale tijdperk. Met name over de mannen die een bijvrouw namen en daar kinderen bij verwekten.
De kinderen werden dan soms wel erkend, maar de vrouw werd minder goed behandeld. Ik kwam erachter dat mijn Nederlandse overgrootvader trouwde met zijn inheemse vrouw. Ze kregen twaalf kinderen en zijn, tot aan hun dood in 1904, altijd bij elkaar gebleven.
Uiteraard was hij onderdeel was van het koloniale systeem en werkte hij zich op tot assistent-resident in Sumatra. Het feit dat hij bij zijn vrouw en kinderen bleef, was voor mij wel een opluchting om te weten.
Wat ik zelf meekreeg van wat mijn ouders en grootouders meemaakten? Er was vooral een pijn die ik niet begreep. Vanuit mijn vaderskant ben ik heel westers opgevoed. Mijn vader ging zelf pas twintig jaar geleden op zoek naar zijn verhaal en geschiedenis. Hij dacht altijd: “Ik ben gewoon een Nederlander.” Als tiener paste hij zich aan en uiteindelijk werd hij docent Nederlands. Er was ook niet veel wrok ten opzichte van de Nederlandse regering. Toch bleek er achteraf wel enige teleurstelling te zijn over het onthaal hier in Nederland in de jaren vijftig. Ze zijn natuurlijk niet met open armen ontvangen. Ze moesten alles achterlaten in Nederlands-Indië. En voor wat ze in
Nederland kregen, werd later nog de rekening gepresenteerd. Hier was met name de halfbroer van mijn vader, noem hem mijn bonus-opa, niet over te spreken. Hij koesterde levenslang wrok hierover. Hij had veel verdriet en voelde zich niet gehoord. Mijn vader begreep dit niet helemaal. Dit leidde ertoe dat zij even geen contact hadden omdat ze niet op één lijn zaten betreffende dit onderwerp. Gelukkig is dit later nog wel goed gekomen en hebben ze tot aan de dood van mijn bonusopa nog een warme band gehad.
Aan de Molukse kant werd er ook niet gesproken over het verleden, maar zoals eerder vermeld, wel vastgehouden aan bepaalde rituelen. Ik heb me vroeger wel afgevraagd waarom mijn Molukse opa zo belachelijk streng was voor zijn kinderen. Hij werd op 19-jarige leeftijd gerekruteerd als soldaat voor het KNIL en was in de vier jaar na de
onafhankelijkheid van Indonesië gestationeerd in Noord-Sumatra. Daarna werd hij (ik zou bijna zeggen: oneervol) ontslagen op het moment dat hij en zijn gezin in 1951 in Amsterdam op dienstbevel aan wal kwamen. Dit moet echt een beschamend moment voor hem zijn geweest. Mede hierdoor realiseer ik me nu dat zijn militaire opvoeding voortkomt uit een combinatie van een oorlogstrauma en het verdriet dat mijn opa en oma nooit meer naar de Molukken konden terugkeren. Hun kinderen (mijn moeder en haar broers en zussen) moesten veel incasseren. Ik ben er nog niet helemaal achter wat mijn opa precies heeft gezien tijdens zijn dienstperiode. Zijn ervaring zouden we nu scharen onder PTSS. Ik besef dat dit mentale sporen heeft achtergelaten bij de tweede generatie. Ze wilden wegblijven van de pijn en wilden dit bij ons als derde generatie weghouden.
Moeilijk te plaatsen
Ikzelf voel me een Nederlander met een Indische en Molukse achtergrond. Toen ik twee jaar geleden naar Indonesië ging, merkte ik dat ik mij daar meer ‘exotisch’ voelde dan in Nederland. Ik ben heel lang en val daarom natuurlijk op. Ze zien wel dat ik Aziatisch ben, maar kunnen me niet precies plaatsen. En dat is prima, uiteindelijk blijf ik voor hen een bule, een buitenlander. Wel voel ik me daar op mijn gemak, in Indonesië: het voelt natuurlijk om daar te zijn. Ik heb ook geleerd dat je kunt kiezen wat je bent en hoe je je voelt. Sinds mijn deelname aan Tracing Your Roots zit ik stevig in het midden van een driehoek tussen het Nederlandse, Indische en Molukse in. Ik heb daardoor de luxe om zelf te kiezen welke identiteit op dat moment het prettigst voor me is. Het ergens bij moeten of willen horen, speelt voor mij niet zo’n grote rol. Wél het ontmoeten van gelijkgestemden, bij wie je niet alles hoeft uit te leggen. Dit heb ik dus zeer sterk bij andere Indo’s/Molukkers. Je snapt elkaar op een bepaald niveau en dat is heel erg mooi om te ervaren.
Wat ik een typisch Indische eigenschap vind, is bescheidenheid en jezelf wegcijferen. Ik heb de neiging om eerder een ander te laten shinen en mijn mond te houden. Ik heb mezelf echt moeten aanleren dat ik iets egoïstischer mag zijn en dat ik mezelf mag laten zien. Mijn vorige werkgever noemde mij ook wel de stille kracht; ze merkten pas toen ik er niet meer was, hoeveel werk ik allemaal had verzet. Enerzijds een mooie eigenschap, anderzijds baal ik soms dat ik dan niet meer van mezelf heb kunnen laten zien. Ik link dit aan het Indisch zijn en mijn opvoeding. Ook ben ik vaak eigenwijs en wil ik alles graag zelf doen. Maar nu zie ik om hulp vragen steeds minder als een zwakte. Dat zag ik ook bij mijn bonus-opa toen hij heel erg ziek werd, maar nog steeds geen hulp wilde aannemen. Hij wilde niet hulpbehoevend of anderen tot last zijn. Dat is iets wat ik in mijzelf herken en daardoor juist sneller mensen om hulp vraag. Daarnaast zie ik het zorgzame en dat iedereen altijd welkom is, ook als Indische eigenschappen. Wanneer iemand met de deur in huis valt, zorg ik dat hij of zij gewoon kan blijven eten. Dit heb ik van huis uit meegekregen.
Als oudste kleinkind legde ik mezelf altijd extra druk op. Ik wilde het goede voorbeeld geven en legde de lat eigenlijk standaard te hoog. Mijn eigenwaarde was niet altijd hoog. Vroeger kreeg ik ook wel eens te horen: “Ga maar in de fabriek werken”. Uiteindelijk heb ik door hard werken en de tijd voor mezelf te nemen, een studie kunnen afronden. Daardoor was ik wel wat later in mijn ontwikkeling: toen ik op mijn 28e aan het werkende leven begon, werkte iedereen in mijn omgeving al een tijdje. Zelf was ik daarin wat relaxter: ik ben gaan reizen na mijn studies en daar ben ik ook trots op. Sindsdien doe ik ook echt dingen voor mezelf, omdat ik dat wil, niet meer voor een ander.
Ik ben zeer dankbaar voor het feit dat ik in Nederland mag wonen en hier ben opgegroeid, het is niet een vanzelfsprekendheid om in vrede te leven en kansen te krijgen om jezelf te ontplooien. Ik heb dit deels te danken aan een offer van mijn voorouders. De migratie naar Nederland was een beetje tegen hun zin in, en liep op veel vlakken uit op een deceptie. Toch gingen ze door en hebben ze zich aangepast. Daar ben ik hen dankbaar voor. Daar haal ik mijn geluk uit; het vermogen om door te zetten en er niet met de pet naar te gooien.
Wat er nog overblijft van het Indisch/Moluks zijn in de toekomst? Ik vind dit een moeilijk onderwerp en ben hier de laatste tijd mee bezig. Hoe meer we ons vermengen, hoe dunner het Indisch bloed natuurlijk wordt. Dat is wel een gek idee. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de verhalen aan volgende generaties worden doorgegeven. Hopelijk blijft er dan nog wel wat over van de cultuur en de geschiedenis. Er is veel aandacht hiervoor en je ziet dat de derde en vierde generatie steeds mondiger worden. Het is niet alleen een zoektocht naar je eigen verhaal, maar ook hoe je deze plaatst in de context van de geschiedenis.
En hoe verhoud je jezelf ten opzichte van de koloniale geschiedenis? Hierbij komt ook een stukje acceptatie kijken: het gaat helaas niet alleen om de mooie, romantische verhalen in de desa. Hier moet je wel voor openstaan.
Het boek Indische blik is een verzameling gesprekken met Nederlanders met een Indische achtergrond van de derde generatie. Zij behoren tot de nakomelingen van de grootste migrantengroep die zicht ooit in Nederland hebben gevestigd. “Onze (groot)ouders hebben zich geruisloos aangepast aan de Nederlandse manier van leven, hebben hard gewerkt, maar ook offers moeten brengen. Er was geen plek voor gevoelens en verwerking van de periode rond de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijd. Wat je veel ziet en hoort bij de derde en vierde generatie is dat er nu ruimte is om over de moeilijke onderwerpen te praten. Er is behoefte om het trauma wat is doorgegeven te verwerken.”
In een reeks interviews met twaalf volwassenen van de derde generatie gaat het over identiteit, familiegeschiedenis en wat nog gevoeld wordt van de traumatische ervaringen van de eerste en soms tweede generatie. Wat is volgens hen de Indische identiteit en hoe zien zij zichzelf? Zijn ze er bewust mee bezig? Wat hebben ze van hun ouders meegekregen? Wat voor impact heeft de koloniale geschiedenis op hun leven?
Dit interview is oorspronkelijk gepubliceerd op 22 november 2023 en is opnieuw geplaatst in het kader van de Nieuw Wij Zomerherhalingen.
https://dewereldwijven.com/2024/01/18/een-adelijke-achternaam-en-een-bijzondere-liefde/