De blonde meisjes uit mijn klas. Zó wilde ik zijn. Lang schaamde ik me voor mijn Indisch zijn. Stapje voor stapje wordt dat schaamtegevoel minder, ik kan mezelf aankijken en ben trots op mijn achtergrond. Het delen van mijn eigen verhaal is een belangrijk onderdeel van mijn zoektocht naar wie ik werkelijk ben en wat ik wil doorgeven.
Ik ben vrij Nederlands opgevoed. Er werd weinig gesproken over onze Indische afkomst. Al vroeg was ik mij bewust van mijn niet-zodoorsnee uiterlijk, maar daar werd nooit echt de nadruk op gelegd. ‘We zijn gewoon Nederlanders’ was het motto. En toch had de opvoeding echt wel een Indisch tintje, zo werden de verjaardagen altijd uitbundig gevierd. De hele familie- en vriendenkring in een klein rijtjeshuis gepropt. Je noemde iedereen gewoon oom of tante, er was eten in overvloed en altijd veel geklets en gekkigheid. Warme herinneringen. Mooi om te beseffen hoeveel mensen mijn ouders om zich heen hadden. En nu nog zijn die vrienden in hun leven aanwezig. Al is het tegenwoordig iets minder uitbundig en frequent, nog altijd wordt er om de zoveel tijd een kumpulan georganiseerd.
Afscheid nemen
Alles was mogelijk, we groeiden op in een financieel gezond gezin en het ontbrak ons aan niets. Uiteindelijk gingen zowel mijn broertje als ik naar de universiteit, werkten we hard en konden we in ons eentje een eigen appartement kopen. Helemaal volgens het boekje. En dit alles heb ik mede te danken aan mijn hardwerkende vader, die ons het goede voorbeeld gaf. Toen we opgroeiden was hij doordeweeks hard aan het werk en zagen we hem niet vaak omdat hij pas laat terugkwam van werk. In zijn zoektocht naar de ideale baan trokken we door het zuiden van Nederland. Ik zat op vier verschillende basisscholen.
Ik leerde dus al vroeg om weer afscheid te nemen van vriendjes en opnieuw te beginnen. Hierdoor heb ik wel een groot aanpassingsvermogen en kan ik me redelijk goed in nieuwe kringen bewegen. Maar daardoor vind ik het ook lastiger om echt te investeren in een nieuwe vriendschap of relatie en kost het mensen zeker moeite om mij echt te leren kennen. Ik laat niet zomaar iemand toe. In mijn tienertijd kwam mijn vader gelukkig tot rust en heb ik op slechts één middelbare school gezeten.
Een hardnekkig patroon
Nu vraag ik me af; had het vele verhuizen en wisselen van werkgever van mijn vader ook iets te maken met zijn eigen jeugd? Was het een vlucht? Ik heb geen idee, want dit soort onderwerpen kan ik niet goed bespreken met mijn ouders. Daar zit meteen het probleem: ik ben opgegroeid in een omgeving waar je niet écht kon praten over wat er speelde en je gevoelens daarbij. Ik heb hier last van en probeer vaak een confrontatie te vermijden. Ik probeer dit patroon met man en macht te doorbreken, maar het is een hardnekkig fenomeen, dit Indisch zwijgen. Een wereld waar iedereen welkom is en eten genoeg is. Een wereld waar iedereen vriendelijk is en er altijd grapjes worden gemaakt. Maar zodra het om kwetsbaarheid, conflicten en directheid gaat, geven we niet thuis. We omzeilen of ontwijken moeilijke dingen en kunnen negeren als de beste. Nu klink ik heel negatief over het Indisch zijn, maar dat is zeker niet mijn insteek. Ook wil ik niet iedereen in dit hokje plaatsen, want we zijn allemaal verschillend. Maar toch, vanuit mijn beleving, zie ik hier wel een patroon dat ik koppel aan het Indisch zijn.
Familiegeschiedenis
Tijdens mijn zoektocht besefte ik dat ik heel weinig wist van mijn Indische achtergrond, maar wel heel veel voelde. Wanneer ik aan mijn grootouders denk krijg ik soms een verdrietig gevoel, iets wat tijdens het maken van dit boek alleen maar versterkt is. Het is alsof ik niet echt weet waar ik vandaan kom, wat mijn achtergrond is en waar dus mijn wortels liggen. Sommigen noemen dit ook wel een gevoel van ontheemd zijn. Zo heb ik mijn beide opa’s nooit echt gekend: de ene opa aan vaderskant, opa Edwin, overleed toen ik een tiener was en de andere opa aan moederskant, opa Jan, overleed in 2017. Helaas was deze opa emotioneel niet beschikbaar en heb ik nooit echt een connectie met hem kunnen maken. Ook van mijn ouders heb ik het idee dat ze maar weinig met hun vaders hebben gesproken. Kenden zij hun ouders wel echt?
Overleven maar niet vertellen
Opa Edwin, een Indische man, is geboren in 1917 en heeft aan de Birma spoorlijn gewerkt. Wat voor afschuwelijke omstandigheden moet hij hebben meegemaakt? Via een online archief weet ik nu dat hij in de zogenoemde ‘Java Party 9’ zat; het negende transport dat vanuit Java per boot vertrok. Dat hij vervolgens treinnummer 44 had en daarmee op 30 januari 1943 vertrok vanuit Singapore naar Ban Pong, Thailand. De omstandigheden waren slecht, zo las ik in de verslagen. Er was sprake van geweld, honger, uitputting en als gevolg hiervan ontstonden veel ziektes onder de gevangenen. Velen konden het niet navertellen en keerden nooit terug. Mijn opa heeft het dus wél overleefd, maar of hij er ooit over heeft verteld? Wat ik van hem weet, is dat hij als vader heel streng was. Bij mijn vader hamerde hij er waarschijnlijk op dat hij iets van zijn leven moest maken: studeren en zorgen voor een stabiel inkomen. En mijn vader moest op logopedie om zijn Haagse accent af te leren. Heeft deze druk te maken met wat opa is overkomen?
Mijn vader heeft de strengheid deels van zijn vader overgenomen. Ook van ons werd verwacht dat we aan bepaalde verwachtingen voldeden en kregen we straf wanneer we niet luisterden. We moesten vooral ons best en ‘normaal’ doen. Mijn vader is in 1949 geboren in Surabaya. Zijn moeder was evenals zijn vader Indisch, zijn oma aan moederskant was een Javaanse met een adellijke titel. In 1955 kwam hij op zesjarige leeftijd met de Johan van Oldenbarnevelt aan in Nederland, in Amsterdam, samen met zijn ouders en zijn jongere zusje. Ze moesten drie maanden acclimatiseren in Middelburg, en in die periode verbleef mijn vader een aantal dagen in het ziekenhuis vanwege vlekjes op zijn longen. Jaarlijkse controles volgden, maar ze konden niets vinden. Diezelfde longen hadden er in eerste instantie ook voor gezorgd dat ze met enige vertraging naar Nederland vertrokken. Door de ziekte mocht hij niet de lange bootreis naar Nederland maken en moest hij eerst herstellen in de bergen. In Nederland kregen mijn opa en oma later nog twee dochters.
Aan deze opa en oma heb ik warme herinneringen, er werd altijd gelachen en we kwamen volgens mij vaak samen. Kerst vierden we ook heel lang samen, ook toen er inmiddels zeven kleinkinderen waren.
Geen contact kunnen maken
Mijn andere Indische opa Jan werd geboren te Semarang in 1935 en was nog maar een kind tijdens de Japanse bezetting. Wat hij precies heeft meegemaakt kan ik niet achterhalen. Wat ik me nu wel realiseer is dat hij zwaar getraumatiseerd was. Hij was nooit echt een vader voor zijn kinderen en nooit een opa voor zijn kleinkinderen. Nooit lukte het contact met hem te maken, een echt gesprek te hebben. Hij had geen idee wie zijn kleinkinderen nu werkelijk waren. Hij was aanwezig op verjaardagen en andere gelegenheden wanneer we met de familie bijeenkwamen. Maar meer dan een paar standaard grapjes heb ik nooit uit zijn mond horen komen. Hij zat er maar gewoon bij, luisterde een beetje naar de muziek, rookte buiten sigaretten, altijd met een glas whisky in de buurt. Hij kon niet voor zichzelf zorgen, dit bleek vooral toen mijn oma van hem was gescheiden. Het besef, dat hij waarschijnlijk zulke vreselijke dingen moet hebben meegemaakt in zijn jeugd, dat hij zich daardoor maar afsloot voor alles en iedereen zodat niets hem meer kon raken… Dat besef is echt hartverscheurend.
Mijn moeder is geboren in Den Haag. Ook haar moeder, mijn oma, is Indisch en mijn moeder heeft twee jongere broers. Van haar weet ik dat ze niet alle aandacht kreeg in haar opvoeding, en dat ze waarschijnlijk warmte en liefde miste. Haar moeder was veel weg, had diverse baantjes en bezocht vaak kaartavonden. Haar vader was zoals eerder genoemd getraumatiseerd en waarschijnlijk ook weinig aanwezig. Mijn opa en oma scheidden toen ik een tiener was, dit zal me altijd bijblijven. Dit hoorde toch niet bij een opa en oma? Kortom, op basis van de informatie die ik heb, kan ik zeggen dat dit een disfunctioneel gezin moet zijn geweest. En ook hier weet ik zoveel nog niet, want nogmaals: er werd vooral gezwegen en veel werd weggelachen. Alles om maar niet over de echte pijn en het verdriet te praten. Wat mijn moeder miste in haar opvoeding heeft ze bij mij en mijn broertje dubbel en dwars ingehaald. Ze is altijd zorgzaam en liefdevol; we kunnen bij haar voor alles terecht.
Verborgen leed
Ik dook in mijn eigen verleden, maar kreeg ook de verhalen van de twaalf mensen die ik voor dit boek interviewde. En wat de verhalen gemeen hebben, is verborgen verdriet, pijn en onderhuidse woede. De Indische gemeenschap is per definitie in strijd met de eigen identiteit, want waar voel je je nu echt thuis? We zijn ontworteld, ook de generatie die niet in Indië is geboren. De pijn die is stilgehouden vind ik zo frustrerend. Hadden mijn opa’s en oma’s maar de ruimte genomen om over hun onzekerheden, woede of pijn te praten.
Hadden ze maar kunnen ventileren, dan was het niet opgekropt en doorgegeven aan volgende generaties. Hadden mijn ouders maar vragen gesteld aan hun ouders toen het nog kon. Dan konden ze mij vervolgens opvoeden met het ware verhaal, met de realiteit en had ik nu niet met al die vragen gezeten. Ik snap goed waarom ze dit hebben gedaan, als overlevingsmechanisme. Ik voel van alles: onmacht, woede, pijn, verdriet, maar ook trots en warmte. Dit alles omvat mijn geschiedenis, mijn afkomst, mijn wortels. Er is veel gebeurd, maar nog meer verzwegen. En het verhaal, dat ik nu probeer te ontrafelen, heb ik altijd met mij meegedragen. Eerst onbewust, nu steeds meer bewust.
Schaamte en aanpassen
Lang heb ik me geschaamd voor het Indisch zijn, met name voor mijn Aziatische looks. Voelde me daardoor minderwaardig. Ik heb heel erg mijn best gedaan om erbij te horen. Om net zo te zijn als de anderen. Als klein meisje vertelde ik al aan mijn moeder dat ik net zo wilde zijn als die blonde meisjes uit de klas. Mijn moeder ging hier niet op in, schonk er geen aandacht aan en wilde het waarschijnlijk geen issue laten zijn. Wat me wel is meegegeven, bewust en deels onbewust, is het voortdurend aanpassen aan de ander. Opgaan in de menigte, niet opvallen en vooral geen confrontaties opzoeken. Over het algemeen worden Indische mensen gezien als bescheiden, warm en sociaal. We zorgen niet voor problemen: we vermijden ze simpelweg.
In mijn studietijd en in het begin van mijn carrière heb ik zo vaak gehoord dat ik bescheiden ben, té bescheiden om op te vallen. Waar anderen om mij heen snel promoties kregen, kwam ik nooit helemaal goed uit de verf. Gebrek aan zelfvertrouwen en een behoefte om de beste te zijn. Ik heb immers geleerd om niet op te vallen en gewoon normaal te doen. Wel kreeg ik steevast als feedback dat ik lekker in de groep pas, dat mensen graag met mij samenwerken en dat ik een harde en loyale werker ben. Door deze bescheiden houding heb ik nooit helemaal mijn ware identiteit kunnen ontwikkelen, geloofde ik niet echt in mezelf en durfde daardoor nooit helemaal ergens voor te gaan.
Ik hield me altijd een beetje in, nam geen risico om dromen na te jagen, want dat zou toch alleen maar tot teleurstelling leiden. Gelukkig kwam ik in 2017 mijn man Stefan tegen en hij heeft me laten zien en beetje bij beetje doen geloven wie ik echt ben en hoe trots ik op mezelf mag zijn. Ik ben hem daar eeuwig dankbaar voor. En ook voor het feit dat we samen een geweldig mooie zoon, Benjamin, hebben mogen krijgen.
Nu schaam ik me voor mijn schaamte. Dat ik nooit mezelf heb durven ontdekken en laten zien waar ik echt voor sta. Voor mezelf heb durven opkomen. Ik scan nog steeds de omgeving op ‘mede-allochtonen’ en denk dat mensen naar mij kijken omdat ik er anders uitzie. Ik hoor nog steeds die jongen in een après-ski tent in de Franse Alpen, toen we langsliepen: “Daar heb je een Thaise hoer”. Ik weet natuurlijk dat dit geen impact zou moeten hebben, dat het een dronken idioot was en het zogenaamd grappig was bedoeld. Maar toch. Gelukkig wordt dat gevoel steeds minder, heb ik mezelf echt durven aankijken en ben ik blij met mijn uiterlijk en dankbaar voor mijn achtergrond. Ik weet nu ook dat ik heel veel mooie eigenschappen bezit, dat ik sterk ben en opensta voor verhalen van anderen. Dat ik wil leren en mezelf wil blijven ontwikkelen. Ik zie nu in mijn zoontje de mooie kanten van het Indisch zijn. Ik ben er trots op. Ik ben trots op mezelf en wil me niet meer verstoppen.
Daarom ook dit verhaal, in deze vorm, zodat ik mezelf eens echt aan de wereld durf te tonen.
WEG MET DE SCHAAMTE. WEG MET DE BESCHEIDENHEID. Hier ben ik!
Het boek Indische blik is een verzameling gesprekken met Nederlanders met een Indische achtergrond van de derde generatie. Zij behoren tot de nakomelingen van de grootste migrantengroep die zicht ooit in Nederland hebben gevestigd. “Onze (groot)ouders hebben zich geruisloos aangepast aan de Nederlandse manier van leven, hebben hard gewerkt, maar ook offers moeten brengen. Er was geen plek voor gevoelens en verwerking van de periode rond de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijd. Wat je veel ziet en hoort bij de derde en vierde generatie is dat er nu ruimte is om over de moeilijke onderwerpen te praten. Er is behoefte om het trauma wat is doorgegeven te verwerken.”
In een reeks interviews met twaalf volwassenen van de derde generatie gaat het over identiteit, familiegeschiedenis en wat nog gevoeld wordt van de traumatische ervaringen van de eerste en soms tweede generatie. Wat is volgens hen de Indische identiteit en hoe zien zij zichzelf? Zijn ze er bewust mee bezig? Wat hebben ze van hun ouders meegekregen? Wat voor impact heeft de koloniale geschiedenis op hun leven?
Dit interview is oorspronkelijk gepubliceerd op 6 december jl. en opnieuw geplaatst in het kader van de Nieuw Wij Zomerherhalingen.