Door: Ton van der Ham

Het interview zou veel eerder plaatsvinden. Maar Marc Mulders hield wekenlang de boot af. Uit zelfbescherming, zegt hij nu. Te druk. Hij verontschuldigt zich niet voor zijn isolement. Licht ‘t wel toe: “Het gaat erom dat ik morgen weer in alle rust achter mijn ezel sta. Dat ik dat schilderij maak. Dat is een proces van lukken en vernietigen, waarbij vernietigen de overhand heeft.” En dan moet hij alleen zijn. “Dan moet ik niet aan Trudy denken, niet aan jou, niet aan de koningin, niet aan Jezus of aan de museumdirecteur. Daar moet ik gezuiverd staan, me concentreren op wat ik tevoorschijn wil toveren. Het kan zelfs zijn dat wanneer er bezoek komt ik toch het atelier niet kan verlaten.”

En wat dan?

“Dan kunnen ze onverrichter zake naar huis.” Dat komt niet vaak voor, want hij ontvangt steeds minder aan huis. “Trudy en ik leven erg teruggetrokken. Voor het eerst in vijftien jaar gaan we deze zomer weer op vakantie. Daar ben ik nu al zenuwachtig over.”

Waarom?

“Omdat ik de laatste twintig jaar nog nooit tien dagen achter elkaar mijn atelier heb verlaten.”
Naar openingen gaat hij nauwelijks. Hij is geen man van recepties. Maar hij staat volop in contact met de wereld om hem heen. Hij wijst op zijn laptop. “Altijd connected.” Hij krijgt veel mails van mensen die geraakt worden door zijn werk. Die in hem een soort sjamaan zien. Dat is voor hem “echte ontmoeting”. Waarom spreekt zijn werk mensen aan? “Ik stel mij de schepping voor als een huis met kamers. Het is mij gegeven om die kamers een beetje op te pimpen, mooier te maken. Ik nodig mensen uit om binnen te treden, om zich te laven aan de kennis en schoonheid van God. Blijkbaar lukt dat soms.”
Deze boodschap spat niet van zijn doeken af. Waar zijn beschilderde ramen, collages en aquarellen vaak concrete thema’s verbeelden, met expliciete verwijzingen naar de Irakoorlog of voetbalcelebrity annex mode-icoon David Beckham zijn zijn schilderijen “zonder politieke of religieuze uitspraken”. Die mogen boven de bank hangen en gewoon mooi gevonden worden. “Ik schilder geen voorstellingen, waarop mensen samenkomen. Ik orden de vlekken, het licht.” Zijn bloemenweides en ‘geheime landschappen’ zijn abstract, “behaaglijk qua ritme, orde en kleur”. Die mogen troosten, zonder dat de toeschouwer precies weet waarom. Als hij praat over een hoopvolle horizon, de architectuur van de natuur, de tuin als weldadige plek van ontmoeting en verzoening, doelt hij op de fundamenten van zijn werk. “Bij Van Gogh zie je Jezus en Maria ook niet, maar daar schreef hij in zijn brieven wel veel over.”
We kennen elkaar, van eerdere interviews en exposities. Samen met zijn vrouw Trudy Sas zat hij in een televisiereportage die ik maakte over megastallen. De opnamen waren bij hen thuis, op het feeërieke landgoed Baest, nabij Oirschot. Hun hoeve was het tijdelijke commandocentrum in de strijd tegen de bio-industrie. Dan is deze tengere, genereuze man een guerrillastrijder. Geëngageerd, rechtlijnig, boos op de verloochening van het rentmeesterschap. Furie en verwondering, passie en polemiek. Marc Mulders springt niet zuinig om met zijn emoties. Weinig filter, veel temperament. Net zo uitbundig als zijn doeken, net zo doorschijnend als zijn glaskunst.
Mulders ontvangt – gekleed in een trainingsbroek vol spetters emailleverf – deze keer op een Tilburgs bedrijventerrein, in het pand van Glasbewerkingsbedrijf Brabant. Een groot deel heeft hij in gebruik als atelier. Aan schilderijen werkt hij thuis, in zijn eigen, reusachtige schuur. Maar hier ontstaan zijn schalen en glas-in-loodramen. Thuis de contemplatieve, bewust gezochte eenzaamheid, hier de intensieve samenwerking. “Soms met vijf man tegelijk. Dan is iemand voor mij aan het zandstralen, een ander snijdt glas. En ben ik met Peggy, mijn assistent, aan het overleggen wat de technische mogelijkheden zijn.” Die begeleiding is hard nodig, want hij vraagt het uiterste van het materiaal. “Een kunstenaar mag alle wetten tarten.”

Tegen welke prijs?

“God weet hoe mijn ramen er over honderd jaar aan toe zijn,” zegt hij quasi-baldadig. “Gelukkig plaatsen ze tegenwoordig beschermramen.” Het zou zonde zijn wanneer bijvoorbeeld zijn monumentale raam in de Amsterdamse Nieuwe Kerk – gemaakt ter ere van het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Beatrix – de de tand des tijds niet zou doorstaan, beaamt hij.
Het is rond het middaguur. In zijn hand houdt hij al de hele tijd een doosje.

Wat zit daarin?

“Brood. Trudy heeft boterhammen voor je klaargemaakt.” Hij gaat voor naar een lange tafel. Er is koffie uit een thermoskan. De trommel gaat open. We delen het brood.

Waarom glaskunst? Toch niet het meest voor de hand liggende medium. Dat vindt hij van wel. Zijn antwoord is simpel: “God is licht.”
God is bij hem nooit ver weg. Diepgelovig, maar niet op een leerstellige manier. “Ik ben niet leergetrouw. Ik geloof in Jezus als een groot, genereus gedicht. Niet in een dogmatiek die homo’s en gescheiden mensen uitsluit.” De rooms-katholieke kerk verliet hij toen paus Benedictus de aartsconservatieve bisschop en holocaustontkenner Williamson rehabiliteerde. Dat was de druppel. “Als je het niet eens bent met de clubleiding, moet je de club verlaten.”

Heb je weleens spijt van die stap?

“Nee, nooit. Eerder het tegenovergestelde.” Is dat niet raar voor een man die houdt van riten? Hij mist het ook wel, zegt hij. Maar hij keert pas terug wanneer de “echt gelovige mensen de kerkruimte herwinnen”. Het is een sekte geworden, zo diskwalificeert hij zijn moederkerk. “Neem pastoor Mennen uit Oss. Lees zijn blogs er maar op na. Wat een verschrikkelijke, haatzaaiende Wilders-taal. Mensen verlaten massaal de kerk. Dat is niet vreemd. Op zondag zitten er nog tien bejaarden. Dat komt omdat er allemaal reactionaire priesters komen, die alles verbieden.” Zijn devies: bisschop Hurkmans en consorten vertrekken naar een achterafzaaltje op een industrieterrein en in de Sint-Jan wordt de liefde weer verkondigd. “Het is verschrikkelijk hoe ze zijn afgedreven met hun leer, hun ik-weten, en wat ze allemaal verbieden qua muziek en liturgie.”

Hoe definieer jij God?

Hij hapert even. “Dat kan ik niet zo van achter mijn broodtrommel verwoorden.” Religie is een spel, zegt hij dan. “Een heilig spel, zoals mijn grote vriend en inspirator bisschop Bluyssen zei.”

Een gezelschapsspel?

“Zeker. Juist. Enorm.”

Maar jij zoekt die gezelschappen niet op, jij bezoekt geen vieringen.

“Dat hoeft ook niet. Het gaat om de ontmoeting met de ander. Dat kan ook de Poolse arbeider zijn die hier beneden bezig is. Dat is wat Jezus bedoelde. Veel erger is het om een gebedshuis binnen te gaan en het vervolgens buiten de poort niet waar te maken.”
Wat Jezus bedoelde. Daar draait het wat hem betreft om. Mulders noemt dat de “voorbeeldige gang”. Daarom begon hij bloemen te schilderen. Als model, als sublimatie, want na Auschwitz kon je niet meer aankomen met een man met lang haar en mooie ogen. “Kunstenaars gingen op zoek naar een ander beeld, een andere taal. Dus wel een doornenkroon, maar dan gestileerd.” Mulders vond in de natuur nieuwe motieven. Zakken vol herfstbladeren sleepte hij eens zijn atelier in. “Die bladeren plakte ik als een rozet op mijn raam. En in Aalsmeer kocht ik tweehonderd witte rozen. Ik ontdeed ze van hun steel en schudde de bladeren uit over mijn vloer, als een teer, wit tapijt. Dat stond model voor de kwetsuur van Christus. De inkeping in zijn lichaam, die wilde ik terugzien in het door mij gecreëerde stilleven.” De zijdewond, het roosvenster, de bloem; wie zijn werk kent ziet ze veelvuldig terug. Gracieus, teer, verwelkt. “Een bloem in de palm van je hand is als de aanraking met de zijdewond van Christus.”

Wat betekent dat voor jou?

“Dat is nabij komen. Je net als de ongelovige Thomas verbazen. Is het echt? Hebben ze je echt zo geslagen? Dat is de tragiek van het goed bedoelen, maar niet begrepen worden. Vernederd worden, en toch vergeven. Grootser kun je het niet hebben. Dat is de gang van Christus. Die wil ik oefenen.”
En dat is spannend aan Mulders. Maar ook paradoxaal. Door en door spiritueel. Hij kiest partij voor het kwetsbare, maar kan tegelijk ook flink uithalen. Wanneer in zijn beleving de schoonheid in het geding is bijvoorbeeld, of als troost en verzoening worden weggezet als verdachte begrippen; relikitsch. Zo sleepte hij NRC Handelsblad voor de Raad voor Journalistiek omdat de kunstcriticus hem wegzette als een sentimentele kunstenaar die pleitte voor het herstel van religieuze waarden. Het is al weer jaren geleden, maar hij kan er nog steeds kwaad om worden. “Ik werd de ayatollah van het Zuiden genoemd.” Mulders’ werk roept heftige, tegengestelde reacties op, vooral in de jaren tachtig en negentig. Grote musea kochten zijn doeken, er waren tentoonstellingen in het Stedelijk Museum en het Van Abbemuseum, maar de kunstelite haalde veelal de neus op. “Ik maakte music for the millions. ‘Mulders schildert voor een betere wereld’, was de kop in het NRC.’

Dat is toch niet zo’n slechte kwalificatie: schilderen voor een betere wereld?

“Nu misschien niet, maar in de hoogtijdagen van het postmodernisme wel. Spiritualiteit was verdacht. Schoonheid was verdacht.” Als vaandeldragers van het cynische nihilisme noemt hij Youp van ’t Hek en Paul de Leeuw. “Met hun opruiende, simplistische schimperijen zijn ze de voorbode van de PVV geweest. Zo’n Paul de Leeuw, die tijdens een show tegen een vrouw in het publiek zegt: ‘Hé overgangskut, kom naar beneden.’ De hele zaal lacht, die vrouw lacht ook. Ha, ha. Overgangskut. Lachen! Dat is Nederland. Als je daar wat van zegt, ben je een reactionaire kruisvaarder.”

Er zijn genoeg mensen die Paul de Leeuw prijzen om zijn medemenselijkheid en…

Marc Mulders onderbreekt me, lacht schamper. “…omdat-ie vroeger met zwakzinnigen omging zeker! Dat zal best. Hij zal vast zijn goede kanten hebben. Maar mensen als hij celebreren het lelijke, het onaffe. De wanorde. En als er dan een kunstenaar is die wel gaat voor troost en orde, wordt die afgeserveerd. Ja mensen, zo komen we niet verder.”

Het klinkt haast profetisch, de manier waarop jij de confrontatie zoekt.

Mulders drukt zijn rug tegen de stoelleuning, maakt een afwerend gebaar. Deze typering staat hem niet zo aan. “Ik ben op mijn hoede. Veel mensen kunnen niet met dat woord omgaan.”

Wat is er mis met een profeet?

“Niks. Maar ik ben al zo vaak uitgemaakt voor domineesjongetje.”

En dat tergt je?

“In het Financieel Dagblad werd mijn werk in verband gebracht met het nazisme en het communisme, als seculiere varianten van de religieuze utopie. Als dat nu was gebeurd, met Facebook en Twitter, had ik ‘m digitaal flink aangepakt.”

Waarom ben jij zo fel?

“Omdat mijn vakgebied rot in elkaar steekt. Je mag best zeggen dat ik niet kan schilderen. Je mag het lelijk vinden wat ik maak, maar als je mijn werk vergelijkt met de nazi’s heb je een zieke geest. Ton, ik heb er vaak alleen voor gestaan. Dat is veranderd, absoluut, maar ik ben lange tijd persona non grata geweest in mijn discours. Waarom mag je alleen een plasseksfoto van Serrano cool vinden, of Damien Hirst met z’n schedels en al die ongein? En als je dan wat bloemetjes schildert of stottert over onze lieve Heer word je de mond gesnoerd.” Hij zucht. Dan, ter relativering: “Ik lees veel Augustinus. Dan weet je dat je niet de enige én niet de eerste bent die gekapitteld wordt om zijn overtuiging.”

Tegenstand als masochistische bevestiging van het eigen gelijk?

“Nee, nee. Als steun. Ik hoef geen gelijk te hebben.” En ondertussen schildert Mulders voor een betere wereld.

Bovenstaande tekst werd eerder geplaatst in Volzin

Over Marc Mulders

Marc Mulders (23 september 1958) is een zeer succesvolle schilder, aquarellist, fotograaf en glazenier. Hij is vooral bekend om zijn olieverfschilderijen, maar de laatste jaren heeft Mulders zich steeds meer toegelegd op het vervaardigen van glas-in-lood-ramen. De bekendste hiervan zijn het raam voor de Nieuwe Kerk (Amsterdam) en de Sint-Janskathedraal in Den Bosch. Tot en met 31 augustus is in de kunsthal KAdE, gevestigd in het het pas geopende Amersfoortse Eemhuis, een tentoonstelling te zien die Mulders heeft samengesteld. Naast werk van eigen hand laat hij ook zien welke kunstenaars hem inspireren. De titel van de expositie – Vensters – verwijst naar eigen zeggen naar het klassieke idee van een schilderij als venster tot een nieuwe, etherische werkelijkheid.

Voor meer informatie: www.marcmulders.com en www.kunsthalkade.nl.

Nog geen reactie — begin het gesprek.