De huidige verzorgingsstaat heeft religieuze wortels in instellingen die gesticht werden door religieuze congregaties of protestantse diaconieën. Tromp vindt het fascinerend om die geschiedenis na te pluizen. “Dat er voorzieningen zijn gekomen voor zieken, weeskinderen en mensen met allerlei vormen van beperkingen, is een zegen geweest. Tegelijk moet je ook vaststellen dat deze zorg voor het overgrote deel gericht was op de ‘eigen mensen’ en dat het daarom ook een sterk disciplinerend karakter had. Zorg ging voortdurend gepaard met een nadrukkelijke vorm van normalisering. Strenge tucht was de tweelingzus van de liefde.
Na de Tweede Wereldoorlog is er mede door de invoering van volksverzekeringen een professionaliseringsproces op gang gekomen. De rol van de kerken, diaconale stichtingen en congregaties werd hoe langer hoe kleiner. Je kunt niet zeggen dat de verzorgingsstaat echt het kindje is van het diaconaat, de kerk heeft ook een remmende functie gehad bij het opstarten van de verzorgingsstaat. Heel graag wilde men de barmhartigheidsfunctie en de bedelingsfunctie behouden vanuit de kerk. Het opzetten van de verzorgingsstaat is ook een bewuste keuze geweest om de invloed van kerken en andere charitatieve organisaties terug te dringen en zorg niet meer als gunst, maar als recht te zien. De diaconale beweging heeft zich daarachter geschaard.”
Je speerpunt als hoogleraar is inclusie, wat houdt dat in?
“Ondanks alle aandacht voor de vermaatschappelijking van mensen met beperkingen of psychiatrische achtergronden, is er nog steeds sprake van structurele uitsluiting. Het lijkt wel alsof we twee parallelle samenlevingen hebben gecreëerd: één voor de zelfstandige, zelfbewuste, mondige, slimme, gezonde en digitaal vaardige mensen en een tweede voor mensen die het tempo van de moderne samenleving niet kunnen bijbenen en die daarom een zorgvraag, hulpvraag, begeleidingsbehoefte of een rugzakje hebben.
Deze vaak subtiele vormen van uitsluiting staan momenteel gelukkig volop in de belangstelling. Maar het wordt naar mijn indruk steeds aangevlogen vanuit de vraag hoe we ‘deze mensen die anders normaal zijn dan gewone normale mensen’, kunnen betrekken bij de samenleving. Daar hebben we een woud van regelingen voor bedacht, maar om daar gebruik van te kunnen maken, moet je juist die competenties hebben waaraan het je ontbreekt om mee te kunnen doen aan de samenleving. De grote inspanningen om aan inclusie te werken, leiden onbedoeld tot nieuwe vormen van uitsluiting. Dat is een ingewikkelde paradox.”

Welk alternatief kan diaconaat bieden?
“Er zijn veel mensen die behoefte hebben aan een plek waar even niets hoeft, waar het gaat om contact, waar je gezien wordt, waar tijd, ruimte en aandacht is om in veiligheid te bouwen aan betekenisvolle relaties. Een goed voorbeeld heeft Doortje Kal gegeven met haar concept van Kwartiermaken. Zij pleit ervoor om niches te creëren en te behouden, ruimtes waarin buiten de normaliserende druk om ontmoetingen kunnen plaatsvinden tussen mensen die zich om wat voor redenen anders voelen dan anderen, voor wie het ideaal van de Zelfstandige Participerende Burger te hoog gegrepen is.
Eetgelegenheden, inloopochtenden, projecten rondom moestuinen, maatjes, kunst, projecten waar van alles mag, maar niets moet, waar een niet gehaald doel toch een succes kan zijn, omdat het gaat om de ontmoeting. Ik wil graag de diaconale bijdrage aan het creëren van dat soort plaatsen stimuleren en onderzoeken, zodat er ontmoetingen kunnen ontstaan die duurzaam zijn.”
Zulke projecten zie je ook vanuit bijvoorbeeld buurthuizen, wat is er specifiek voor de positie van de kerken?
“De kerk zou daar een eigen plek kunnen innemen. Niet als concurrent, maar als partner en soms als kritische aanvulling. Deze vorm van dienstbaarheid aan de samenleving raakt de kern van kerk-zijn. De kerk zou wat mij betreft meer naar de marge van de samenleving moeten schuiven, om daar present te zijn, in plaats van dat ze vanuit het midden van de samenleving in de marge hulpverleent. Dat de kerk solidair wordt, een vriend wordt in de marge, dat lijkt me nu essentieel.”
“Wat ik zie is dat het appèl voortdurend uitgaat naar de mensen die geïncludeerd moeten worden. Er moet ook een appèl uitgaan naar de samenleving. Naar burgers die wonen in wijken, die komen in zorginstellingen, die een caravan op een camping hebben waar ze elk weekend naartoe gaan, dat vraagt van iedereen een zekere mate van gastvrijheid. Van bewustwording dat je niet alleen de eis kunt leggen bij degene die mee moet doen, maar dat het ook van de andere kant vraagt om ruimte maken. Dat appèl hoor ik te weinig.”
Door de Coronacrisis werd een grote groep mensen in zorginstellingen uitgesloten om besmetting voorkomen. Wat betekent dat vanuit diaconaal perspectief?
“Het heeft me enorm geraakt, het is groot leed wat daar is gebeurd. Ik begrijp de eerste beschermende reflex. Maar er gebeurde ook iets anders, ineens werd er gesproken over ‘onze’ kwetsbare ouderen en daarom moeten de verpleeghuizen op slot. Dat ‘onze’ zit mij niet lekker. Door de ouderen in te lijven als ‘onze’ ouderen legitimeerde het de actie om over hen ingrijpende besluiten te nemen. Maar de ouderen zijn van zichzelf en zij en hun belangenbehartigers hadden zo snel mogelijk bij de besluitvorming betrokken moeten worden. Ik snap dat het hier een noodsituatie betrof, maar het beschermende paternalistische deed me huiveren. Ondernemers kunnen lobbyen en hun stem verheffen, maar voor mensen die in instellingen wonen, is dat bijzonder lastig.”
“Terugkijkend was het hard nodig geweest dat ouderen en mensen met ernstige beperkingen aan het woord zouden komen. Nog steeds horen we hun stem niet of nauwelijks. Laten we ouderen met dementie, mensen met verstandelijke beperkingen, en mensen in de GGZ-instellingen vragen wat zij ervan vinden en welke risico’s zij bereid zijn te lopen. Misschien kom je dan uit op dezelfde rigoureuze maatregelen, maar die hebben dan een ander draagvlak, omdat mensen erbij betrokken zijn. De stem versterken van mensen in kwetsbare posities is een vorm van respect voor hun waardigheid. Als je naar hen luistert zul je leren dat er onder ‘onze meest kwetsbare mensen’ minstens zoveel verschil van inzicht is als onder gewone kwetsbare mensen.”
Wat is je boodschap aan politici?
“Zoals de diaconieën lang geleden een disciplinerende uitwerking hadden, is dat nu ook het geval met de inclusie-agenda van de overheid. Hoeveel ruimte is er om echt anders te mogen zijn, hoeveel ruimte is er voor de uitzondering? De logica van de overheid is om rechtvaardig te zijn, dus alle mensen in gelijke situaties gelijk te behandelen. Naar mijn indruk groeien we toe naar een cultuur waarin het steeds moeilijker wordt om uitzonderingen te maken. Ik hoop dat juist politici sensitief blijven voor de optie dat alle niet-gelijke situaties en niet-gelijke mensen op een niet-gelijke manier moeten worden behandeld.
Dat vind ik het vraagstuk van deze tijd. Ik zou overheden en politici willen oproepen om veel ruimte te maken voor de afwijkende situaties en voor billijke, menselijke, op maat gesneden oplossingen, waarbij de uitzondering veel meer de regel zou mogen zijn dan nu het geval is. Diaconieën en diaconale organisaties hebben daar gevoel voor, juist omdat ze niet in de systeemwereld van overheid en zorg opereren en daar ook niet in geïncorporeerd willen worden. Een kritische samenwerking tussen ambtelijke, professionele en diaconale zorg zou een zegen kunnen zijn.”
Thijs Tromp is bijzonder hoogleraar diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit. Dit interview verscheen eerder in magazine De Linker Wang.