Je hebt 23 jaar als studentenpastor in Nijmegen gewerkt. In die tijd heb je onnoemelijk veel studenten gesproken en verder geholpen. Hoe heeft jouw eigen studententijd jou gevormd?
“In mijn studententijd ben ik plotseling, van het ene op het andere moment, van mijn geloof gevallen. Ik belandde in een grote crisis. Achteraf gezien heeft dit mijn leven bepaald.
Ik zat in het vijfde jaar van de theologiestudie en was actief binnen het COC. Met een groep van acht homoseksuele leeftijdsgenoten, door idealisme met elkaar verbonden, wilden we een andere koers varen dan het toenmalige bestuur van het COC en we stelden ons kandidaat als nieuw bestuur. Uit het niets pleegde een van ons zelfmoord. Zijn dood was voor mij onverklaarbaar. Hij had een jaar eerder al een zelfmoordpoging ondernomen, dus we vroegen hem regelmatig hoe het met hem ging. Hij zag er niet alleen goed uit, maar maakte het ook goed volgens zijn zeggen. We konden geen enkele oorzaak aanwijzen. Als hij had geweten hoe betrokken wij bij hem waren en als wij hadden geweten hoe eenzaam hij was, dan had hij geen zelfmoord gepleegd.”
Wat deed dit met jou?
“Er was geen oorzaak aan te wijzen en dat stortte mij in een grote crisis. In het verleden was mij altijd geleerd dat je je naasten lief moet hebben, dat je vooral hard moet werken voor verbondenheid. Dit had ik gedaan, maar het klopte niet; ik ging door de grond. Door deze zelfdoding viel mijn godsbeeld, God de Almachtige, in gruzelementen. In een flits verloor ik mijn geloof. Tegelijkertijd ervoer ik juist een enorme verbondenheid binnen deze groep van idealisten en dat ervoer ik als een geschenk; ik had er niets voor gedaan. Zou er dan toch meer zijn, en had dat met God van doen? Was verbondenheid mogelijk, maar had ik het tot nu toe verkeerd aangepakt?
In mijn eentje kwam ik niet uit deze vragen; ik had anderen nodig. Toentertijd zat de Faculteit der Theologie in het Albertinum waar ook een dominicaanse gemeenschap leefde. Je kon daar als Vrije Vogel een poosje meeleven. Ik klopte met deze vragen bij hen aan.
Als Vrije Vogel ontdekte ik het gemeenschapsleven en ervoer dat verbondenheid en gemeenschapsleven echt mogelijk zijn. Ook God ontdekte ik nader. Langzaam kwam ik er achter dat God relationeel is. In de Bijbel wordt Hij aangesproken als ‘Vader’, en als ‘de Barmhartige’, een vertaling van een Hebreeuws woord, een meervoud dat als enkelvoud ‘Moederschoot’ betekent. Als je God zo gaat ervaren, begrijp je dat God de mens niet laat vallen.”
Je groeide op binnen gemeenschappen, was altijd ingebed in sociale verbanden en hebt in je studententijd ‘ik’ leren zeggen. Vandaag de dag lijkt het omgekeerde het geval. Iedereen zegt ‘ik’, maar welke verbanden zijn er? Veel studenten zijn hierdoor eenzaam. Hoe kunnen studenten leren minder eenzaam te zijn?
“Eenzaamheid is eigenlijk niet het goede woord. Het is eerder dat studenten in zichzelf opgesloten zitten. We leven in een cultuur waarin we geen verhalen aan elkaar vertellen. We laten anderen niet meekijken in ons leven waardoor we alleen blijven zitten met onze problemen. Tegelijkertijd hebben studenten een enorm verantwoordelijkheidsbesef. Als hun studie tegenvalt of als ze willen switchen, betrekken ze dit volkomen op zichzelf en zien ze het als falen. Dat ook groepsdruk een rol kan spelen, zien ze niet. Dat maakt studenten eenzaam.
Verhalen vertellen is zo belangrijk. Door met elkaar te praten, openen andere perspectieven zich en moet je uit je schulp kruipen; jezelf openen. Social talk is belangrijker dan men denkt. Alleen in de gesprekken, in de verhalen, kan het relationele en emotionele uitgedrukt worden. Hierdoor open je je.”
De huiskamer van de Studentenkerk is een prachtige plek om op verhaal te komen. Toen ik studeerde kon je alleen buiten gezellig bij elkaar zitten. Om op verhaal te komen, volgde mijn generatie meditatiecursussen. Hebben die meditatiecursussen uiteindelijk geleid tot de huiskamer?
“Nee. Het idee van de huiskamer kwam al op toen we nog in het oude gebouw zaten, een voormalig klooster met dikke en gesloten muren. Studenten vroegen hier heel concreet naar. In dit gebouw hebben we wel geprobeerd een ontmoetingsruimte te creëren, maar de ruimte was er niet geschikt voor. Toen we verhuisden naar het huidige gebouw wilden we daarom de centrale ruimte die voor iedereen toegankelijk is, als ontmoetingsruimte inrichten.
Vanaf de opening van de nieuwe Studentenkerk werd de ontmoetingsruimte vaak gebruikt. Maar het waren vooral verenigingen en verbanden die hier gebruik van maakten. Van de Nijmeegse studenten is echter slechts tien procent aangesloten bij zo’n club. Negentig procent van de studenten bereikten we dus niet.
We hebben ons afgevraagd hoe we deze studenten wel kunnen bereiken en toen besloten we een huiskamer in te richten. We hebben bij PIN (‘Projecten in Nederland’ van de Konferentie Nederlandse Religieuzen) een kleine subsidie aangevraagd en gekregen waarmee we twee studenten drie maanden in dienst konden nemen. Een van hen was al betrokken bij de Studentenkerk en de ander had niets met de Studentenkerk. Zij kregen de opdracht om de huiskamer op te zetten en deze uit te bouwen tot een zichzelf runnende activiteit waar die ongebonden Nijmeegse studenten naar toe komen. Dat is uitstekend gelukt.”
Hoe is dan het idee ontstaan om meditatiecursussen te geven?
“Voordat ik studentenpastor werd, werkte ik al met pubers. Met veertien- en vijftienjarigen deed ik vertrouwensoefeningen en zag dat dit goed aansloeg. Toen ik met studenten ging werken, groeide dit uit tot de meditatiecursussen. Deze cursussen zijn enorm populair. Ook niet zo vreemd als je bedenkt dat tien procent van de jongeren kamt met burn-out klachten. Eenzaamheid, extreme vermoeidheid, psychoses, burn-out; het uit zich allemaal lichamelijk. Studenten merken dat echter niet op, omdat ze maar in hun hoofd blijven zitten. Bij de meditatiecursus gaan ze op hun adem letten en nemen ze hun lijf waar. Dan voelen ze de moeheid, de spanning, dat lichaamsdelen vastzitten. Door te mediteren ontdekken ze dit en vinden ze manieren om te voorkomen dat zij delen van hun lichaam overbelasten.”
Bij je afscheid werd je vol lof toegesproken door het bestuur van Dito, de homojongerenorganisatie. Dito organiseert de roze lunches in de Studentenkerk en daar zitten ze soms tegelijkertijd met leden van de christelijke studentenvereniging. Ondertussen lopen moslims langs die gaan bidden in de moslimgebedsruimte. Hoe is Dito bij de Studentenkerk gekomen?
“Eigenlijk is de Studentenkerk bij Dito gekomen, of Pinkeltje, zoals het toen nog heette. Op een bepaald moment was er een homo in de studentenkerk die behoefte had aan ontmoetingen met andere homoseksuele jongeren. Maar hij reisde op en neer naar Amersfoort en kon daarom niet deelnemen aan de avondactiviteiten van Dito. En dus vroeg hij of er iets in de middagpauze georganiseerd zou kunnen worden. Wij zijn toen zo snel mogelijk op zoek gegaan naar een samenwerkingsverband en kwamen uit bij Dito.
Dito organiseert de roze lunch heel succesvol. De Studentenkerk plukt daar de vruchten van. Homoseksuelen noemen ons een speciale kerk, omdat ze hier welkom zijn. En andere groepen ontdekken dat ook voor homoseksuelen een plaats in de kerk is. In de Studentenkerk is iedereen welkom. Daar zijn we streng in. Als groepen of individuen anderen buitensluiten, dan zijn zij zelf niet langer welkom, maar in al die jaren hebben we maar één persoon de toegang geweigerd. God is voor iedereen toegankelijk. De kerk moet dus ook voor iedereen toegankelijk zijn.”
Je hebt vele studenten op verhaal laten komen. Wat ga je nu doen om zelf op verhaal te komen?
“Fietsen. Ik wil de omgeving van Arnhem gaan ontdekken.”