De ouders van Michelle van Tongerloo vonden het vanzelfsprekend dat hun dochter later arts, advocaat of bedrijfseconoom zou worden. Haar keuze om geneeskunde te gaan studeren, kwam dan ook niet zozeer voort uit roeping. Na een poosje stopte ze met haar studie. Geneeskunde, vond ze toen, was een kwestie van stampen, meer niet. Ze miste creativiteit. Kunstzinnigheid die ze wel vond in de opleiding fotografie aan de kunstacademie St. Joost in Breda. Hoe boeiend ze de opleiding tot fotograaf ook vond, na verloop van tijd verlangde ze weer terug naar geneeskunde. En dus deed ze twee opleidingen tegelijkertijd.

Na haar studies koos ze ervoor om huisarts en straatarts in Rotterdam te worden. “Superleuk”, maar ook frustrerend. Ze liep voortdurend tegen de onmogelijke bureaucratie van het gezondheidszorgsysteem aan. Administratie, protocollen, richtlijnen en daardoor veel te weinig tijd voor patiënten; ze werd er horendol van.

Van Tongerloo: “Dezelfde dingen waar ik nu tegen ageer, speelden ook toen al. Niet alleen de zorg, maar heel onze samenleving is zodanig ingericht dat het alleen maar ploeteren, jakkeren en buffelen is. Ik begon steeds meer te zien dat, ook door afbreuk van de verzorgingsstaat en door de prestatiemaatschappij, mijn patiënten steeds meer in een ratrace waren beland. Een wedstrijd waarin zij altijd de verliezers zijn. En dan toch doen alsof onze samenleving rechtvaardig is. Ik wilde op zoek naar een land dat niet-westers georiënteerd was.”

En dus vertrek je in 2017 uit Nederland en land je met een klein vliegtuig op een pietepeuterig vliegveld op Sint Eustatius. Een excentrisch gelegen Caraïbisch eiland dat al eeuwenlang in de vergetelheid is geraakt.

“Het was toeval dat ik op Sint Eustatius terechtkwam. Een kennis van mijn man en mij had ons erop geattendeerd dat het eiland altijd artsen en verpleegkundigen nodig heeft. Dus belde ik de directeur van het ziekenhuis in Oranjestad ‒ de hoofdstad ‒ met de vraag of hij nog een arts zocht. Nee, zei hij, momenteel niet, maar ik sla je nummer op voor het geval dat. Ik had nooit verwacht dat hij zou terugbellen, maar dat gebeurde een half jaar later dus wel. Kort daarop zijn we met het gezin naar de Caraïben gevlogen, zonder enig idee te hebben van het avontuur waaraan we begonnen.”

Michelle van Tongerloo (39) is sinds 2015, met een onderbreking van anderhalf jaar, huisarts in Rotterdam. Daarnaast is ze straatarts bij de Pauluskerk en verleent ze medische zorg aan mensen die dakloos en onverzekerd zijn of geen officiële verblijfstitel hebben. Ze schrijft voor De Correspondent columns over haar ervaringen, is getrouwd en heeft twee kinderen, van 4 en 7 jaar oud.

De bevolking van het kleine eiland, behorend tot het Koninkrijk der Nederlanden, vormt een hechte gemeenschap. De ruim 3200 bewoners kennen elkaar allemaal, en belangen lopen dwars door alles heen.* Vooral voor de witte buitenstaander is het een ware opgave om zich een plaats in de lokale gemeenschap te verwerven.

Van Tongerloo beschrijft kort maar krachtig wat het moeilijk maakt voor een Europese Nederlander om in te burgeren in dit deel van het koninkrijk. ’Als individu ben je ondergeschikt aan een gemeenschap die buitenstaanders niet per se van harte welkom heet en die vaker geen onderscheid maakt tussen werk en privé.’

Ze licht toe: “Als een bewoner in het ziekenhuis Queen Beatrix Medical Center wordt opgenomen, dan staan er in een mum van tijd tientallen mensen bij diens bed en bemoeit iedereen zich met het beleid van de arts. Voor mij was dat zeker in het begin bijzonder moeilijk te accepteren. Tijdens mijn studie en later in de praktijk was me op het hart gedrukt om werk en privé strikt van elkaar te scheiden. Dat doen we in Nederland zelfs zo goed dat het een probleem is geworden. We weten amper nog hoe we nabijheid kunnen creëren. In een samenleving waar nabijheid wel vanzelfsprekend is, voelde ik me in mijn autonomie, niet alleen als arts maar ook als persoon, aangetast en niet serieus genomen. Ik raakte er helemaal gestrest door.”

Nachtenlang lag Van Tongerloo wakker, zich het hoofd brekend over haar positie en functioneren als arts op het eiland. Wat haar vooral bezighield, was de vraag waarom ze het zo moeilijk vond om te handelen op een manier zoals die door de eilandbewoners als prettig werd ervaren. ‘Welke vooroordelen zaten mij in de weg, en wat was de betekenis van mijn afkomst en kleur in een gemeenschap van mensen die afstammen van tot slaaf gemaakten?’

De uitbraak van de coronapandemie maakte de gewenning aan het leven als arts in de Caraïben extra ingewikkeld. Ineens kon ze haar patiënten voor specialistische hulp haast niet meer van het eiland af krijgen. De situatie op het eiland werd dreigend toen ook de medicatievluchten en het voedseltransport per schip stopten.

Anderhalf jaar na aankomst op Sint Eustatius was Van Tongerloo bekaf. Ook was haar positie inmiddels onhoudbaar geworden. Ze had zowel bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in Den Haag als bij de autoriteiten op het eiland veel stampei gemaakt om te voorkomen dat als gevolg van corona de pleuris zou uitbreken. Daarnaast begon ze het leven in een kleine gemeenschap steeds meer als beklemmend te ervaren.

En toch kijkt ze al met al positief terug op haar verblijf op Sint Eustatius. “Ik heb daar geleerd dat er een andere manier van samenleven bestaat, zonder de prestatiedruk en gejaagdheid die we in Nederland hebben. Op het eiland is wat je doet goed zoals het is.”

Eenmaal terug in Nederland vatte je je oude beroep weer op, nota bene op dezelfde plaatsen als voorheen. Niets veranderd dus.

“Ik keerde weliswaar terug op dezelfde plekken in Rotterdam – als huisarts in IJsselmonde en als straatarts bij de Pauluskerk – maar er was veel veranderd en ik was activistischer geworden en zag veel duidelijker wat er misgaat in onze samenleving.”

“Mijn verblijf op Sint Eustatius vormt een breuklijn in mijn leven. Ik heb er holistisch naar zorg leren kijken. Dat ben ik in Rotterdam ook meer gaan doen. Ik kan wel tegen iemand zeggen dat hij of zij gezond moet eten, maar wat nu als diegene daar geen geld voor heeft? Geld geven heeft meer zin dan een moraliserend praatje afsteken.

In de anderhalf jaar op Sint Eustatius heb ik ook meer lef gekregen. Lef dat hard nodig is om de fragmentering en onzin van zorg hier aan de kaak te blijven stellen.”

Die activistische houding zal je niet altijd in dank worden afgenomen.

“Ik stuit inderdaad nogal eens op weerstand als ik tegen het systeem ageer. Dat doe ik overigens niet uit recalcitrantie, maar altijd vanuit het belang van mijn patiënten. Wat zij vragen, is vaak simpel: een fatsoenlijk inkomen, een goede opleiding en een net huis. Maar ondersteuning bij het verwerven daarvan blijkt telkens weer te ingewikkeld voor zorg- en welzijnsorganisaties. Doordat ze aanbodgericht zijn, weten ze bijvoorbeeld geen oplossing te bedenken voor zoiets simpels als kinderen die vanwege een vervoerprobleem noodgedwongen thuis zitten en niet naar school gaan.”

Het systeem waartegen jij ageert, is mede het resultaat van een samenleving die fouten en mislukkingen niet accepteert. Met regels en protocollen proberen organisaties zich in te dekken tegen kritiek op hun doen en laten.

“De gedachte dat je het goed doet als je strikt de regels volgt, leidt tot onmogelijke situaties. Zo kan het gebeuren dat ik als ik voor een patiënt een spoedafspraak probeer te maken van een baliemedewerker krijg te horen dat diegene geen burgerservicenummer heeft en dus niet ingeschreven kan worden. Los van de vraag of dat echt niet kan, weten veel zorg- en welzijnsmedewerkers niet echt wat ze mogen, draaien ze een grijze plaat af of verwijzen ze naar de tijdnood waarin ze zouden verkeren. En dat allemaal omdat ze het niet snappen, er geen zin in hebben of misschien wel bang zijn dat ze ergens op aangesproken kunnen worden.”

“Er zijn zorgverleners die moeite hebben met mijn activisme. Collega’s, huisartsen en specialisten die mij boze berichten sturen op LinkedIn. Dat het belachelijk is wat ik doe, dat ik geen geld aan mijn patiënten moet geven omdat dit niet professioneel is en dat ik in mijn columns voor De Correspondent te kritisch en te negatief ben over zorg en welzijn. Terwijl mijn columns gaan over wat ik dagelijks meemaak. Mijn columns zijn persoonlijk; wellicht komen ze daardoor soms hard en pijnlijk aan.”

Uit je columns blijkt dat veel mensen tussen de wal en het schip vallen en dat ook jij, als arts, feitelijk maar heel weinig kan doen om dat te voorkomen.

“Door het weinige dat ik wel kan doen, voelen mensen zich gezien en gehoord. Ik help ze door een beroep te doen op mijn brede netwerk. Waar ik mensen soms hielp door mijn eigen portemonnee te trekken, help ik ze nu via mijn door donateurs gesteunde stichting “Hoe kan ik je helpen?” Maar ja, soms kan ik weinig voor mensen doen.”

“Overigens vind ik het ronduit bizar dat mensen die in de Pauluskerk komen vaak beter worden geholpen dan toen ze nog patiënt waren in een huisartspraktijk. Regelmatig komt het voor dat iemand door een huisarts wordt doorverwezen naar bijvoorbeeld het wijkteam, dat weet vervolgens niet goed wat het met hem of haar aan moet en moddert maar wat aan, totdat de situatie volkomen uit de hand loopt en iemand dakloos en onverzekerd moet gaan rondzwerven.

Wat niet helpt, is dat Rotterdam de sociale voorzieningen tot op het bot heeft afgeknaagd om de vestiging van kwetsbare bewoners af te schrikken.

Tot voor kort zag ik op mijn spreekuur als straatarts vooral mensen zonder geldige verblijfspapieren. Nu bestaat een groot deel van mijn patiënten uit Oost-Europeanen die naar ons land zijn gekomen voor werk. Voor hen is er geen sociaal vangnet als ze hun baan en vaak ook hun onderkomen kwijtraken. Maar ook zie ik steeds vaker Rotterdammers die dakloos en onverzekerd rondlopen. In het begin waren dat veelal heel kwetsbare mensen met bijvoorbeeld gedrags- en verslavingsproblemen die geen plek meer vonden in de ggz of een beschermde woonvorm. Nu zie ik steeds meer gewone mensen met wie eigenlijk vrij weinig aan de hand is en die veelal ook jong zijn, maar door een paar problemen opeens dakloos zijn geraakt. Dat is zorgelijk.

Dat het zo mis kan gaan, niet alleen in Rotterdam overigens, komt door het marktdenken waarin de mens de verwaarloosbare factor is geworden en de breuklijn tussen de haves en havenots steeds duidelijker wordt. Ook hebben we veel vertrouwen in mensen die de regels maken en uitvoeren, maar wantrouwen we degenen om wie het zou moeten gaan. De mens is in de zorg en de samenleving uit het oog geraakt. En dat maakt me somber en verdrietig.”

Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken, is hier oorspronkelijk gepubliceerd op 24 januari jl. en opnieuw geplaatst in het kader van de Nieuw Wij Zomerherhalingen.

jan van dam

Jan van Dam

Jan van Dam is freelance journalist.
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.