Visser werkt als postdoc onderzoeker aan de VU en UvA. Haar onderzoek richt zich op zingeving, diversiteit en ethische vraagstukken in het onderwijs. Daarnaast faciliteert zij het Emoena-programma, een opleidingstraject voor leiderschap in een context van levensbeschouwelijke diversiteit. In dit interview gaat het vooral over haar promotieonderzoek.
Hoe en waarom ben je gaan promoveren op het onderwerp The Impact of Interfaith Learning ?
“Ik groeide op in een gezin waar gesprekken over levensbeschouwing en zingeving vanzelfsprekend waren. Mijn vader had een protestantse achtergrond, mijn moeder een katholieke, maar allebei verkenden ze ook boeddhistische, taoïstische en andere tradities. Daar hadden we thuis veel gesprekken over. Mijn nieuwsgierigheid naar levensbeschouwing en dialoog kreeg ik dus van jongs af aan mee.
Na mijn bachelor Humanistiek in Utrecht – waarin ik mijn scriptie over de interreligieuze dialoog schreef – volgde ik de master Interreligious Studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daar kwam ik in aanraking met kritische perspectieven op religieuze diversiteit: hoe de islam bijvoorbeeld vaak als problematisch en slecht wordt neergezet, of hoe groepen onder het mom van neutraliteit of inclusiviteit worden uitgesloten. Dit waren eyeopeners voor mij. Tot dan toe had ik het privilege om mijn levensbeschouwing nauwelijks te hoeven uitleggen, omdat ik binnen de norm in Nederland val. Voor mij was levensbeschouwing vooral een persoonlijke inspiratiebron. Dat veranderde toen ik op de VU mensen van allerlei levensbeschouwingen ontmoette die mij kritisch bevroegen. Ik werd me bewust van hoe historische machtsverhoudingen en uitsluitingsmechanismen een rol spelen in hoe we als samenleving omgaan met religieuze diversiteit. Dit besef heeft veel invloed gehad op mijn onderzoek en mijn werk als facilitator.

Tijdens mijn master liep ik stage bij Emoena, een opleidingstraject voor professionals die in hun werk te maken krijgen met religieuze diversiteit. Dit programma, dat oorspronkelijk in Frankrijk werd opgezet door rabbijn Pauline Bebe, was in Nederland net in oprichting. Samen met een diverse groep onderzoekers, religieuze leiders en dialoogexperts ontwikkelden we enthousiast het eerste Nederlandse Emoena-programma, destijds begeleid door Marianne Moyaert.
We werkten aan Emoena vanuit gedeeld enthousiasme en idealisme, een aanpak die typerend bleek voor veel interlevensbeschouwelijke initiatieven. Deze initiatieven brengen mensen van verschillende levensbeschouwingen samen om positieve relaties op te bouwen tussen groepen. Ze ontstaan vaak vanuit een gedeelde noodzaak, maar hanteren zelden expliciet gedefinieerde doelen of pedagogische kaders. Tegelijkertijd zijn die kaders essentieel, onder meer voor evaluatie en fondsenwerving.
Dit speelde niet alleen bij Emoena, maar bij veel interlevensbeschouwelijke organisaties. Daarom startte Stichting Porticus in 2020 een internationaal project over het evalueren van interlevensbeschouwelijke programma’s. Acht organisaties wereldwijd kregen middelen om hun impact te onderzoeken, en twee universitaire projecten analyseerden hoe deze programma’s geëvalueerd kunnen worden. Mijn promotieonderzoek was een van die twee projecten.”
Wat heb je gaandeweg je onderzoek geleerd en wat zijn de conclusies?
“Mijn onderzoek richtte zich op de vraag hoe we de impact van interlevensbeschouwelijk leren kunnen begrijpen. Ik analyseerde tientallen interlevensbeschouwelijke initiatieven wereldwijd om hun doelen en uitkomsten in kaart te brengen. Daarnaast was ik opnieuw betrokken bij Emoena, maar dit keer als onderzoeker. Ik onderzocht hoe deelnemers zich ontwikkelden en wat zij leerden.”
Leerdoelen voor interlevensbeschouwelijk leren
“Uit andere disciplines weten we hoe belangrijk helder geformuleerde leerdoelen zijn om passende werkvormen te kiezen en leeruitkomsten te bepalen. Daarom ontwikkelde ik een kader: de doelen en uitkomsten van tientallen initiatieven heb ik samengevat in een matrix met twaalf interlevensbeschouwelijke leerdoelen. Dit helpt om programma’s beter te structureren en evalueren. Die analyse heeft ook laten zien dat veel initiatieven zich richten op dialoog, wederzijds respect en kennisontwikkeling, maar minder op de context en maatschappelijke dynamieken rondom religieuze diversiteit. Ongelijkheid kan daardoor onderbelicht blijven. Hierdoor kunnen programma’s onbedoeld in het voordeel werken van degenen die al in machtsposities staan. Organisatoren van interlevensbeschouwelijke programma’s vinden het vaak ingewikkeld om aandacht te besteden aan die maatschappelijke aspecten.”

Het meten van impact
“In eerste instantie wilde ik een vragenlijst ontwikkelen om de impact van interlevensbeschouwelijk leren meetbaar te maken, maar ik ben daar gaandeweg mijn onderzoek terughoudender in geworden. Ik heb veel geleerd door samen te werken met drie promotors uit verschillende disciplines: Marianne Moyaert (comparatieve theologie), Gerdien Bertram-Troost (religie en onderwijs) en Anke Liefbroer (psychologie van religie) brachten vanuit hun disciplines steeds een ander perspectief in op de motivaties en de mogelijkheden om uitkomsten te meten. Ik leerde dat het meten van uitkomsten kan helpen programma’s te verbeteren, maar dat het ook risico’s met zich meebrengt. Vragenlijsten kunnen de gevoelens en ervaringen van deelnemers bijvoorbeeld tekort doen. Bovendien kan de druk om positieve, meetbare uitkomsten te behalen de inhoud van programma’s sturen. Daarom heb ik in mijn onderzoek drie suggesties geformuleerd om in kaart te brengen wat de impact is van interlevensbeschouwelijk leren op een manier die rechtdoet aan de complexiteit van interlevensbeschouwelijk leren:
- Betrek verschillende belanghebbenden, waaronder deelnemers, bij het formuleren van gewenste leeruitkomsten.
- Analyseer de maatschappelijke en politieke context en hoe die het programma beïnvloedt, zoals de (post-)christelijke dominantie in Nederland en de huidige verrechtsing van het politieke debat.
- Gebruik meerdere methoden om impact in kaart te brengen, zodat zowel meetbare als minder tastbare leerprocessen zichtbaar worden.
Schuring
“Een verrassende uitkomst van mijn onderzoek binnen Emoena was dat deelnemers aangaven dat zij juist schurende, ongemakkelijke momenten hadden gemist. De interacties binnen Emoena waren zo harmonieus dat zij geen ruimte hadden om te oefenen met de uitdagingen rond religieuze diversiteit die zij in de samenleving tegenkomen. Vaak streven interlevensbeschouwelijke programma’s naar verbinding, maar mijn onderzoek laat zien dat ongemak en confrontatie ook waardevolle leerervaringen kunnen bieden. Dit vraagt om ‘moedige ruimtes’ waarin lastige gesprekken over ongelijkheid en uitsluiting gevoerd kunnen worden.”
“In mijn huidige werk als onderzoeker en facilitator zie ik mijn onderzoek tot leven komen. Ik ervaar als docent hoe uitdagend het is om schuring te stimuleren en tegelijkertijd constructief te begeleiden. Als docent is het vaak veiliger om te focussen op verbinding en harmonie, maar sommige van de meest waardevolle lessen over leiderschap ontstonden juist wanneer deelnemers elkaar durfden te bevragen en confronteren, en wanneer er ruimte was voor emoties die onder het oppervlak aanwezig waren. Tegelijkertijd moeten we erkennen dat ook in schurende gesprekken machtsdynamieken een rol spelen. Onderwijs mag geen plek worden waar vormen van onderdrukking vrij spel krijgen onder het mom van schuring en confrontatie. Die complexe balans tussen schuring en veiligheid in interlevensbeschouwelijk leren zou ik graag verder willen onderzoeken.”
Kun je wat vertellen over het symposium van 22 januari? Hoe kijk je hier op terug?
“Voorafgaand aan mijn promotie op 22 januari organiseerden we een symposium: ‘Bruggen bouwen of schuren? Wat we kunnen leren van de ontmoeting tussen mensen met verschillende levensbeschouwingen’. Met het symposium brachten we inzichten uit theorie en praktijk samen. Het was mooi om te zien hoeveel mensen die dag aanwezig waren: Emoena-alumni en -deelnemers, religiewetenschappers, onderwijskundigen, activisten, docenten, en allerlei andere geïnteresseerden.
Wat mij opviel, was de aandacht die de sprekers hadden voor context en machtsdynamieken. Mijn onderzoek liet zien dat deze kritische analyse vaak ontbreekt, dus ik vond het waardevol om hierover in gesprek te gaan. Regelmatig kwam de (post-)christelijke norm in Nederland en Vlaanderen ter sprake, en hoe interlevensbeschouwelijke omgevingen niet altijd voldoende rekening houden met de positie van mensen die buiten die norm vallen. Achteraf hoorde ik van bezoekers dat zij hierdoor ook zijn gaan reflecteren op hun eigen positie en achtergrond. Dit onderstreept hoe belangrijk het is om dit soort kritische gesprekken op meer plekken te voeren.
Daarnaast stond het symposium in het teken van schuring. Meerdere sprekers benadrukten dat echte interlevensbeschouwelijke ontmoeting geen harmonieus proces is, maar een zoektocht waarin emotie en ongemak een rol spelen. Het gesprek ging niet alleen over begrip en verbinding, maar ook over het belang van kritisch zelfonderzoek, het benaderen van de ander vanuit menselijkheid ondanks onoverbrugbare levensbeschouwelijke of ideologische verschillen.

In het panelgesprek kwam bovendien het belang van kunst naar voren als manier om de interlevensbeschouwelijke ontmoeting aan te gaan. Zelf doe ik regelmatig aan improvisatietheater, en bij Emoena heb ik gezien hoe creativiteit reflectieprocessen in beweging kan zetten. We zijn soms geneigd om interlevensbeschouwelijk leren vooral als uitwisseling van woorden te zien, maar het lichaam, je levensverhaal en je binnenwereld spelen net zo goed een rol.”
Wat ga je verder doen nu je promotie achter de rug is?
“Sinds september werk ik in twee nieuwe onderzoeksfuncties. Bij de Universiteit van Amsterdam ben ik als postdoc betrokken bij een vierjarig onderzoek binnen de afdeling Pedagogische en Onderwijswetenschappen. Samen met een onderzoeksteam bestuderen we hoe ethische kwesties verkend kunnen worden in de mens- en maatschappijvakken, zoals geschiedenis, economie en kunstvakken. In een ‘Ontwerplab’ ontwikkelen vijftien vakdidactici onderwijsmateriaal waarmee leerlingen in het voortgezet onderwijs en studenten in de lerarenopleidingen leren omgaan met ethische vraagstukken. Mijn rol is om te volgen hoe deze vakdidactici zich ontwikkelen in hun kennis, vaardigheden en overtuigingen over ethische kwesties binnen hun vakgebied.”
“Daarnaast werk ik nog steeds als onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam bij de Faculteit Religie en Theologie, waar ik onderzoek doe naar de rol van zingeving binnen de universiteit, ook in relatie tot maatschappelijke spanningen die zich daar manifesteren. Ook blijf ik via de VU als facilitator betrokken bij Emoena. De komende tijd kijk ik ernaar uit om me verder te verdiepen in theatermethoden zoals Theatre of the Oppressed, in de relatie tussen kritische pedagogiek en levensbeschouwing, en in het voeren van schurende gesprekken.”
Visser, H. J., Liefbroer, A. I., Moyaert, M., & Bertram-Troost, G. D. (2023). Categorising interfaith learning objectives: a scoping review. Journal of Beliefs & Values, 44(1), 63–80. https://doi.org/10.1080/13617672.2021.2013637