De luitenant-kolonel is betrokken is bij het project ‘Militaire diplomatie’ dat onder andere een doorlopende leerlijn Militaire Diplomatie ontwikkelt waarin nadruk wordt gelegd op competenties als interculturele sensitiviteit en communicatieve vaardigheden. Die zijn van groot belang voor militairen die over de hele wereld ingezet worden. De training is onderdeel van een beleid dat inzet op conflictpreventie: conflicten vroegtijdig aanpakken en voorkomen dat ze een gewelddadig karakter krijgen.
Goed communiceren heeft natuurlijk ook te maken met enige kennis van de achtergronden van de betrokkenen in het conflict. Volgens sommige journalisten en uitgezonden militairen heeft het daar wel eens aan ontbroken. Grandia ontkent dat: er was wel degelijk een analyse gemaakt van de situatie, met zicht op de verschillende groeperingen en onderlinge spanningen. Hoe daar in de praktijk mee gewerkt is, is natuurlijk iets anders. En vooral bij de politici in Den Haag overheerste het versimpelde beeld van een Afghaanse bevolking die bevrijd moest worden van de Taliban.
In die beeldvorming zijn ook steeds gevechtsacties en wederopbouw tegenover elkaar gezet. Volgens Grandia heeft vooral de politieke oppositie, die kritisch stond tegenover de uitzending, de nadruk gelegd op het karakter van een opbouwmissie, om vervolgens bij berichten over gevechtshandelingen kritische vragen te stellen. Ze benadrukt: “Defensie wist altijd wel dat beide nodig was, militair optreden en wederopbouw. Dat is ook duidelijk aangegeven in de artikel-100-brief, waarmee het kabinet de missie naar Uruzgan aan de Tweede Kamer voorlegde. In de latere beeldvorming is de aanduiding ‘opbouwmissie’ gaan overheersen. Zo’n beeld wil de politiek graag zien, en ook wij als burgers vinden dat fijn. Het beeld past bij onze moraal.”
“Er zit ook iets van morele superioriteit achter. Dat wij het beter zouden doen dan de Amerikanen: die vechten alleen maar, terwijl wij opbouwen. Het opbouwkarakter van de missie is om opportunistische redenen later wel benadrukt. In Nederland heerst sowieso de neiging om de inzet van ons leger te rooskleurig voor te stellen. En vroeg of laat breekt dat op. Bij de uitgezonden militairen, omdat ze op onbegrip stuiten over de aard van de missie, maar ook bij de nationale verwerking ervan.”
In 2015 promoveerde Grandia aan de Universiteit Leiden op het (politieke) besluitvormingsproces dat leidde tot de uitzending, in 2006, van Nederlandse militairen naar de Afghaanse provincie Uruzgan. Vanuit haar onderzoek concludeerde zij dat de politiek zich nauwelijks heeft beziggehouden met het waarom van de missie, maar vooral en tot in detail met het hoe.
“De politiek nam geen echte verantwoordelijkheid voor de uitzending, voor de verreikende beslissing om een gewelddadig middel in te zetten. Er is vaak te weinig aandacht voor de concrete situatie waarin bijvoorbeeld piloten en pelotonscommandanten werken. De politiek zou zich beter moeten realiseren dat de inzet van militaire middelen altijd slachtoffers maakt. Politici geloven – meer dan militairen – in het oplossend vermogen van geweld. Ze denken hierover gemakkelijker dan militairen, die weten wel dat er geen ‘schone’ oorlog is; zo moet een militaire ingreep dan ook niet verkocht worden. De politiek moet hierin niet naïef zijn.”
“In de Tweede Kamer worden nu kritische vragen gesteld over de Slag om Chora in 2007 en de burgerslachtoffers die daarbij gemaakt zijn. Er wordt gedaan alsof het leger buiten haar boekje ging, maar die hele operatie was binnen de kaders van het geweldgebruik waar de Kamer bij haar feitelijke instemming met deze missie ook mee akkoord is gegaan. Dat er nu kritische vragen worden gesteld, wijst er op dat de Kamer zich toen dus niet realiseerde waarmee ze akkoord ging. Als je niet wilt dat jouw militairen een dergelijke veldslag leveren, dan moet je geen militairen uitzenden. Dat in Nederland het beeld heerst dat een oorlog zonder burgerslachtoffers mogelijk is, heeft hier ook alles mee te maken.”
Eerder deed Grandia onderzoek naar wat zij omschrijft als ‘organized hypocracy’ in het politieke beleid: symboolpolitiek, waarin je iets wenselijks zegt te willen doen, maar daar niet de benodigde middelen voor beschikbaar stelt, zodat je uiteindelijke bijdrage iets anders is dan je zegt te gaan doen.
Hoe zit het met de belangen die meespelen bij de beslissing om militairen uit te zenden? We noemen bondgenoten, binnenlandse politiek, de wens van soldaten om op uitzending te mogen… Grandia: “Partijpolitieke overwegingen spelen een belangrijke rol in de besluitvorming, bleek uit mijn onderzoek. Natuurlijk spelen ook de belangen van Nederland in het buitenland mee, ook economische. Je wilt je verantwoordelijkheid nemen als bondgenoot binnen de NAVO, want anders verlies je je positie; niet meedoen levert prestigeschade op. En dat prestige had natuurlijk al een deuk opgelopen door de gebeurtenissen in Srebrenica. In mijn onderzoek naar de besluitvorming heb ik uit gesprekken met betrokkenen geconcludeerd dat die NAVO-verplichtingen en de mogelijkheid die zich in Zuid-Afghanistan voordeed om internationaal te laten zien waar onze krijgsmacht toe in staat was doorslaggevend waren, niet de vredesopbouw in Afghanistan; dat argument werd pas later benadrukt. Het was beter geweest om dat van begin af aan duidelijk te zeggen en dat te blijven doen in de evaluatie nu. Dan was de missie ook achteraf beter uit te leggen geweest.”
Het leidt bij ons tot de vraag of politici voorbij kunnen gaan aan wat de NAVO wil. Grandia lacht. “Uiteindelijk is het altijd nog de politiek die ja of nee kan zeggen. Ja, het was de NAVO die in 2001 zelf aan de VS heeft aangeboden om in Afghanistan mee te gaan doen. Dat was nodig om het eigen bestaan te legitimeren, na afloop van de Koude Oorlog. En ja, het idee om een rol te gaan spelen in Zuid-Afghanistan kwam vanuit de defensietop. Maar het is laf om ons te verschuilen achter de NAVO die ons min of meer zou dwingen om mee te doen en ook het argument van een rijdende trein waar we niet meer van af kunnen springen is geen excuus.”
“Natuurlijk wilden ook Nederlandse generaals graag meedoen, maar die hebben echt niet zoveel macht dat ze hun zin kunnen doordrukken. Het is de politiek die beslist. En het is een vorm van plichtsverzuim, als de politiek niet zelf alle voors en tegens van zo’n missie benoemt en tegen elkaar afweegt. De politiek moet zelf tot een weloverwogen beslissing komen, ook al is er druk van buitenaf.”
“We hebben in Nederland teveel het beeld gehad dat onze soldaten als bevrijders in Afghanistan onthaald zouden worden. Zo zagen we onszelf. We hebben onvoldoende beseft dat het veel ingewikkelder lag in dat land. Ik zie daarachter de arrogantie van een neoliberaal vredesideaal, waarmee we vanuit het westen onze manier van samenleven aan de rest van de wereld willen opleggen. We hebben het idee dat iedereen dat in grote vreugde en dankbaarheid van ons overneemt. En vervolgens zijn we verbaasd wanneer dat niet zo is en delen van de bevolking zich hiertegen verzetten. En die zetten we vervolgens neer als (neo-)Taliban of als terroristen.
Alle missies in Afghanistan zijn uitgevoerd in het kader van de bestrijding van het internationaal terrorisme. Dat stond ook steeds boven alle Kamerbrieven over Afghanistan. Maar de claim dat de aanwezigheid van westerse troepen in Afghanistan zou leiden tot een afname van terrorisme is nooit bewezen.”
Strijdtoneel versus Haagse realiteit
Wat zou Grandia als militair de politiek willen voorhouden, als evaluatie? “Verdiep je in wat een leger kan en niet kan of zou moeten doen. Onderken de spanning tussen de Haagse realiteit en de realiteit op het strijdtoneel,” zegt ze. “Besef je verantwoordelijkheid, wanneer je een beroep doet op de inzet van militairen. En verder: ik ben wel eens bang dat we het goede moment voor introspectie, na een buitenlandmissie, voorbij laten gaan. Maar ik blijf hopen dat we echt iets leren van alle evaluaties, als politici de neiging zouden kunnen onderdrukken om niet vooral hun eigen straatje schoon te willen vegen.”
Zou een onafhankelijk onderzoek over het besluit naar Afghanistan te gaan zinvol zijn? Grandia: “Ja misschien, maar waar leidt dat toe? Werkt dat door? Ik krijg van Defensie alle ruimte om mijn kritische bevindingen uit te werken en te presenteren, ook binnen de legertop en het ministerie. Ik geef verder ook colleges over mijn bevindingen binnen verschillende opleidingen van de Nederlandse Defensie Academie.”
Hoe zit het – ook na de desillusie na twintig jaar Afghanistan – met de idealen waarmee ze begon als militair; is Grandia niet cynisch geworden? “Ik ben persoonlijk als militair niet echt gedesillusioneerd door onze inzet in Zuid- Afghanistan,” zegt ze. “Natuurlijk, voor de ouders van de 25 omgekomen Nederlandse militairen is het vreselijk en er zullen ook uitgezonden militairen zijn bij wie de terugkeer van de Taliban de vraag oproept of het dan allemaal voor niets is geweest. Voor mij ligt dat anders. Ik heb er heel veel geleerd dat ik nu weer kan onderwijzen. En ik geloof ook echt dat we – op kleine schaal – een verschil hebben kunnen maken bij mensen, dat blijft. Het idee dat je vanuit die paar kleine inktvlekken in verschillende provincies in Afghanistan het hele land had kunnen veranderen was natuurlijk nooit realistisch.”
“Mijn idealen heb ik nog steeds. Ik beleef het zo dat we nog steeds een verschil kunnen maken als leger, en dat ik daarin een rol kan spelen. Ik ben niet cynisch, niet verbitterd, eerder realistisch. Dat heeft alles te maken met de ruimte die ik kreeg om met mijn onderzoek een bijdrage aan een betere civiel-militaire besluitvorming te leveren. Ik ben wel eens bang dat er binnen het leger niets verandert, maar ik strijd wel voor de verandering die ik nodig vind. Als insider kun je echt wat, en dat voorkomt dat je cynisch wordt.”
Een bewerking van het proefschrift van Mirjam Grandia verscheen in april 2021 onder de titel Inescapable Entrapments bij Leiden University Press. Dit interview verscheen onlangs in Vredesspiraal, het ledenblad van de vereniging Kerk en Vrede.