“Eén deel is de vrijheid van religie en levensovertuiging, maar ik doe meer”, zegt Douma over de inhoud van zijn functie. “Want religie is niet alleen een negatieve factor waarom mensen vervolgd of verdrukt worden, of een conflictbron. Religie is vaak genoeg een inspiratie om wat te doen aan problemen. Het derde is dat ik binnen het ministerie collega’s mag inspireren om meer na te denken over vraagstukken van religie. Dat is een moeilijk, maar wel erg interessant deel van mijn werk: proberen erachter te komen waar wij oplossingen kunnen vinden. Dus ik kan mijn collega’s helpen om religie beter te begrijpen en beter te benutten.”
Wat zijn hierin uw persoonlijke drijfveren?
“In de jaren dat ik als ambassadeur werkte, heb ik me met vraagstukken van levensbeschouwing in den brede beziggehouden. Mijn laatste ambassadeurspost was in Georgië. Ik heb daar als eerste buitenlander de ‘Tolerance award’ gekregen. Ik heb me niet alleen maar ingezet voor religieuze tolerantie, maar überhaupt voor tolerantie. Toen ik in Georgië aankwam, hoorde ik dat de Georgische orthodoxe kerk zich keerde tegen het vieren van IDAHOT (Internationale Dag tegen Homo-, Lesbo-, Bi-, Trans- en Interseksefobie wereldwijd– red). Er waren zelfs vechtpartijen geweest. De patriarch had de kant van de conservatieven gekozen. Ik vond dat ik daar wat aan moest doen, dus ik heb audiëntie aangevraagd bij de patriarch. We hadden een goed gesprek over zijn dogmatische en pastorale kijk op homoseksualiteit en mijn pleidooi om ervoor te zorgen dat er geen vechtpartijen kwamen. Dat en veel meer is niet onopgemerkt gebleven.
Steeds heb ik in mijn werk geprobeerd mensen tot consensus te brengen. Als je ambities hebt, moet je ze ook waarmaken. Ik heb een sterke betrokkenheid bij het recht om op te komen voor vrijheid van levensovertuiging en die mag te merken zijn, want dan motiveer je mensen om door te pakken.”
U bent in 2019 aangesteld, welk verschil hebt u in de afgelopen twee jaar kunnen maken?
“Ik ben ook maar een persoon in een tijdlijn. Toen ik aankwam, was de minister bezig om op dringend verzoek van de Verenigde Naties een conferentie te organiseren over de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting en de gevoeligheid van geloven. Vanuit verschillende plekken in de wereld kwamen mensen hun verhaal doen. Zo waren er een Amsterdamse straathoekwerker met Marokkaanse achtergrond en een rabbi die probeerden om Marokkaanse jongeren te verzoenen met Joden die werden beschimpt vanwege hun herkenbaarheid. Het gewone straatconflict. Zij werkten sámen om die situatie te verbeteren. Het was mijn start in deze functie en ik mocht het aan elkaar praten. De diplomaten ontdooiden allemaal, we kregen het gevoel dat we wat konden bereiken.
Daarnaast leid ik nu een coalitie van landen die zich hebben verenigd in de International Religious Freedom and Belief Alliance. Daar proberen we om met landen van heel verschillende signatuur, die allemaal wel de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben onderschreven, de geloofsvrijheid te verdedigen.
Maar het is een contactberoep, ik moet eigenlijk weer op reis, erop uit! De Kamer heeft me gevraagd naar Kabul te gaan, naar Abuja, Islamabad, Algiers, noem maar op. Dat zijn de plaatsen waar de pijn zit. Overigens, wij blijven in gesprek, met respect voor de lokale situatie, ook als de aandacht in de media afzwakt. Veel gebeurt buiten de publiciteit, via stille diplomatie. Het is absoluut nodig dat ik er ook weer heen kan gaan, dat je elkaar ín de ogen kunt kijken in plaats van náár elkaars ogen via een scherm.’
Hoe is uw relatie met de politieke vertegenwoordigers in de Tweede Kamer? Daar zijn leden die soms intolerant zijn ten opzichte van religieuze diversiteit.
“Daar kan ik twee dingen over zeggen: Mijn benoeming is bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en ik rapporteer aan de minister. De minister rapporteert aan het parlement. Dus het is niet aan mij om opvattingen te hebben over wat politici vinden, al heb ik als burger natuurlijk wel opvattingen.
Het tweede is: zoals wij opvattingen hebben over wat in het buitenland gebeurt, letten anderen op Nederland. Dus er worden ook over Nederland rapporten geschreven. Wil ik vertrouwenwekkend spreken over wat er in andere landen gebeurt, dan moet ik ook wegen wat er in Nederland gebeurt. Dan kan de minister daarmee handelen.”
Hoe is uw contact met religieuze of levensbeschouwelijke organisaties in Nederland of daarbuiten?
“Ik ben binnen mijn mandaat vrij om contacten aan te gaan en mijn netwerk te onderhouden. Men weet mij te vinden en als er iets speelt kunnen we via ons netwerk onderzoeken wat er precies aan de hand is en of we er wat aan kunnen doen. Meestal doen we dat in stilte, soms publiekelijk. Ik zeg ‘we’ omdat ik nauw samenwerk met de collega’s die binnen het ministerie de mensenrechten behartigen. Ik mag als Nederlands ambtenaar actief zijn op sociale media, met respect voor mijn verantwoordelijkheden. Dus soms kom ik op Twitter uit voor individuele gevallen of stel ik vragen bij situaties in andere landen.”
Er zijn veel ‘brandhaarden’ en kwesties in de wereld, hoe maakt u keuzes?
“Mijn taakomschrijving zit in een jaarplan, afgeleid van de begroting, die besproken is met de Tweede en Eerste Kamer. Veel van het werk, vooral die constructieve factor van religie, is een proces dat langer vergt en inspirerend is.
Dan kom je bij brandjes blussen: In heel veel landen komen mensen wegens hun levensbeschouwing in de problemen. Soms is dat indirect: In Latijns-Amerika zetten christenen en humanisten zich bijvoorbeeld beide in tegen onrecht, corruptie en georganiseerde criminaliteit. Als ze in de knel komen is de vraag: is dat christenvervolging, is dat humanistenvervolging, of raken ze eigenlijk in de knel omdat ze een mensentaak doen en opkomen voor recht en tegen onrecht vanuit hun levensovertuiging? Heel vaak is die overtuiging op zich het probleem. En juist daarover stellen Kamerleden vaak vragen. En die verdienen urgent antwoord. In de planning zijn dat incidenten, maar het gaat om mensen en om verzoeken vanuit onze democratie – beide per definitie urgent en meestal gevoelig. Je bemoeit je met de interne aangelegenheden van een land. Meestal door stille diplomatie, maar af en toe kan ik er via twitter aandacht voor vragen.”
Vindt u dat er met uw functie voldoende ruimte is voor dit thema of zou de overheid of politiek actiever kunnen zijn om het onderwerp op de agenda te hebben?
“Dat kan ik niet aan! Ik doe het gelukkig ook niet alleen. Ik werk nauw samen met de mensenrechtenambassadeur, Bahia Tahzib-Lie. In contact met mijn internationale collega’s valt mij op dat Nederland veel capaciteit heeft vrijgemaakt voor mensenrechten. Binnen die mensenrechten stellen wij noodzakelijkerwijs prioriteiten. Naast vrijheid van religie en levensovertuiging zijn er nog vijf prioriteiten, waaronder de rechten van LHBTI, vrouwenrechten en vrijheid van meningsuiting. Tussen die vier kunnen dilemma’s bestaan. Dus we moeten altijd oog houden voor de interactie tussen al die rechten. Wij krijgen van de politiek alle ruimte voor die afweging.”
Dit interview verscheen onlangs in De Linker Wang.