In het Benoordenhout hebben de meeste bewoners geen idee wat er zich in de stad achter de Bijenkorf afspeelt, zegt Sanne ten Bokkel Huinink. Hij kan het weten, want hij woont er zelf. En aanvankelijk was hij zich óók niet bewust van die andere kant van Den Haag. Pas toen hij bij Stichting Boschuysen en De Fundatie van Renswoude, twee eeuwenoude Haagse vermogensfondsen, ging werken, kwam hij ermee in aanraking. Het is dan 2008.
“Die twee vermogensfondsen komen voort uit het burgerweeshuis op het Westeinde. Zij geven subsidies op maatschappelijk vlak. Het leek me een mooie wending in mijn loopbaan om er te gaan werken.” De stichtingen leidden een sluimerend bestaan, maar het bestuur wilde er in de 21e eeuw nieuw leven inbrengen. In Sanne ten Bokkel Huinink vonden ze iemand die daar wel oren naar had. Hij werd hun nieuwe directeur. “Uit mijn vorige banen wist ik veel van subsidies geven, maar van vermogensbeheer wist ik weinig; dat was nieuw en maakte het aantrekkelijk voor mij. En, ook heel interessant, de stichtingen hadden landbouwgrond in bezit, omdat ze zo oud zijn. Die grond werd verpacht aan boeren en van de pachtbetalingen konden de stichtingen hun goede werk doen.”
“Ik kon niet alleen mijn kennis inbrengen, maar ook mijn steentje bijdragen aan de maatschappij. De allereerste dag dat ik aan het werk was bij Stichting Boschuysen kwam ik in gesprek met mensen die hier in de stad tienermoeders begeleidden en hulp boden als ze problemen hadden. Het ging om ongeveer negentig moeders met kinderen die toentertijd in Den Haag op straat leefden. Ik maakte kennis met problemen waar ik geen weet van had.”
Grote broer
In de tien jaar dat Sanne er directeur was, werkte hij ook al samen met de mensen van Fonds 1818. “Zij hadden in de Haagse fondsenwereld min of meer de rol van ‘primus inter pares’ of hoe je dat ook wilt noemen. Fonds 1818 stelde zich als grote broer hulpvaardig op naar de andere fondsen en we hadden ook veel contact over projecten en andere zaken. Ik ben hier directeur geworden toen mijn voorganger ziek werd en helaas moest terugtreden.”
De wereld van de fondsen is voor veel mensen een wereld op afstand, waar ze misschien wel tegenop kijken. Klopt dat?
“Ja, het beeld is dat van grijze mannen in pakken, met een baron of barones uit Benoordenhout als directeur. Mijn dubbele achternaam helpt dan ook niet mee. Dat maakt dat mensen toch snel denken: wie is die vogel? En daarmee ontstaat al snel afstand. Dat beeld van Benoordenhoutse witte mensen is hardnekkig, hoewel we toch steeds meer een diverse organisatie worden. Maar we moeten nog veel meer werken aan diversiteit binnen onze eigen gelederen.”
Slaagt Fonds 1818 er wél in zich te verbinden met de veranderende stad?
“We proberen contacten te leggen met al de organisaties in de stad die zich bezighouden met een inclusieve samenleving. Uiteindelijk zijn wij er vooral voor de kwetsbare mensen. En tot mijn spijt moet ik zeggen dat onze verbinding met hen te fragiel is. We erkennen dat de afstand te groot is tussen ons en de diversiteit aan mensen in de stad, die toch voor ons een belangrijke doelgroep zijn.
In Nederland vraag je niet gemakkelijk om geld. Er is natuurlijk ook wel een barrière. Je moet om te beginnen het initiatief nemen om naar ons toe te komen. En vervolgens veel vragen beantwoorden over je goede idee, voordat je geld krijgt. Als je dan ook de Nederlandse taal niet zo goed machtig bent, sta je al snel op achterstand bij degenen die precies weten wat ze moeten doen. Daar zijn wij ons, ook ons bestuur, heel goed van bewust.
Om een brug te slaan werken we in Den Haag bijvoorbeeld samen met bureau Graswortel. Zij zitten veel dichter bij de mensen die wij willen bereiken, meer in de haarvaten van de stad. Zij helpen mensen met aanvragen, met een projectplan of wijzen hen de weg.”
Organisaties die niet zo bekend zijn met de Nederlandse, strikte regels dreigen soms buiten de boot te vallen als het om een subsidieaanvraag gaat. Hoe gaan jullie daarmee om?
“Ik geef een voorbeeld. Veel organisaties in de stad die hun roots hebben in een andere cultuur dan de Nederlandse, zijn gewend om hun (financiële) verantwoording anders te doen dan wij. Met als gevolg dat ze bij ons door de mangel genomen worden. Mijn vraag is dan: klopt het niet? Of kijken wij met een andere bril naar zo’n verantwoording dan zij gewend zijn. Vellen we niet te snel een oordeel over het verloop van zo’n projectplan of financiële verantwoording, die met de beste wil van de wereld is opgezet? Is het wel fair om het dan zomaar af te serveren? En zou het niet beter zijn met hen in gesprek te gaan, dan alleen per e-mail te communiceren? Zeggen: ‘wij zijn gewend het zo te doen, jullie doen het zo, hoe komen we eruit?’”
Los van je werk als subsidieverstrekker: hoe kijk jij naar de stad Den Haag?
“Toen de coronacrisis begon, was ik diep onder de indruk van alle initiatieven die mensen namen om met elkaar iets te gaan doen. Om te zorgen dat iedereen te eten had, te zorgen voor mensen die eenzaam waren, om vertier te brengen. Mooi om te zien dat het echt uit alle hoeken en gaten van de samenleving kwam, door mensen van alle leeftijden, met alle mogelijke etnische achtergronden, alle religies: iedereen hielp mee. Vraag je wat mijn werk zo leuk maakt: dit! Ik zie zoveel positieve energie in de stad. Maar mensen geloven dat niet.”
Sanne vertelt over het 1818-kwartaalmagazine met verhalen over projecten die het fonds steunt. “Iemand zei: jullie maken alles natuurlijk een beetje mooier dan het is, zo gaat het niet echt. Maar ik weet dat het wél zo gaat. We laten ons, vaak door de media en sommige politieke partijen, aanpraten dat de samenleving verrot en ellendig is. Het cynisme over de samenleving is best breed, wat ik niet herken. Wij zien de andere kant van de medaille, en misschien kijken we door een roze bril, maar toch: we zien zoveel mooie initiatieven van mensen die zich inzetten voor elkaar, mensen die zelf geen cent te makken hebben, maar die toch nog iets voor een ander doen. Ik zie het ook als een onderdeel van mijn missie om dat verder te vertellen. Er is niet op elke hoek van de Schilderswijk een rel gaande. Er gebeurt misschien een paar keer per jaar iets wat de krant haalt, en verder is het een heel bijzonder deel van de stad.”
Enthousiasme en energie
Sanne geeft opgetogen meer positieve voorbeelden. “Toen ik pas geleden met de burgemeester bij basisschool Het Palet aan de Vaillantlaan een waterpomp ging openen, zag ik wat er in de praktijk gebeurt. Wat een enthousiasme en energie kwam daar vrij! Wij zien dat steeds. Bij heel kleine projecten zoals bewonersinitiatieven: als je met zijn drieën bent kun je al wat doen, ook als je geen vereniging of stichting bent. Maar ook bij grotere initiatieven, zoals ‘Mijn Buuf’, waar vrouwen elkaar leren hoe zaken hier gaan in de Nederlandse samenleving, of die samen dingen maken en verkopen. Ik vind het mooi dat wij daarbij vanuit onze rol het geld kunnen leveren.”
“Ik opereer graag op basis van partnerschap: wij hebben geld en mensen, vrijwilligers hebben ideeën en initiatieven en samen bereiken we iets. Wij hebben ook doelstellingen, maar die bereiken we niet als hier geen enkele aanvraag binnenkomt. Ik zeg ook altijd tegen aanvragers: kom hier niet om geld vragen, maar kom hier trots binnen: ‘hé Fonds 1818, ik heb hier een goed project; jullie zijn vast blij om dat te steunen’. Het is een traject gebaseerd op wederkerigheid en gelijkwaardigheid.”
Kortgezegd: wat Fonds 1818 doet, is geld weggeven. En als dat niet kan, doen ze hun werk niet goed, zegt Sanne. Hoe zit dat? “Op dit moment hebben wij door de pandemie een probleem, want er komen weinig aanvragen binnen. Maar we kunnen het geld alleen weggeven als er in de samenleving goede projecten zijn. Ik had het zojuist over gelijkwaardigheid, maar die gaat natuurlijk wel enigszins mank. Want uiteindelijk beslissen wij of we het geld wel of niet geven. Maar wij zeggen ook als het project mislukt, als het tegenzit, of als er nieuwe inzichten ontstaan: kom met ons praten, houd het niet stil, laten we samen kijken hoe we dat oplossen. Dat is ook partnerschap. Wederkerigheid is voor ons heel belangrijk. We willen niet dat mensen zich beschroomd voelen om hier om geld te vragen. Wij zijn op zoek naar goede initiatieven dus hebben we deze mensen met hun goede vragen nodig.”
Jullie zijn op zoek naar goede initiatieven om ‘geld weg te geven’, maar moesten ook bezuinigen. Waarop zijn jullie kritisch geworden?
“Wij hebben ons donatiebeleid aangescherpt. We zijn kritisch als het om een aanvraag gaat voor eenmalige activiteiten. Met ouderen een dagje naar zee kan wel, maar ga dan een week later met hen klaverjassen, de week daarna een kop koffie met ze drinken en drie weken later een spelletje met ze spelen, anders heeft het geen zin. Want uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat eenmalige aandacht de eenzaamheid eerder erger maakt dan dat je er iets aan doet.”
Weet je waar ik ten slotte nog heel nieuwsgierig naar ben? Hoe komt een civiel ingenieur die is afgestudeerd in ondergronds bouwen in de wereld van de fondsen terecht?
“Ik studeerde in Delft in de tijd dat hier in Den Haag de tramtunnel werd gebouwd. Dat liep toen uit de hand en juist toen werd er in Delft een hoogleraar ondergronds bouwen aangesteld. Ik moest afstuderen en het was nieuw, dus dat werd mijn afstudeerrichting. Na zo’n zesenhalf jaar Delft vond ik de techniek nog steeds boeiend, maar ik zocht verbreding. En vond dat bij een adviesbureau hier in Den Haag. Dat gaf subsidieadvies aan technisch innovatieve bedrijven die subsidies wilden binnenhalen voor technologische innovaties, zoals bij de Nederlandse overheid en de Europese Unie. Het was precies wat ik zocht, want je moest je verdiepen in die techniek. En daarna de vertaalslag maken van het technische verhaal naar een verhaal wat bij de subsidieaanvraag hoorde, om ambtenaren te overtuigen die subsidie te verlenen. Maar je moest ook naar de financiën kijken en naar juridische zaken.”
Van technisch subsidieadvies naar twee vermogensfondsen die subsidies geven op maatschappelijk vlak is nog een flinke stap. Hoe heb je die gemaakt?
“Ik werd gevraagd door PricewaterhouseCoopers hier in de stad om bij hun subsidieafdeling te komen werken. Daar adviseerden we bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, gemeenten, en allerlei organisaties over hoe zij subsidies konden binnenhalen. Maar ook over subsidies uitgeven, zoals de overheid dat wel doet.
Ik heb er achtenhalf jaar met veel plezier gewerkt, veel geleerd, veel organisaties van binnen gezien; het is een heel waardevolle ervaring geweest. Maar toch werd het gevoel steeds sterker dat ik er niet op m’n plaats was. Het ging vooral om veel – heel veel – geld verdienen. Daar werd ik cynisch van, en als je cynisch wordt, moet je weggaan. Maar de volgende vraag was wel, wat dan? Het antwoord ken je: ik reageerde op een advertentie van de vermogensfondsen stichting Boschuysen en De Fundatie van Renswoude.”
Dit interview is overgenomen van de website van Divers Den Haag, een ‘beweging’ en netwerk van organisaties, van actieve mensen binnen Haagse organisaties, van samenwerkingsverbanden. Deelnemers zijn medewerkers en vrijwilligers van organisaties die actief zijn in belangenbehartiging, maatschappelijke dienstverlening, sport, welzijn, zorg, cultuur, onderwijs en bij de overheid. Hun ideaal: in de superdiverse stad Den Haag voelt iedereen zich herkend en erkend met de rol die bij haar of hem past.