Stefan Mangnus, we kennen elkaar doordat je een paar maanden in de dominicaanse gemeenschap in Huissen hebt gewoond voordat je naar Engeland vertrok om je voor te bereiden op je intreden bij de Orde van de Predikers. Maar voor de mensen die jou niet kennen, zou je kort je levensloop willen schetsen?
“Ik ben opgegroeid in een katholiek gezin in Bemmel, in de buurt van Nijmegen. Ik wist al jong dat ik iets met de kerk wilde; dat ik iets met God wilde. Ik wist nog niet hoe of wat, maar zat vol met vragen over God en aan God. Daarom besloot ik na mijn middelbare school theologie te gaan studeren. Dat bleek een goede keus: mijn gelovig-zoekende ziel en vragende verstand kwamen er beide aan hun trekken. Daarom is de theologie me nog altijd zeer dierbaar.
Tijdens mijn studie las ik teksten van twee dominicanen die me raakten: de middeleeuwer Thomas van Aquino en Timothy Radcliffe, destijds magister van de orde. Door hen werd ik enthousiast over de dominicanen, al dacht ik toen nog niet aan intreden.
Er bleven dominicanen op mijn weg komen. Ik mocht een jaar in het buitenland studeren en deed dat bij de dominicanen in Toulouse. Ik deed promotieonderzoek naar de theologie van de dominicaan Thomas van Aquino. Mijn eerste baan als pastoraal werker was bij een dominicaanse parochie in Tiel. En toen ik in het bisdom Groningen ging werken, ontmoette ik enkele lekendominicanen die me inspireerden.
Ik besloot lekendominicaan te worden, omdat me dat een goede manier leek om me met de orde te verbinden. Toen ik de orde beter leerde kennen en merkte hoe ik me er thuis voelde, begon ik me af te vragen wat voor mij de goede plek in de orde zou zijn: als leek of als broeder? Langzaam drong het tot me door dat ik in al die toevallige ontmoetingen met dominicanen, en het plezier dat ik daarin vind, Gods uitnodigende stem herken. Op die uitnodiging heb ik graag ‘ja’ gezegd. En zo gebeurde het dat ik in september mij voor drie jaar verbonden heb aan de Orde van de Predikers en nu OP achter mijn naam schrijf.”
Van Thomáš Halík, een Tsjechische priester, filosoof en theoloog, heb je geleerd dat je christenen en atheïsten niet tegen elkaar moet uitspelen. Hoe doen we dat?
“Halík schreef dat hij zich dicht bij de agnostische of atheïstische religiecritici voelt staan, omdat hij de ervaring van Gods afwezigheid kent. Hij zei: “Maar de conclusie die zij daaruit trekken dat God niet bestaat, gaat me te snel. Ik heb drie manieren leren kennen om met Gods onzichtbaarheid te leven: geloof, hoop en liefde.”
Net als Halík ken ook ik de ervaring van Gods afwezigheid, momenten waarop het me allemaal niets zegt, waarop ik met lege handen sta. Dat geef ik dan een plaats in mijn gebed: “Goede God, ik heb vandaag geen idee wat ik met U aan moet. Kyrie eleison.”
Die ervaring van Gods afwezigheid herken ik als ik atheïsten over God hoor praten. Dat lijkt me een eerste belangrijk punt voor de omgang met elkaar: dat we aandachtig luisteren naar wat we aan waarheid vinden in wat de ander zegt. Thomas van Aquino schreef: “Iedere waarheid, door wie ook verkondigd, komt van de heilige Geest”.
Een tweede belangrijk punt is mijns inziens dat we niet bang moeten zijn de verschillen te benoemen. Uitspraken als “uiteindelijk komen alle religies op hetzelfde neer” zijn me te makkelijk. Tot het hart van mijn katholiek geloof hoort dat als ik me een concrete voorstelling van God probeer te maken, ik geen betere voorstelling heb dan de persoon van Jezus: Hij is “God op zijn menselijks” zoals Jozef Wissink (een van mijn leermeesters) dat noemt. Dat is iets dat atheïsten of mensen van andere religies me niet zo maar zullen nazeggen. Maar ik denk dat we niet bang hoeven te zijn om zulke verschillen te benoemen.
Als ik aan mijn onkerkelijke vrienden denk, dan denk ik aan een vriendin voor wie de natuurwetenschap allesbepalend is in haar visie op de wereld, aan een vriendin die bij de kerk is afgehaakt en aan een vriend die er nooit een klik mee gevoeld heeft. Met deze drie vrienden heb ik heel verschillende gesprekken, en ik weet niet eens of ik hen recht doe als ik ze alle drie ‘atheïst’ zou noemen. Dat lijkt me het derde dat belangrijk is: om niet te vallen voor de verleiding om in makkelijke generalisaties te denken. Dé atheïst bestaat niet. Dé katholiek trouwens ook niet.
Het laatste dat mij wezenlijk lijkt is om het spreken over de ander zo veel mogelijk gebaseerd te laten zijn in het spreken met de ander. Toen ik een jaar in Toulouse studeerde kon ik aan de manier waarop sommige theologen over protestanten spraken, merken dat ze nog nooit een protestant ontmoet hadden. Het risico is dan groter dat je in vijandsbeelden en vooroordelen gaat denken. Dat geldt voor het spreken met en over mensen met een ander geloof of met een andere culturele achtergrond net zo goed. Als je met iemand bevriend bent, praat je anders over hem en over wat voor hem belangrijk is, dan wanneer je die ander niet kent. Ik denk dat hetzelfde ook geldt voor ons spreken over God.”
Toen je in Toulouse studeerde, leerde je de dominicanen in levende lijve kennen. Wat heeft het verblijf bij hen met jou gedaan?
“Ik herinner me nog hoe ik op de eerste dag dat ik er woonde de kapel in liep voor het ochtendgebed. Het was nog donker, dus ik moest een beetje op de tast mijn weg vinden in de kapel. Toen mijn ogen aan het donker gewend waren, zag ik op verschillende plekken broeders in hun witte habijten in gebed: zittend, knielend, staand of zelfs languit op de grond. Dat maakte indruk op me: de vanzelfsprekendheid om stil te bidden, en vooral ook om daar zo met je lijf uitdrukking aan te geven. Voor de stilte had ik al een voorliefde, maar ik had nog niet geleerd om ook mijn lijf mee te laten doen in het gebed. Dat hier broeders waren die vrij genoeg waren om dat in elkaars gezelschap te doen, raakte me.
Daarnaast waren ook de ontmoetingen met de broeders een grote verrijking. Het was een groep waar veel gelachen werd, waar een goede sfeer heerste, en waar tegelijkertijd mensen vrij genoeg waren om elkaars geloof, theologie en staan in de wereld te bevragen. Dat vond ik een inspirerende combinatie.”
Je hebt de overstap gemaakt van de Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland naar de broeders dominicanen. Wat heeft jou ertoe gezet om deze overstap te maken?
“Wij dominicanen heten officieel de Orde van de Predikers: de prediking, de verkondiging van Gods liefde staat centraal in ons leven. In de dominicaanse traditie hoort daar een nadruk op gebed en studie bij, want zonder die twee kun je niet goed over God praten. Ik ben gevallen voor de combinatie van die drie dingen, en dat was de belangrijkste reden om lekendominicaan te worden: ik wilde me verbinden aan de orde die hiervoor staat.
Pas toen ik lekendominicaan geworden was, ging ik wat meer nadenken over het kloosterleven. Toen ik een aantal jaar geleden bij de dominicanen in Oxford te gast was, zag ik een folder liggen met de titel Sex, Money, Power. Dat trok natuurlijk mijn aandacht! De folder ging over de drie zogenaamde ‘evangelische raden’, drie Bijbelse aanbevelingen: celibaat, armoede en gehoorzaamheid. Elke religieus binnen de katholieke traditie leeft volgens deze drie aanbevelingen. Seks, geld en macht zijn dus de drie dingen waar je als religieus afstand van doet. Niet omdat ze slecht zijn (dat zijn ze niet), maar omdat ze alle drie onze blik op God kunnen vertroebelen. Ik denk dat je dat in onze samenleving makkelijk kunt herkennen: veel van het geweld dat we elkaar aandoen, gaat over tenminste één van deze drie.
Langzaamaan ben ik tot de conclusie gekomen dat als God echt het hart van mijn bestaan is, dat ik me dan ook helemaal op dat hart wil richten. De evangelische raden helpen me daarbij. Ze helpen me om een vrijer mens te worden: vrij om te luisteren naar het beroep dat de ander op mij doet, om liefde te geven zonder bezitterig te zijn, om te delen van wat ik heb. Het leven in gemeenschap helpt daarin, omdat je elkaar kunt steunen. In de huizen waarin ik tot nu toe gewoond heb, heb ik dat ook gezien en ervaren. Daarom heb ik afgelopen september graag gezegd dat ik me als broeder aan de orde wil verbinden; ik heb professie gedaan.”
Dominicanen zijn predikers. Hoe geef je die verkondiging in deze tijd vorm?
“Verkondiging vormgeven gebeurt op veel manieren. Zo hebben we als kerk een grote traditie op het gebied van kunst: muziek, beeldende kunst, architectuur. De ervaring van iets dat zó mooi is dat even al het andere onbelangrijk wordt, is een ervaring die naar transcendentie verwijst, naar God. Daarom is kunst een belangrijke kans om mensen iets van God te laten proeven.
Paus Franciscus vind ik een meesterlijk verkondiger in zijn grote talent voor symbolen. Toen hij in de Filipijnen voor zou gaan in een eucharistieviering te midden van mensen die de tyfoon Yolanda hadden doorstaan, dreigde er opnieuw een zware storm. Toch kwamen er duizenden mensen, vaak slechts beschermd door een goedkoop geel plastic regenjasje. Toen paus Franciscus naar buiten kwam, droeg hij over zijn liturgische gewaden eenzelfde simpel regenjasje: hij was één van hen geworden. Hij hoefde zijn woorden van solidariteit met de mensen die zo veel hebben meegemaakt eigenlijk al niet meer uit te spreken: de solidariteit was zichtbaar geworden.
Geloofwaardigheid is daarvoor essentieel. Zonder die geloofwaardigheid zou het regenjasje een publiciteitsstunt zijn. Bij paus Franciscus werd het een symbool van solidariteit omdat hij een man is die solidair is met de meest kwetsbaren en hij die solidariteit tot speerpunt van zijn pontificaat gemaakt heeft.
Verkondigen moet op veel manieren, omdat mensen veel verschillende talenten hebben. De beste verkondiger word je als je jouw talenten ervoor inzet. Of iemand nu een hartstochtelijk prediker is, of iemand die met hartelijkheid soep uitdeelt aan zwervers; niets is zo aantrekkelijk als mensen met hun talenten te zien woekeren. Al die verschillende talenten laten iets zien van een leven met God, als oorsprong en doel van wie wij zijn. Dat is verkondiging op zijn best.”
Je rondt dit collegejaar je proefschrift over Thomas van Aquino, dominicaan en theoloog uit de 13e eeuw, af. Wat kunnen wij van Thomas leren?
“Thomas is een van die denkers uit de geschiedenis van de kerk die over alle aspecten van geloof iets interessants geschreven heeft. Wat voor vraag over God of geloof je ook hebt, bij Thomas vind je eigenlijk altijd iets dat je aan het denken zet. Wie zijn belangrijkste boek, de Summa Theologiae, openslaat, ziet dat het helemaal is opgebouwd uit quaestiones, vragen waarover Thomas een gesprek opent. Thomas is een man die van vragen houdt, en bij wie je met vragen terechtkunt. Daarbij is hij iemand die heel aandachtig luistert naar verschillende kanten: hij schrijft ideeën niet zo maar af, maar zoekt open naar wat er aan waars en goeds in te vinden is, ook in de ideeën die hij niet deelt. Dat is een houding die je van Thomas kunt leren.
Iets anders dat me in hem aanspreekt, is de manier waarop hij over God spreekt. Thomas in een man die met heel zijn wezen op God gericht staat; het gaat hem om God en om alle dingen in hun relatie tot God. Tegelijkertijd weet hij dat spreken over God altijd spreken over een mysterie is. Hij schrijft ergens: “In ons leven zijn we met God verbonden als met een onbekende.” Ik vind dat een prachtige zin: We zijn echt met God verbonden, daar kunnen we op bouwen. En tegelijkertijd blijft die God een onbekende God, een God die ons hart en ons verstand te boven gaat.
Voor mijn proefschrift doe ik onderzoek naar een van de bijbelcommentaren van Thomas. Een van de dingen die me daarin opvalt is hoe Thomas consequent kijkt vanuit vertrouwen: vertrouwen dat iedere bijbeltekst, hoe weerbarstig ook, door God geïnspireerd is en ons dus iets te vertellen heeft. En vertrouwen dat de geschiedenis waar de bijbel over vertelt en onze eigen geschiedenis ons op het spoor van God zet. Daarin vind ik hem inspirerend: hij laat niet los, maar blijft consequent gericht op Gods aanwezigheid, in welke omstandigheden dan ook.”
Dank, Stefan, voor dit mooie interview.
Je voelt je een vrij mens, een belangrijke voorwaarde om deze stap te zetten in het religieuze leven .
Gefeliciteerd met je professie.
Shalom, Leo