Jef Boeckmans: “Zen kon steeds meer ingang krijgen omdat onze contemplatieve cultuur van duiding miste. Wat gaven we door aan onze novicen? Ik kan je vertellen dat je rechtop moet staan in het koor. En dat je moet zitten zonder te leunen. Maar waarom is dat? Zen leerde dat het heel belangrijk is voor de spirituele rust om eerst ordening te scheppen in het lichaam zodat je vervolgens rust kan creëren in de psyche. Als je mooi rechtop zit dan draagt het skelet je lichaam en ontspannen je spieren. Al die contemplatieve wetenschap vind je wel terug in de christelijke literatuur. Bij Hildegard von Bingen en bij Bernardus vond ik er prachtige teksten over, maar niemand leerde dat meer. Dat was een vergeten wetenschap in die contemplatieve kloosters. Het was allemaal wilsmatig. Boete doen, volhouden, nog een gebedsdienst erbij, nog langer, nog meer vasten, maar waarom vasten? Later heb ik geleerd dat het de inkeer echt kan bevorderen als je goed vast, als je jezelf er ook bij reinigt. Door dat gemis aan specifieke kennis kon Zen een ingang vinden.
Wij gingen zelf meditatiesessies organiseren. We waren niet gekwalificeerd als zenleraar maar we deden het toch. Dat hadden we wel besproken met Lassalle (Hugo Enomia Lassalle, Duitse jezuïet die behoort tot de eersten die zenmeditatie in het midden van de vorige eeuw in het westen introduceerde/red.) en die vond het goed. Ik hoopte dat ik een volledige vorming tot zenleraar zou mogen ondergaan. Jeroen Witkam kon dat niet doen, want die was abt. Uiteindelijk kreeg ik toestemming. Ik mocht inderdaad die zware koantraining gaan doen. Die begon bij Lassalle en later ging ik naar Victor Löw en Williges Jäger, mensen die in Japan hadden kunnen studeren bij zenmeester Koun Yamada. In het kader van een spirituele uitwisseling kon ik later naar Japan gaan en heb ik bij Japanse zenmeesters persoonlijk onderricht gehad. Ik heb me bij al die leraren uitgedaagd gevoeld. Koanstudies zijn processen van jaren, er zijn maar liefst 600 koans. Die heb ik allemaal gedaan en daar heb ik ook bevestigingen van gekregen in de vorm van een officiële titel als zenmeester. Later ben ik naar China gegaan. Daar heb ik dharma overdracht in de Lin ji lijn gekregen.

Maar waar is nu het Christendom gebleven? Dat is een heel proces. In het begin, toen ik met zen begon bij Lassalle en Dürckheim (Duitse diplomaat die in Japan met zen in aanraking kwam/red.), was dat zen zonder zen, want mijn referenties kwamen allemaal uit de christelijke mystiek. Die kende ik goed. Ik kende de prachtige gedichten van Sint Jan van ’t Kruis. Die gingen over de donkere nacht, als alles wegvalt, als er geen steun meer over is. De vroeg-christelijke mystiek vond ik geweldig. Vooral gebruikte ik de teksten van Ruysbroeck (13de eeuwse Zuid-Nederlandse mysticus/red.) tijdens een sesshin. Zen in een Christelijk referentiekader.
Maar door heel diep die koanstudie in te gaan, vond ik een taal die beter paste bij mijn spirituele ervaring dan de terminologie uit de christelijke mystiek. Ik denk aan koans zoals ‘wat is het geluid van één klappende hand’. Bij een eenheidservaring, is de logica van die koan heel vanzelfsprekend. Want er is inderdaad het geluid van één klappende hand. Daar moet je één mee worden. Het gaat om de eenheidservaring, die direct naar de geest wijst. Dat is het genie van zen. Niet dat de Christelijke mystiek minder is. Sint Jan van ’t Kruis (mysticus uit de 16de eeuw/red.) heeft dezelfde ervaring gehad. Ook Ignatius van Loyola (Spaanse geestelijke en oprichter van de jezuïetenorde/red.) had een eenheidservaring bij de Cardoner rivier. Het genie van zen is dan ook dat ze die weg naar verlichting gesystematiseerd hebben tot een trainingsprogramma. Koans los je op door voorbij de taal te gaan. Want de echte ervaring is onmiddellijk, direct, er staat niks tussen, het is hier en nu, daar is geen taal, al kan je het later wel uitdrukken in poëzie, kalligrafie, muziek of architectuur. Natuurlijk blijf ik van oorsprong christen. Een romaans kerkje komt spreekt mij nog steeds aan. Fresco’s, de iconografie, is mij zeer eigen, meer eigen dan een boeddhistische tempel.
Alleen, ik heb het huis verlaten. Je trekt uit, net als Abraham, uit je vaderland, ook uit je spiritueel vaderland en je gaat naar een land dat onbekend is. En in mijn geval is dat een land voorbij alle namen… In het onderricht kan ik nog steeds de christelijke symbolen gebruiken. Het gaat vooral om het referentiekader. Maar als ik voor mezelf iets moet oplossen dan heb ik eerder de neiging om naar een koan te grijpen dat naar een Bijbeltekst. Ook de Bijbelteksten doen dat soms hoor. Maar dichterbij mijn ziel is de koan.
Spirituele ontwikkeling brengt wel met zich mee dat je je vertrouwde religieuze voorstellingen verliest. Dat betekent rouw. Want die voorstellingen gaven troost. Maar je verliest alles. Als je echt de poort binnen gaat is er puur, louter, niets, ruimte! En die ruimte is vervulling. Als je die ruimte ervaart, dan wéét je dat je niet uit die werkelijkheid kunt vallen. Je kunt niet uit Gods’ hand, uit boeddha’s hand vallen. Ook als je alles verprutst hebt, dan kom je nog binnen. Dat is belangrijk. Niet denkend aan goed en kwaad. Wat is jouw oorspronkelijke natuur? ‘Uw zonden zijn u vergeven’, sprak Jezus. Niet na veel loutering, vagevuur en incarnaties, nee nu, vandaag, ben je in het paradijs. Niet morgen. Nu! En er is ook alleen maar nu. De rest is allemaal mentale constructie. Die mentale constructie heb je nodig om hier op aarde en tussen de mensen te kunnen leven. Maar dat kun je doorbreken. Nu. Dit. Dit pure bewustzijn, de ruimte, het oneindig stille witte licht, dat geen vorm heeft, geen samenstelling. Dat kan niet weg gaan. Je kan er niet uit vallen. Dat is veilig. Dat is de vervulling. Niets tekort, niets te veel. Het valt allemaal samen. De handschoen past. “
Voor meer informatie over het boek Zenpioniers van Paul de Jager of om het boek te bestellen: klik hier.