U noemt het een roeping om dit boek te schrijven, waarom?
“Het boek heet ‘Anders leven’ en dat is voor mij synoniem voor roeping. Roeping geldt voor iedereen; je staat altijd voor de taak je leven tegen het licht te houden. Dit boek zit net iets dichter op mijn eigen huid dan als ik puur academisch over spiritualiteit schrijf.
Je kunt wel zeggen: roeping kan overal? Dat is ook zo, dat is een van de punten van het boek. Maar je hebt wel een biotoop nodig waaraan je je kunt oriënteren. Iedereen die deze weg op wil, verhoudt zich tot zo’n biotoop, en voor mij is dat het klooster. Die roeping vul ik in op mijn manier.”
Als oblaat. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
“Een oblaat is een geassocieerd lid van een abdij; je hebt er verschillende vormen in. Voor mij persoonlijk betekent het mijn leven op een manier aan de abdij te verbinden die bij mijn biografie, mijn mogelijkheden en beperktheden past. Maar ik ben ook docent en leraar, in spirituele zin. Daartussen probeer ik een balans te vinden in mijn leven.”
U schrijft dat kloosters juist nu nodig zijn in de wereld, waarom is dat?
“Ten eerste kun je een klooster als een contrapunt beschouwen, een tegenpool, een soort anti-maatschappij, niet op effectiviteit gericht maar op beschouwing. Niet profaan en rationeel, maar sacraal. Veel mensen die als gast in een klooster komen, ervaren dat ook zo. En dat is nu bijna nog nodiger dan vroeger, omdat het tempo buiten de kloostermuren alsmaar toeneemt.
Maar dat klinkt defensief: ‘die boze samenleving en het goede klooster’. Zo is het niet. De huidige samenleving is heel sterk in beweging, op tocht. En in de geschiedenis van het kloosterleven zie je dat dit soort periodes altijd de meest creatieve zijn geweest voor de profetische stem van het klooster. Dus deze tijd inspireert het klooster ook. Het klooster corrigeert de huidige tijd, maar vindt er ook zijn humus in. Misschien wel meer dan in de tijd van het Rijke Roomse leven.”
Is het niet veel moeilijker om mensen te vinden die willen intreden?
“Dat is nog de vraag. In mijn vormingswerk, cursussen en lezingen kom ik veel mensen tegen, jong en van middelbare leeftijd, bij wie van roeping sprake is. Maar hoe moet je dat verstaan? Willen ze klassiek het noviciaat doorlopen, of kiezen ze voor het oblaatschap, en proberen ze er iets van te leven in hun eigen gezin, op hun werk? Er zijn nieuwe vormen van kloosterleven denkbaar.
Dat neemt niet weg dat je een kerngroep nodig hebt, die het kan dragen. Dat is ook een kwestie van vertrouwen: misschien waren er ook wel erg veel van, vroeger, en maken we nu een tijd mee waarin de balans anders komt te liggen. Maar ik ben er heilig van overtuigd dat er altijd mensen zullen zijn die deze biotopen open houden.
Of dat er nou veel of weinig zijn, dat zal me, bij wijze van spreken, een zorg zijn. Het gaat erom hoe jij er op dit moment met al jouw gaven en al je tekorten vorm aan geeft. En als het er weinig zijn, moeten we het daarmee doen. Het vergt wel meer creativiteit, maar dat maakt het ook spannender. Ik zeg wel eens tegen onze abt: ‘Voor u was het destijds makkelijker, u trad op uw achttiende in, dat was maatschappelijk een plausibele keuze en het bedje was gespreid.’ Voor mij is het niet makkelijk om die balans te vinden, tussen leraar en professor zijn buiten het klooster, en leven in het klooster. Voor een deel is mijn boek geschreven vanuit dat levensexperiment.”
Maar u schrijft dan ook dat het er niet om gaat dat je het naar je zin hebt…
“Ja, dat vind ik ook een probleem in het spirituele veld dat nu in de markt is. Spiritualiteit moet je goed doen, maar ook uitdagen. Tegenwoordig moet het vooral goed doen, als wellness, en durft men bijna niet meer uit te dagen. Een klooster daagt uit – als dat niet gebeurt, als je niet jezelf tegenkomt, als je niet de ander tegenkomt met alle irritaties vandien, dan doe je iets verkeerd. Het kloosterleven drukt je met je neus op de grens en dat maakt het spiritueel. Want dan komt het goddelijke erbij kijken, de vraag naar transcendentie. Daarom is het klooster een heilige plek, met name omdat je met je neus op de grens gedrukt wordt.”
Ik las dat kloosterlingen tegenwoordig ook vakanties en sabbaticals hebben. Bidden ze dan niet?
“Ha ha, dat is wel een mooie vraag. In principe is de kloosterlijke levensvorm radicaal. Dat betekent alles achter je laten. In het verleden ging je de kloosterpoort in en je kwam er letterlijk nooit meer uit, zelfs niet als je dood was, want de begraafplaats was ook binnen de muren. De radicale vrijheid verwierf je door alles achter te laten.”
Is vakantie daarbij vergeleken een concessie?
“Ja zo kun je het bekijken, een concessie aan de huidige tijd, waarin mensen toch autonomer zijn. Maar vakantie komt van vacare en dat is vrij zijn. Als je het nou niet opvat als veertien dagen op Mallorca, maar als een tijd waarin je de vrijheid op een andere manier beleeft, waarin je God op een andere manier beleeft – want God staat symbolisch voor die vrijheid – dan vind ik dat weer creatief. Ook het woord sabbatical komt van sabbat, rustdag.”
Raken kloosterlingen wel eens burnout of depressief?
“Natuurlijk. Een groot vooroordeel is dat het kloosterleven van een leien dakje gaat, omdat men niet veel hoeft te doen. Maar in het klooster heb je genoeg te doen, met name als gemeenschappen kleiner worden. Dat kan ook stress worden en dan is er iets niet goed. Maar ook als je veel vrije tijd hebt, kun je daar burnout van raken – als de muren op je afkomen en je weet er niets mee te doen. Je kunt zelfs van het gebed burnout raken. Je brengt nogal wat tijd door in de kapel en daarnaast is er veel tijd voor persoonlijk gebed en meditatie. Als dat een dwang wordt, een plicht, dan is dat loodzwaar en dan is er iets mis. Het gebeurt niet vaak dat monniken burnout raken, maar het gebeurt. Kloosterleven is keihard werken. Maar dat moet ook, want anders houdt het niets in, dat anders leven.”
Het gaat om de kunst van het loslaten, schrijft u. Dat klinkt mij heel erg zen-achtig in de oren.
“Daar hebben we veel gemeen. Het is geen toeval dat onze Willibrordsabdij al decennialang een zen-traditie heeft. Sinds de jaren zestig, zeventig van de vorige eeuw hebben monniken de zen ontdekt en ze treden ermee in dialoog. In de diepste mystieke kern zitten die tradities dicht tegen elkaar aan. Er is een verschil: in het monastieke leven draait het niet om de leegte. Het is echt religieus: de leegte is automatisch gevuld, en daar staat het woord God voor.
Ik heb er bewust voor gekozen in het boek niet als een kat om de hete brij om het woord God heen te cirkelen, wat nogal eens gebeurt. Ik denk: kom uit voor wat je bent, dit is de kern. Uiteindelijk draait het hier om de openheid waarmee je je leven tegen het licht houdt. Welnu, dan moet er ook een licht zijn en dat licht, daar staat voor mij, op een rijke symbolische wijze, God voor. God is voor mij datgene wat de menselijke persoon in alle dimensies telkens weer overstijgt. Ik zelf leef een monastiek leven, dus voor mij is de christelijke God mijn diepste inspiratie en de kern van die roeping. Maar dat woord God – leer ik jonge studenten ook – kan ontiegelijk veel verschillende dingen betekenen. In mijn cursussen ‘Anders leven’ was het voor mij een van de mooiste ervaringen dat alle cursisten dat overstijgende kunnen ervaren. Er zijn er maar weinig die niet zeggen: ‘Het gaat toch boven je uit.’
Ik vind het spannend om te verkennen of we daarbij iets kunnen leren van de rijke monastieke traditie. Benedictus zegt: God is iets wat je moet zoeken, niet vinden. Hooguit vindt God jou. Het belangrijkste is het zoeken. We hebben het voortdurend over zinzoekers en misschien liggen de benedictijnen daarom zo goed in de markt. Dat zoeken is veel belangrijker dan alle benedictijnse technieken van leidinggeven of time management. Ik heb groot respect voor mijn collega’s die daarin lesgeven, maar het is voor mij niet het belangrijkste. De kern is niet-oordelen. Thomas Merton, die ik aanhaal in mijn boek, noemt liefde als kern van de ervaring, van elk menselijk zoeken en elke transcendentie.
Het mooie van het monastieke leven – dat was de geniale vondst van Benedictus – is dat we het samen doen. De agapè is de liefdevolle gemeenschap die zichzelf corrigeert. Gehoorzaamheid – ook al zo’n moeilijk iets – is niets anders dan de correctie die de mens helpt om in balans te blijven.”
Er is veel misbruik van gemaakt?
“Natuurlijk. Er is heel veel misgegaan en ik zit ook niet een apologie te schrijven van het oude kloosterleven. Ik ken ook die verhalen van de zuster die de gang heeft schoongemaakt en de overste die er met vuile schoenen overheen loopt, als oefening in nederigheid. Maar ik probeer naar de bron terug te gaan. Bij elke levensvorm, met name de radicale, heb je donkere chapiters. Je moet elke keer opnieuw ontdekken waar het om gaat, en hopelijk lering trekken uit wat er mis is gegaan.”
Kloostertijd, schrijft u, betekent dat een kloosterling altijd alle tijd heeft.
“Dat is de paradox van de tijd: altijd alle tijd hebben, een zee van tijd, en die wel effectief benutten. Een zee van tijd klinkt niet effectief… en dat toch doen. Er zijn twee dingen bij van belang. Het eerste is in het nu te leven, in het moment. Je leert dat in het klooster wel, hoor. Ik word altijd weer op de grond gehaald, wat mijn agendacultuurtje van de universiteit betreft. Ik heb ook wel een kloosteragenda, maar het is toch meer leven van de ene dag op de andere en doen wat er te doen valt. Morgen moet ik bijvoorbeeld in Groningen zijn voor een lezing. Normaal ben ik dan al aan het stressen – maar hier gek genoeg niet. Ik zie het morgen wel. Leven in het moment: niemand is er een held in, maar het is wel een ideaal.
Het tweede is het licht van de eeuwigheid. Het hele kloosterleven zou totaal zinloos zijn, en het hele verhaal zou niet opgaan, als we niet die eeuwigheidshorizon hadden. Dan zou het een trucje zijn of een circus. De eeuwigheid plaatst het in een zinvol perspectief. Dat is ook een van de aspecten die voor mij bij het woord God horen, bij mijn monastieke godsbeeld. Ik heb gelukkig na mijn kritische puberteitsfase een monastiek godsbeeld mogen herontdekken en daar zitten dit soort facetten bij.”
Wat is eeuwigheid?
“Vijftien jaar lang ben ik al gefascineerd door de dood. Ik heb daar mijn dissertatie over geschreven en ontelbare lezingen over gehouden. Wat ik nu doe, ligt in het verlengde daarvan. De Ars Moriendi, de kunst om te leren sterven – daarvoor is het klooster de beste plaats. De dood hoort erbij. De dood is het natuurlijke punt dat ons dwingt de vraag naar de horizon te stellen. Benedictus zegt dat ook: ‘Houd je de dood dagelijks voor ogen.’ Voor mij hoort daar een leven na de dood bij. Er zijn duizend manieren waarop mensen daaraan uitdrukking geven. De hemel doet het niet slecht, merk ik; ook mensen die niet in de christelijke traditie staan, hebben iets aan dat symbolische beeld.”
Vasten, schrijft u, is een behoefte niet vervullen zodat je meer aandacht krijgt voor wat er is.
“Vasten kan bijvoorbeeld ook betekenen: stoppen met vasten. Ik ben zelf eens vijfentwintig kilo afgevallen, met opzet. En ik heb gemerkt: ascese kan een kick worden. En dan is het eigenlijke vasten: daarmee te stoppen. De Duitse kunstenaar Konstantin Wecker zei over zijn tabakverslaving: ‘Het grootste afzien was weer beginnen met roken. Want ik was alleen nog maar bezig met stoppen met roken en ik merkte dat ik daardoor geobsedeerd raakte.’ Dat vond ik zo wijs. Het klinkt vreemd – maar dat lef te hebben, om je obsessie los te laten, dat is vasten. Snap je? De deugd kan een vloek worden, het zit dicht tegen elkaar aan. Daarom zeg ik in mijn boek: het gaat om de houding. Grenzen stellen aan je behoeftebevrediging helpt je om je leven tegen het licht te houden.”
U wijdt één alinea aan kuisheid en noemt als mogelijkheid om dat in te vullen: openheid in relaties. Wat bedoelt u daarmee?
“Geen exclusieve, obsessieve relatie aangaan, daar gaat het om. Waarom? Om open te zijn, niet alleen voor God, maar ook voor anderen. Dat is vaak vertaald naar seksualiteit. Maar in mijn interpretatie is dat niet de enige betekenis – dat is een manier om het te leven. Ik ben ervan overtuigd dat je de klassieke deugden, gehoorzaamheid, kuisheid en nederigheid, in verschillende gradaties een plek in je leven kunt geven. Kuisheid betekent: de ander niet als bezit zien. Hoeveel seksualiteit is toch gericht op het bezitten van de ander? De woordkeuze zegt het al: hoeveel partners heb je gehad? Er zijn mensen die tot klassieke kuisheid geroepen zijn, maar van de deugd op zich kan iedereen iets leren.
Laatst heb ik voor een groep oude zusters een verhaal gehouden, tachtigplussers, en zij zeiden: ‘Kuisheid is voor ons niet meer aan de orde.’ Ik stelde voor om er toch eens over na te denken. Het werd heel interessant, want ook op die leeftijd kun je dat ontdekken: je niet willen fixeren.”
En nederigheid noemt u: jezelf niet vergelijken met anderen.
“Dat citaat komt van Dag Hammerskjold. Nederigheid is een moeilijke monastieke houding – het wordt vaak geïnterpreteerd als: je moet je klein maken, je mag je eigen wil niet volgen. Maar verdorie, daar gaat het volgens mij helemaal niet om. Het is in zekere zin makkelijk jezelf klein te maken, je te verstoppen. Maar jezelf niet vergelijken met anderen, probeer dat eens! Ik pas het wel toe in teams van hulpverleners, bij workshops, dat is heel interessant. We zijn vaak geneigd de ander te domineren, of onszelf op de achtergrond te plaatsen. Maar de kunst is het midden te vinden. Ook valse bescheidenheid is hoogmoed.”
Thomas Quartier (1972) is docent Rituele en Liturgische Studies aan de universiteit van Nijmegen en professor voor Monastieke spiritualiteit aan de universiteit van Leuven. Hij is als oblaat verbonden met de St. Willibrordsabdij in Doetinchem. Hij geeft talrijke lezingen en schreef diverse boeken.
Er zullen veel meer vormen van tijdelijk kloosterleven gaan komen denk ik. Hoe denkt dhr. Quartier hierover?
Tis dat ik een bijzonder feest heb die dag, anders was ik zeker naar Berne-Heeswijk gereisd om mijn oud docent de hand te schudden.
Het is van harte te hopen dat dit boek jongeren zullen stimuleren om niet alleen na te denken over ‘eigen toekomst’, maar ook de uitdaging kunnen/willen aangaan om de stap te zetten. Voor hen waar deze stap te zwaar voor is, zich te willen binden als oblaat of ‘monnik/moniaal’ buiten de muren. De oude kloostervormen zullen geen grip meer hebben op de ‘mens anno 2015’. Er zullen nieuwe vormen gevonden moeten worden om de kloosterspiritualiteit te behouden. De behoefte is groot……………..
ik vind deze zienswijze een originele kijk geven op het monastieke leven
buiten de kloostermuren, kortom heel inspirerend.
Ik zag net ‘Katholiek Nederland’ op televisie met een speciale aflevering over de kloosterserie. Hierin zag ik dat u zich niet alleen wetenschapper, maar ook monnik noemt. Ik vind dat persoonlijk niet juist. Mijns inziens is een oblaat een wezenlijk andere status dan een monnik. Ikzelf ben ook als ‘Associée’ betrokken bij een klooster, maar het zou niet in me opkomen om mezelf moniale te noemen. Ik ben benieuwd naar de reden waarom u ervoor kiest zichzelf monnik te noemen. Hoogachtend, Ingrid
Beste Ingrid,
dank voor de reactie, het is namelijk inderdaad van groot belang dat in het benedictijnse leven verschillende levensvormen bestaan, en natuurlijk is niet iedereen monnik of moniale. Sinds ik dit interview bij het verschijnen van mijn laatste boek gaf, is mijn persoonlijke situatie echter veranderd en werd ik als lid van de monnikengemeenschap van mijn abdij ingekleed. Sindsdien is de abdij mijn thuis, draag ik een habijt en dan kan de redactie van RKK ook de aanduiding “monnik” gebruiken, wat ze dan kennelijk ook gedaan hebben. Juist om het verschil en de overgang van mijn intreden in de abdij helder te houden werd bij deze tekst een tijdje terug nog voor de aanduiding “oblaat” gekozen.
Van harte veel zegen gewenst voor u op weg met uw klooster, Br. Thomas