Kalsky werkte 28 jaar bij het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving (DSTS), eerst als onderzoeker en later ook als directeur. “Ik mocht onderzoeksprojecten opzetten op het snijvlak van religie en samenleving. Eén ervan was het zoeken naar een ‘nieuw wij’ in Nederland. Het motto was en is nog steeds: verbind de verschillen! Men zei: je moet de gemeenschappelijkheden benoemen, niet de verschillen. Nee, zei ik, je moet juist de verschillen willen zien en respecteren.”
“Als je dat niet doet, krijg je een inclusie die de facto buitensluit. Iemand moet dan integreren en includeren in iets wat al bestaat. We denken vaak dat eenheid betekent ‘iedereen mag erbij’. Maar eenheid kan juist een gewelddadig concept zijn. Dat heb ik geleerd van mijn collega op het DSTS, de dominicaanse theoloog André Lascaris. Verschillen erkennen en vervolgens verbinden is veel democratischer omdat dan iedereen zichzelf mag zijn en we van daaruit de dialoog kunnen aangaan.”
“We hebben een groot probleem met het omgaan met verschillen buiten de eigen kring. Vroeger hadden we natuurlijk al verzuiling maar toen was er nog een gemeenschappelijke taal, geschiedenis en cultuur. Daardoor bestond er toch een soort gelijkwaardigheid tussen mensen. We hebben nu weer een verzuiling, maar daarbij worden allerlei etnische minderheden, die een andere taal spreken en een andere culturele bagage hebben, buitengesloten omdat ze ‘anders’ zijn.”
“Ik was als Duitse ook ‘de ander’, maar ik vond het juist leuk om geen Duits meer te spreken en niet in Nederland de gemeenschap van Duitsers op te zoeken. Ik vond het interessant van anderen iets nieuws te leren. Zo leerde ik bij het schrijven van mijn dissertatie van zwarte vrouwen in Noord-Amerika hoe taal en racisme met elkaar verweven zijn. Zij lieten me zien dat we het woord ‘zwart’ met iets negatiefs verbinden: een zwarte bladzijde uit de geschiedenis, iemand zwart maken, zwartwerken, zwartrijden, enzovoort. We framen het donkere als gevaarlijk, ondoorgrondelijk en bedreigend.”
Kalsky bekleedde van 2012 tot 2022 bij de Vrije Universiteit in Amsterdam de Edward Schillebeeckx leerstoel voor Theologie en Samenleving. In 2008 startte ze samen met het ministerie van VROM het project Nieuw Wij. De doelstelling: wij-zij tegenstellingen in de samenleving overbruggen. Een belangrijk instrument van Nieuw Wij is een inter-levensbeschouwelijk dialoogplatform, de multimediale website www.nieuwwij.nl. Kalsky was tot 2017 als directeur, hoofdredacteur en bestuursvoorzitter bij Nieuw Wij betrokken. Ze is nu nog actief als adviseur.
Aan het project Nieuw Wij is ook de Karen Armstrong leerstoel bij de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht verbonden. Kalsky bezet deze leerstoel sinds 2023. De naam van de leerstoel is een eerbetoon aan de Britse auteur Karen Armstrong, die met haar studies heeft aangetoond dat compassie een belangrijke waarde is in alle religies. Karen lanceerde in 2008 het Charter for Compassion, een wereldwijde beweging die oproept om compassie als centrale waarde zowel in het persoonlijk leven als in maatschappelijk beleid te verwezenlijken.

De doelstelling van Nieuw Wij is nog niet gehaald. Dat is voor Kalsky een stimulans om met het platform door te gaan. “Verbinden is én-én denken. Ons denken in goed óf fout, in vriend óf vijand, is een probleem als je wilt verbinden. We hebben allemaal een gelaagde identiteit. Je bent bijvoorbeeld vrouw én moeder én vriendin én ambtenaar én Surinaams. En op elk van deze deelidentiteiten kun je je verbinden met een ander, die misschien ook een ouder is. Of Surinaams. Of ambtenaar.”
“Helaas is Nederland nog steeds een land van hokjesdenkers. Na vijftien jaar Nieuw Wij leven velen nog altijd in een verzuiling. Iedereen heeft de mond vol van verbinden maar men doet het niet. Mensen sluiten elkaar te vaak uit. We blijven gevangen in een binair systeem van of-of en wij-zij. Ik pleit voor een andere manier van denken en doen, waarin mensen zich met elkaar en de natuur verbinden in een rizomatisch netwerk.” Nieuw Wij helpt daarbij. “We hebben op Nieuwwij.nl jaarlijks een half miljoen unieke bezoekers. Dat is best veel voor een klein land als Nederland.”
“De bezoekers hebben verschillende etnische achtergronden en zijn tamelijk jong: zo rond de veertig. Jonge mensen blijken geïnteresseerd te zijn in onze drie hoofdthema’s: superdiversiteit, zingeving en inclusieve duurzaamheid. Onze redactie is ook niet mainstream. Er werken mensen met verschillende achtergronden. We hebben bewust geen betaalmuur. Iedereen moet toegang hebben tot onze stukken. We horen terug dat onze artikelen zeer worden gewaardeerd en op veel verschillende plekken in het land worden gebruikt voor bijeenkomsten.”
Kalsky’s leerstoel bij de Universiteit voor Humanistiek is gericht op religie, waarden en maatschappelijke transformaties. “Ik wil jonge mensen kennis laten maken met verschillende levensbeschouwingen voor hun zingeving. Ze zijn op zoek naar houvast in het leven. Van levensbeschouwelijke tradities weten ze vaak weinig. Vooral autochtone Nederlandse jongeren zijn niet meer in een religieuze traditie opgegroeid. Daarom we hebben een keuzemodule ontwikkeld die toegankelijk is voor de bachelorstudenten van alle universiteiten in Nederland.”
In het onderwijsprogramma, dat is opgezet in samenwerking met de Theologische Universiteit Utrecht, is zowel aandacht voor persoonsvorming en coaching als voor het opdoen van kennis over levensbeschouwingen. De studenten leren omgaan met de grote vragen van deze tijd, zoals het klimaatvraagstuk en sociale polarisatie. Ze kijken naar wat Boeddhisme, Jodendom, Islam, Humanisme en Christendom daarover te zeggen hebben. “Veel studenten zijn depressief en somber over de toekomst. Ze vragen zich af wat hun leven voor zin heeft als de wereld sowieso naar de knoppen gaat.”
Kalsky gelooft wel in een betere toekomst. “Neem als voorbeeld Femke Halsema, de burgemeester van Amsterdam. Zij laat het niet toe dat we in wij-zij kampen terechtkomen. Gelukkig doen meer burgemeesters niet mee aan het vergroten van sociale polarisatie. De regering Schoof doet dat wel en daar maak ik me grote zorgen over. We kunnen beter wegblijven van oorlogsretoriek. Die leidt niet naar vrede, ook niet in eigen land. Blijf praten tot het echt niet meer gaat. Oorlogen splijten mensen op een manier die nog vele generaties doorgaat. Ik weet dat mensen elkaar verschrikkelijke dingen aandoen in oorlogen. Toch moeten we elkaar niet loslaten.”
Manuela Kalsky werd in 1961 geboren in Salzgitter-Bad, een Duits dorpje met achthonderd inwoners in het glooiende landschap van de Harz in Nedersaksen. Ze wilde na de lagere school dolgraag naar het gymnasium. “Mijn ouders vonden dat niet nodig. Ze dachten: ze is een meisje en zal wel gauw trouwen en kinderen krijgen. Mijn tien jaar oudere zus ging al met 17 jaar het huis uit, trouwde en kreeg kinderen. Mijn ouders dachten: dat geldt ook voor Manuela. Ik heb het aan mijn lerares te danken, dat mijn ouders uiteindelijk toch besloten mij naar het gymnasium te sturen.” Kalsky neemt haar ouders niets kwalijk. Die hadden genoeg andere zorgen. De Tweede Wereldoorlog drukte een zwaar stempel op het gezin.
“Mijn familie van vaders kant heeft met miljoenen anderen in de grote vluchtelingentrek vanuit Oost-Pruisen naar het westen gezeten. Ze moesten vluchten voor de Russen. Het was een barre tocht – velen hebben het niet overleefd. Er is een film over gemaakt: ‘Die Flucht – March of millions’. Gelukkig kon mijn familie niet meer mee op het schip dat veel vluchtelingen naar Denemarken moest brengen. Het werd getorpedeerd door de Russen. Velen verdronken. Mijn familie heeft geluk gehad. Het was een grotere scheepsramp dan die met de Titanic. Maar ja, de slachtoffers stonden aan de ‘verkeerde kant’. Je vindt hen niet terug in de geschiedenisboeken.”
“Eén van mijn tantes was hoogzwanger en nam nog twee kleine kinderen van de dorpsarts mee om ze bij familie in Denemarken in veiligheid te brengen. Het is onvoorstelbaar wat deze mensen hebben meegemaakt. Ouderen en kinderen vroren dood in de ijskoude winter. Als ik nu vluchtelingen op tv zie, dan denk ik aan het lot van mijn eigen familie.” Kalsky’s vader diende bij de luchtmacht. “Hij maakte geen deel uit van het Nazi-apparaat. Hij was maar een klein radertje, gestationeerd in Zuid-Italië om bommen in vliegtuigen te laden.”
“Hij kwam met niks terug uit de oorlog en moest als knecht bij een boer gaan werken want hij had geen opleiding. Zo ontmoette hij mijn moeder.” Enige tijd later konden Kalsky’s ouders een kruidenierswinkel overnemen van twee kinderloze zusters, Meta en Else, die Kalsky als tantes beschouwde. Het waren vriendinnen van haar oma. “Mijn ouders hadden weinig tijd voor mij. Mijn tantes vingen mij op. Met mij kregen ze alsnog een kind. Ik heb veel aan hen te danken. De tantes hebben mij op alle manieren gesteund, ook financieel. Zij waren co-moeders.”
“Mijn eigen moeder was getekend door de oorlog. Ze werkte in Hannover verplicht op de tram. Dat heette Jungmädeldienst. Toen ze na een bombardement uit de schuilkelder kwam, brandde de hele stad. Overal lagen doden. Mijn moeder heeft daar angsten aan overgehouden. Als het ’s nachts onweerde, gingen wij aangekleed met de hele familie in de huiskamer zitten, met een klein koffertje met de belangrijke papieren en bezittingen erin. Klaar om te vluchten. Dan vielen bij wijze van spreken de bommen weer.”
“Als kind heb ik de gevolgen van de Koude Oorlog meegemaakt. Op zondag waren we vrij. Nu ja, we moesten vaak na het middageten nog snel een paar taarten naar klanten brengen, maar daarna gingen we wandelen in de Harz. Dan zeiden mijn ouders: daarboven op de Brocken zitten de Russen. We woonden op twintig kilometer van de grens met de DDR. Ik ben opgegroeid vlakbij hekken, mijnen, prikkeldraad en wachttorens. Een deel van onze familie woonde aan de andere kant van de grens. Daar konden we niet naartoe.”
“Mijn ouders waren slachtoffer van de oorlog, maar als Duitsers waren ze ook daders. Ik leef inmiddels veel langer in Nederland dan in Duitsland en heb alleen een Nederlands paspoort, maar toch voel ik nog steeds een bijzondere verantwoordelijkheid bij ‘nooit meer Auschwitz’. Daarom kijk ik met ontzetting naar de excessen in Gaza en elders in de wereld. Er gebeuren nog steeds genocides. Verschrikkelijk. Ik dacht dat we geleerd hadden van de oorlog. Dat we nu beter wisten. Maar we zijn weer snel in een oorlogsretoriek beland, ook in Nederland.”
Dat de oorlogstrauma’s diep zitten, zag Kalsky niet alleen aan haar moeder, maar ook aan haar vader toen hij in een bejaardenhuis was gaan wonen. “Ik deed een afsluitbare la open en daar lag zijn nieuwe witte overhemd in. Ik vroeg: papa, waarom ligt je overhemd in die la? Hij antwoordde: alles wordt hier gestolen door het personeel. Ik ben naar de verzorger gegaan om te zeggen dat het me speet dat mijn vader hem beschuldigde van diefstal en dat ik mijn vader zo niet kende. Hij zei: geen zorgen, dit doen ze hier allemaal. Iedereen denkt: ik word bestolen, zo meteen ben ik alles kwijt.”

Dat Kalsky na het gymnasium theologie ging studeren, kwam door de komst van een nieuwe jonge dominee naar haar dorp. “Ons dorp was al in de jaren 1970 tamelijk ontkerkelijkt. In het Lutherse barokkerkje zaten op zondag alleen nog oudere dames, zoals mijn tantes. Ik mocht af en toe met hen mee. Vooral de gezongen liturgie vond ik prachtig, begeleid door het orgel. Ik hield van zingen; dat doe ik nog steeds. Mijn ouders gingen niet naar de kerk en over geloof sprak ik alleen met mijn tantes. We baden altijd voor het eten. Zij lieten mij de waardevolle kanten van geloven zien.”
“Toen de nieuwe dominee jonge mensen zocht die de kindernevendienst wilden leiden, vond ik dat interessant. Ik meldde me aan. Zo ben ik in kerkelijk-intellectuele kringen terechtgekomen.” Kalsky ging theologie studeren in Marburg an der Lahn, vlakbij Frankfurt. Van medestudenten die terugkwamen uit Amsterdam hoorde ze dat je in Hilversum Judaïstiek kon studeren bij rabbijn Yehuda Aschkenasy, een Auschwitz-overlevende.
In 1983 toog Kalsky naar Amsterdam om aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) te studeren en lessen te volgen bij Aschkenasy’s Folkertsma Stichting in Hilversum. De organisatie bestaat nog steeds, maar heet nu Stichting PaRDeS. “Ik wilde vooral colleges feministische theologie en bevrijdingstheologie aan de UvA volgen en meer leren over het Jodendom.”
“In de christelijke theologie zitten anti-joodse elementen, die ik wilde doorgronden en afschaffen. Helaas ging dat minder makkelijk dan ik toen nog dacht. Van Aschkenasy heb ik geleerd wat je opdracht als mens is. Dankzij hem maakte ik kennis met Joodse denkers, zoals Abraham Joshua Heschel en Martin Buber die zei: in den beginne is de relatie. Dus niet het woord, zoals ik in het christendom had geleerd. Dat vond ik fascinerend en herkenbaar. Relaties met mensen hebben mijn leven bepaald en mijn interesse voor theologie opgewekt.”
Voor ze in Nederland met haar studie mocht beginnen, moest Kalsky – met een beurs van de Deutsche Akademische Austauschdienst – een integratiecursus volgen. Ze nam deel aan een zomerprogramma bij Universiteit Nyenrode en verdiepte zich daar in de Nederlandse taal en cultuur. “Diplomaten uit de hele wereld namen aan die cursus deel. In de ochtend zaten we met een koptelefoon op taaloefeningen te doen: de uien in de keuken. De klankkleur van de Nederlandse taal is moeilijk.”
In de middag gingen de cursisten op stap en kregen ze les over de vele bezienswaardigheden van Nederland. Wat ze op Nijenrode had geleerd, gaf Kalsky door aan nieuwe Duitse studenten die aan de UvA theologie kwamen studeren. Na het behalen van haar doctoraal in 1988 bleef Kalsky als assistent in opleiding aan de UvA werken. Ze promoveerde op een proefschrift over de christologie – de leer over Jezus Christus – vanuit het perspectief van vrouwen in verschillende culturen.
In haar proefschrift behandelde Kalsky feministische theologie, bevrijdingstheologie en het anti-judaïsme. “Ik heb gekeken hoe je de christologie zo kon veranderen dat ze niet langer een instrument was om andersgelovigen en vrouwen te onderdrukken. Ze mocht geen middel meer zijn, vond ik, om vrouwen van het priesterambt uit te sluiten in de rooms-katholieke kerk. Maar inmiddels heb ik geleerd: gelijk hebben betekent niet dat je ook gelijk krijgt.”
“We zien wel wereldwijd verbeteringen van de positie van vrouwen in de kerken. Maar of zij ooit priester mogen worden? Ikzelf zou het niet willen zijn in zo’n patriarchaal-hiërarchisch instituut. Maar ik vind, als er vrouwen zijn die het wel willen, dan moet het mogelijk zijn.” Dat Kalsky als feministisch theoloog de christologie wilde hervormen, werd in kerkelijk en theologisch Nederland niet met gejuich ontvangen. “Ook zogenaamd progressieve theologen vonden het vaak een stap te ver gaan.”
“Ook al wil je als theoloog en gelovige opkomen voor mensen die op een of andere manier buitengesloten worden, sleutelen aan de dogmatische ‘waarheden’ kan je duur komen te staan. Maar je behoort altijd op te komen voor mensen die het minder goed hebben dan jezelf. Dat heb ik van mijn vader geleerd.” Als theoloog hecht Kalsky grote waarde aan het geloof in de komst van het rijk van God, met vrede en gerechtigheid voor alle menselijke en niet-menselijke wezens. “Daar moeten we als co-scheppers aan bijdragen.”
Kalsky’s drive zich in te zetten voor rechtvaardigheid vloeit ook voort uit eigen ervaringen. “Duitsers heetten in Nederland in de jaren tachtig nog moffen. Begrijpelijk. Ik heb pas in Nederland gemerkt hoe anderen tegen Duitsland aankeken. Hier werd ik door velen beschouwd als een mof. Ik kon niet met een Joodse studiegenoot mee naar diens familie. Die wilde geen mof over de vloer. Dat begreep ik. Bijna hun hele familie was in de oorlog vermoord. Die pijn zit zo diep. Maar ik vind het nog steeds problematisch als er in de samenleving, en met name in de media, geen verschil wordt gemaakt tussen Nazi-Duitsland en ‘de’ Duitsers.”
“Op scholen kwamen in die tijd vaak oorlogsveteranen lesgeven aan kinderen over hun ervaringen in WO II en dan ging het steeds over ‘de’ Duitsers en Duitsland in de plaats van Nazi-Duitsland. Kinderen krijgen daardoor een vertekend beeld van Duitsers. Zo houd je een anti-Duits sentiment in stand en dat raakt ook de Duitsers van nu. Dat vind ik kwalijk, hoewel ik het wel volledig begrijp. Er zijn natuurlijk hele families uitgeroeid. Je ziet het trauma nu ook weer terug door de oorlog in Gaza. Die oorlog wakkert hier en in Duitsland trauma’s aan.”
Kalsky wilde er niet aan, maar een psychiater concludeerde dat ook zij aan een oorlogstrauma leed. “Ik voelde altijd een onderliggende angst. Een benauwd gevoel, vooral als ik alleen was. Alsof ik voor iets moest vluchten. Ik had nog net niet, zoals mijn moeder, een koffertje klaarstaan. Ik kon geen enkele reden voor mijn angst bedenken. Toch had ik een tweede generatie oorlogstrauma: ik was geshockeerd. In mijn beleving hadden alleen Joodse mensen dit soort trauma’s. Ik stond toch veel dichter bij de daders? Mijn hele perspectief kantelde. Door mijn Duitse nationaliteit was ik mededader zonder persoonlijke schuld; en door mijn familieverhaal ben ik ook slachtoffer.”
Voor Kalsky geldt: “Het gaat erom hoe je met ‘de ander’ omgaat. De ander die niet hetzelfde is als jij en het ook niet hoeft te worden. De aloude gulden regel: behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden, is een uitstekend moreel kompas in onze diverse samenleving.” Dat de wereld op dit moment wordt geregeerd door extreemrechtse types als Wilders en Trump, die weinig compassie hebben met hun medemens, vindt Kalsky “een zeer kwalijke ontwikkeling. Je ziet dat wereldwijd vooral macht- en geldbeluste mannen het in korte tijd voor het zeggen krijgen.”
“Woke, dat is in hun ogen het nieuwe kwaad. Veel mensen gaan mee in die framing zonder te beseffen dat woke oorspronkelijk iets heel anders betekende. Er wordt met opzet onduidelijkheid gecreëerd. Wetenschap wordt bewust als elitair gedoe opzij gezet. Er kan veel worden verbeterd in de wisselwerking tussen wetenschap en burger, maar dit mogen we niet laten gebeuren. De waarden waar we in onze samenleving voor staan, de bescherming van minderheden en de vrijheid van elke burger, moeten worden gewaarborgd.”
“Toch worden democratische verworvenheden zoals de emancipatie van vrouwen, waarvoor zolang is gevochten, teruggedraaid. Ik vind het heel bemoedigend dat ook jonge mensen 8 maart demonstreerden in Amsterdam op de Internationale Vrouwendag. Maar het hadden geen 20.000 maar 200.000 demonstranten moeten zijn. Onze democratische samenleving wordt bedreigd. Dat gaat iedereen aan. Het diversiteitsbeleid bijvoorbeeld is geen luxe, waar we weer mee kunnen stoppen. Leren omgaan met diversiteit en met onderlinge verschillen is noodzakelijk omdat Nederland en heel Europa steeds diverser zullen worden. Dat gebeurt van binnenuit, ook als we mensen ‘van buiten’ weren.”

Radicaalrechts denken is volgens Kalsky een achterhoedegevecht in een wereld waarin alles en iedereen al lang met elkaar verbonden is. “Met eenheidsframing en wij-zij denken sluit je mensen uit. Ik ben tegen het labelen van mensen. Dat geldt ook voor ‘radicaal-rechts’ en ‘radicaal-links’. De werkelijkheid is veel complexer dan dat. We praten nu steeds over bubbels, maar ook bubbel-denken is hokjesdenken. Nieuw Wij probeert daar iets tegen te doen. Ik vind daarom dat we nog veel meer het gesprek moeten zoeken met mensen die op Wilders stemmen. Zij zijn niet allemaal rechtsradicaal. Een mens is meer dan één perspectief.”
“Als je iemands facetten ziet, dan kun je aanhaken bij een ander. Samen dingen doen en niet alleen oneliners via social media versturen werkt wonderbaarlijk goed. Woorden kunnen wapens zijn. Dat ik in Nederland werd gelabeld als ‘mof’ ging als een speer door mijn hart. Woorden beschadigen en laten littekens achter. Als die verwondingen niet goed genezen, kun je daar haatdragend van worden en een extremistische kant opgaan. Dat gebeurt nu ook. Maar let wel: we hebben het zelf zover laten komen dat mensen als Wilders en Trump de macht konden grijpen. We zijn met open ogen in de kapitalistisch-neoliberale val gelopen.”
“Alles draait om geld en consumeren: meer, meer, meer. ‘Straks kunnen onze kinderen geen eigen huis meer kopen’, hoor ik mensen zeggen. Alsof dat het ergste is wat hen kan overkomen in hun leven. Wat mij betreft gaan we weer vaker over de niet-materiele waarden in ons persoonlijk leven en de maatschappij praten. Hoe we goed kunnen leven met elkaar, zonder daarbij medemensen, dieren en de aarde uit te buiten. Laten we niet steeds anderen als de schuldigen aanwijzen. Laten we naar onszelf kijken. Willen wij werkelijk met onszelf en onze buren oorlog voeren? Zo niet, dan moet het roer heel snel om.”
Kalsky gelooft dat je met veel kleine gebaren samen een groot gebaar kunt maken. “Ik ben met mijn partner Jeffrey verhuisd naar Amsterdam-Noord. Ons ‘tuintje’ daar bestond alleen uit tegels. We hebben die eruit gewipt en een wilde tuin laten groeien. Daarmee draag je bij aan biodiversiteit en je eigen welbevinden. Ik geniet elke dag van het uitzicht op de tuin. Onze buren hebben ook wat meer ruimte gemaakt voor planten. Het schot tussen onze tuinen hebben we weggehaald en vervangen door struiken en hoog gras. Nu genieten we wederzijds van ons groen. Zo simpel kan het zijn.”
“Het gaat niet alleen om het grote politieke verhaal. Het gaat er juist om dat je op vele plekken in het dagelijks leven nieuwe kleine Wij’tjes vormt, die zich met elkaar verbinden. Dat kan een op een, zoals met onze buren. En het kan ook met behulp van nieuwe technologische middelen, zoals Nieuwwij.nl. Het sluit elkaar niet uit: je kunt beide doen. Als we niet het oorlogszuchtige binaire systeem willen steunen dat de wereld in vriend en vijand verdeelt, zullen we de dialoog moeten zoeken en elkaar ontmoeten. Ik geloof heilig in de kracht van de ontmoeting. Dat geef ik door aan jongere generaties. Buber had natuurlijk gelijk: alles begint met een relatie.”