Ik ontmoet Janneke Stegeman in Grand Café Wientjes in een regenachtig Zwolle. Haar ouders komen oorspronkelijk uit de gemeente Gramsbergen. Hun boerderijen lagen op 3 kilometer afstand van elkaar. Stegemans vader woonde op 200 meter van de Duitse grens en zijn boerderij stond aan de Vecht. “Ik ben er niet geboren, maar toch… als je me vraagt waar ik mij het meeste thuis voel is het toch in de streek van Salland. Zwolle is de poort naar Salland. Ik ging vroeger altijd met de trein die kant op, want mijn grootouders wonen daar nog, en dan ging je bij Zwolle de IJssel over en dan ‘was ik er’ – het voelde als een soort fijne overgang,” vertelt ze met zichtbare liefde.
Je wordt er bijna nostalgisch van.
Janneke Stegeman: “Ja, wij woonden in Woudenberg en later in Ter Aar en voor Nederlandse begrippen was de reis naar Gramsbergen toen een hele onderneming. Het duurde twee uur en in het weekend gingen we erheen en met de vakanties waren we er ook. Als kind fietste ik dan tussen de boerderijen van mijn opa’s en oma’s, dat was magie. Allemaal lieve mensen, lekker eten, als kind verwend worden. ’s Winters schaatsen, in de zomer naar het zwembad. Ik heb daar warme gevoelens bij. Ook met de cultuur, het taaltje.”
Ik hoor jou niet met een accent spreken.
“Nee, bij mij hoor je dat helemaal niet, misschien is het nog het meest vergelijkbaar met Twents. Mijn ouders spreken wel dat dialect, maar ik kan het ook niet echt. Volgens mij ligt daar ook de wortel van mijn liefde voor taal en mijn liefde voor grensgebieden.”
Wel symbolisch dat jouw grootouders ook letterlijk aan de grens met Duitsland woonden.
“Ja, ik vond die grens tussen Nederland en Duitsland fascinerend. Op de boerderij van mijn grootouders stonden altijd een boel fietsen, en op die barrels reden we constant de grens over. Er waren verhalen over smokkelaars tijdens de Tweede Wereldoorlog en dat maakte het spannend. Mijn grootouders vertelden dat er onderduikers op hun boerderijen zaten – en ze hadden een kamer waar dan geschenken van die onderduikers stonden, zoals mooi servies.”
Ik heb 60% van mijn vader en 60% van mijn moeder, totaal 120%! De intellectuele interesse is van mijn vader en de liefde voor taal van mijn moeder.
Wat heb jij van je vader en wat van je moeder?
“Volgens mij heb ik 60% van mijn vader en 60% van mijn moeder, totaal 120%! De intellectuele interesse heb ik van mijn vader en de liefde voor taal heb ik van mijn moeder. Ik ben meer dan de som van hun helften. Maar qua felheid in debatten lijk ik echt op mijn vader. Vroeger schaamde ik me voor zijn felheid tijdens discussies, hij was dan driftig. Ik hoop dat ik dat minder heb.”
Dat waren waarschijnlijk felle debatten tussen jou en jouw vader aan de eettafel.
“Mijn vader is met de tijd zachtmoediger geworden en nu voel ik heel sterk hoezeer we op elkaar lijken. Vroeger was dat aanleiding voor strijd, maar nu is het een bron van verbinding. Ik vind die herkenning van mijzelf in hem fijn, het schept een band.”
Wanneer zocht je de randen op binnen jouw denken, of binnen jouw geloof?
“Ik groeide op in Woudenberg, in een christelijke gemeenschap. Het viel me al snel op hoe in de klas iedereen wit en christelijk was. Maar er was veel diversiteit, de hele waaier aan christelijke stromingen zat in de klas. Ik ging op zondag naar een vrijzinnige kerk, en mijn beste vriendinnetje ging naar een nog vrijzinniger kerk. Na het weekeinde vertelde zij bijvoorbeeld dat ze naar een pretpark was geweest, op zondag, en dan vielen de monden van mijn klasgenootjes open van verbazing. Dat viel mij op. Ik lette al vrij snel op hoe mensen worden ingesloten of uitgesloten.”
Hoe bewoog je dan als kind tussen die groepen?
“Ik was vrolijk, energiek maar ik was ook driftig en verlegen. Buitenshuis was ik teruggetrokken – wel tot aan mijn 25ste. Ik ben introvert, houd meer van observeren en heb veel tijd alleen nodig. Maar die verlegenheid heeft me wel parten gespeeld, tijdens mijn schooljaren en soms ook in relaties.”
Ik herken dat wel. Vroeger dook ik daarom vaak de bibliotheek in om boeken te lezen, zodat ik niet altijd onder de mensen hoefde te zijn.
“Ja, ik ook. Ik las aan een stuk door, fietste veel en voetbalde ook. Een teamsport gaf mij de veilige ruimte om mij aan de rand van het team op te houden of achter mensen te verschuilen. In Woudenberg was er geen vreselijk grote bibliotheek, en op de kinderafdeling was ik snel uitgelezen, dus ging ik op de volwassenen afdelingen lezen. Ik begreep er niet veel van. Toen ben ik kranten gaan lezen, omdat er elke dag vers leesvoer was!”
Wanneer is het vonkje overgeslagen naar de theologie?
“We gingen iedere zondag naar de kerk, maar theologie was geen bewust onderdeel van mijn leven. Het was meer een intuïtief iets. Vaak zat ik in de kerk en dacht ik ‘dat kan je niet zo zeggen!’ Op een gegeven moment kwam er een jonge dominee en hij wilde diensten organiseren met de jeugd. Wij mochten dan een thema kiezen en de hele dienst invullen met theater. Ik vond dat echt zalig. En het mocht van de dominee ook provocerend zijn! Dat was theater in de kerk in wezen al natuurlijk, maar ik kreeg dankzij het theater een goed gevoel. Dankzij het theater ervoer ik dat ik mijn traditie spannend en relevant kon maken.”
Weer die spanning op de grens…
“Ik vind heisa altijd leuk. Ik ging conflicten niet uit de weg, en daarom botste het ook tussen mijn vader en mij aan de eettafel. Ik zoek graag het punt op waar het begint te wringen. Ik ben synodaal gereformeerd, dat is nu opgegaan in de PKN, en er was niet al teveel ruimte om de randen van het geloof op te zoeken.”
Hoe verliep jouw levenspad na de middelbare school?
“Ik was een vroege leerling, dus op mijn 17e moest ik beslissen wat ik ging studeren, wat natuurlijk vrij moeilijk is op die leeftijd. Ik wilde eerst geschiedenis studeren, en Duits, en ik hield ook van literatuur. Ik wilde echter niet alleen maar Duits of alleen maar geschiedenis doen. Toen besloot ik naar een open dag van een theologische studie te gaan, maar wel met hangende schouders.”

Waarom hangende schouders?
“Omdat ik dacht dat het saai zou zijn, maar mijn moeder was enthousiast. We gingen eerst naar de open dag in Utrecht – en die was oersaai. Er stond een hele degelijke mevrouw voor de zaal die vertelde hoe de vakken in elkaar zaten. Ik wist: hier moet ik niet zijn. Toen ging ik naar een open dag van de VU en dat bestond ook uit een bezoek aan het Paleis op de Dam, samen met een groepje hoogleraren en studenten. En daarna gingen we naar een café. Geweldig. Al in het paleis, waar studenten en hoogleraren in gesprek waren met elkaar waren, voelde ik mezelf opbloeien. Ik voelde dat hier iets te beleven was voor mij. Eerst moest ik Grieks leren, toen Latijn, daarna Hebreeuws, maar talen studeren vond ik toch al fantastisch.”
Heeft Amsterdam jouw horizon verbreed?
“Ja, in het tweede jaar ging ik eindelijk op kamers wonen. Daar was ik echt aan toe. Ik wilde het huis uit en mezelf ontwikkelen. Ik woonde in een anti-kraakpand, met muizen, tocht, viezig, ik vond het allemaal geen punt. Ik heb samen met andere mensen een studievereniging nieuw leven ingeblazen en diverse debatten georganiseerd, ook met hoogleraren. Ik kwam door dingen te doen langzaam over mijn verlegenheid heen, al ging dat naar mijn gevoel erg langzaam.”
En welke vragen kwamen op jouw weg die voor jou karaktervormend waren?
“In eerste instantie waren het vooral intellectuele vragen. Wat klopt er wel en wat niet in de teksten, dat soort dingen. Op een gegeven moment kreeg ik als vak Feministische Theologie. Daar deden mensen lacherig over… Het was namelijk een klein vakje, maar het vak greep mij volledig. Ik dacht: dít is wat ik wil, dit soort kritische vragen stellen, een kritische benadering van de traditie. En de vrijheid nemen om kritisch te mogen zijn óp die traditie, niet om het neer te sabelen, maar uit liefde ervoor.”
Waarom vind je die kritische benadering meer binnen de feministische theologie en minder in de ‘traditionele’ theologie?
“Omdat de standaard theologie doet alsof zij universeel is. Je studeert bijvoorbeeld dogmatiek, en dan komen er vooral witte mannen langs die pretenderen dat zij een theologie voor iedereen schrijven. De Duitse theoloog Karl Barth bijvoorbeeld plaatst zijn theologie niet in zijn Duitse kader, en ook niet in zijn witte, heteroseksuele context. Bij feministische theologie doet dat er opeens wel toe.
Traditionele theologen denken dan dat feministische en zwarte theologen die context hebben, niet beseffende dat zij zelf ook vanuit hun kleur, geslacht en geaardheid spreken. Voor mij zit daar juist de spanning, dat je je eigen positie bespreekbaar maakt, dat je zelf ook meedoet en dat jouw eigen traditie niet boven alle twijfel verheven is. Het spannende is juist om te onderzoeken hoe tradities zijn ontstaan, wat normatief is geworden en wat er verloren is gegaan, wat de tekst verbergt wat wij niet willen of mogen weten.”
De feministische theologie bood mij een instrument om onrecht aan te pakken. Ik wilde de macht doorbreken.
Hoe heb je de inspiratie van het ‘kleine vakje’ feministische theologie meegenomen in de rest van je studie?
“Theologie is een rare studie. Een boel mensen volgen het omdat ze predikant willen worden. Dan kan die studie een soort hobbel zijn onderweg naar dat doel, en dan tikken mensen al die vakken af. Maar ik deed de studie omdat ik wilde weten, leren en ontwikkelen. Ik had geen ambitie om predikant te worden en wist nog niet wat ik na mijn studie wilde doen. Als ik iets leerde over hoe de verhalen uit de Bijbel gelezen konden worden, gebruikte ik die kennis om mijzelf te vormen. Mijn visies veranderden erdoor. Als je eenmaal feministische theologie hebt gevolgd, stel je dus inderdaad andere vragen tijdens de andere vakken.”
Dat waren waarschijnlijk hele fijne debatten met de docenten.
“Dat viel mee, ik was nog steeds heel verlegen. Ik was ondertussen lid geworden van een evangelische studentenvereniging. In het huis waar ik woonde zaten twee jongens die daar ook lid van waren. Eigenlijk was ik daar dus niet op mijn plek, het was me te orthodox en te onkritisch. Maar wat mij trok was de bevindelijke vroomheid. Ik vond het fijn om samen liederen te zingen. En ook dat was vormend. Ik ontdekte ditmaal wat niét bij mij paste. Dat is een houding van mij en dat had ik als kind al.”
Is jouw schuren langs de randen een manier om de macht aan te klagen?
“Zeker. Ik had al de ongevormde behoefte om te zoeken naar grenzen in mijn leven, en om te kijken waar de spanning zat, en als kind deed ik dat door met mijn vader te gaan vechten. Maar ik moest nu een manier vinden om er iets vruchtbaars mee te gaan doen. De feministische theologie bood mij een instrument om onrecht aan te pakken. Ik wilde de macht doorbreken. Mijn vader was driftig en daarom dacht mijn moeder: ‘Janneke moet ik leren om niet driftig te zijn’, anders komt ze in conflict met haar vader. Dus een deel van mijn jeugd bestond eruit dat ik maar niet kwaad mocht worden. Maar die energie moest er uit. De positie die mijn vader in het gezin had wilde ik dan bijvoorbeeld doorbreken. Dat gebeurt op samenlevingsniveau ook en de kritische theologie, zoals feministische theologie, helpt mij daarbij.”
Denk aan dominante geestelijken, dominante religieuze ideeën…
“Ja, en denk ook aan de hang die mensen hebben om een bepaalde situatie in stand te houden en om hun macht uit te oefenen. De mensen die geen macht hebben bedenken dan manieren om geen slachtoffer te worden van de heersende macht, en dat houdt de machtsstructuren vervolgens in stand. Dat geldt voor verhoudingen binnen de familie, maar dus ook samenlevingsbreed. In mijn geval is dat basisconflict in ons gezin uiteindelijk dus een verrijking geworden voor mijn denken.”
Eigenlijk zou je de theologen van nu dus meer drift willen toewensen.
“Ja, misschien wel. Ik heb laatst in een preek een Bijbelvers geciteerd: ‘zalig zijn de vredestichters’, maar ik voegde toe: ‘onzalig zijn degenen die een vruchtbaar conflict in de kiem smoren, en zalig zijn degenen die het conflict durven aangaan.’”
Het onderzoeken van conflicten leidde tot een bijzondere keuze in jouw studie, want je ging naar Israël.
“Ik koos vanuit mijn fascinatie voor verhalen, ook de conflictrijke, het hoofdvak Oude Testament. Voor mijn scriptie ben ik naar Jeruzalem gegaan, want daar is conflict tastbaar. Ik voelde: hier moet ik van leren, ik moet er meer van weten. In Jeruzalem ben ik mijn verlegenheid kwijtgeraakt. De paradox in Jeruzalem is dat de situatie voor de Palestijnen naar is, onrechtvaardig, onderdrukkend, en toch kwam ik er tot leven. Ik zag de Palestijnen hun geloof gebruiken om zich te verweren tegen onrechtvaardigheid. Dat was voor mij een soort van openbaring en bevrijding. Dit is wat ik altijd al had gezocht in de christelijke traditie. Hoe je die traditie kunt gebruiken om ruimte te scheppen voor mensen.”
Wanneer je over machtsstructuren spreekt, neig je van nature al naar de onderdrukte partij. In hoeverre kun je objectief blijven, want het verwijt is dan al snel dat je partijdig bent.
“Ik geloof niet in neutraliteit en veel mensen denken te makkelijk dat ze wel neutraal zijn.”
Maar jij dus ook niet.
“De pretentie van neutraliteit vind ik een verkeerde…”
Lees hier deel 2 van dit interview, waarin haar verblijf in Israël aan bod komt, de scherpe randen van de kerk, alsmede een beschouwing op de periode als Theoloog des Vaderlands.
Conflict is niet zinvol wanneer meerdere mensen zich ermee gaan bemoeien!!!
Het leidt tot escalatie.
Allerlei mensen gaan rondtweeten en er ontstaat een sfeer van onrust en negativiteit, waarbij de oplossing niet gevonden wordt.
De Toren van Babel wordt opnieuw gebouwd.
Het vijandbeeld wordt opnieuw geboren.
Als het conflict van voldoende brandstof voorzien wordt, kunnen er zelfs oorlogen uit ontstaan.
Houdt een conflict zo klein als mogelijk.
Ga een gesprek aan met de persoon waar je dat conflict mee hebt. Liefst onder 4 ogen of anders met een neutrale bemiddelaar erbij.
Ga naar de rechter desnoods.
Pas als niets helpt, kan je kiezen voor publiciteit.
Je hebt makkelijk praten Louise, want in een beschermd milieu opgegroeid en zittend in NL. Ik ben blij dat ik nog heb meegemaakt:
1) de oorlog (van de talloze ontboezemingen van m’n ouders, kamp, bombardement, etc).
2) de armoe (klasgenoten van mij hadden geen schoenen en aten alleen op zondag vlees)
3) Religie als drijvende kracht van de gemeenschap.
Hoe anders en heerlijk en vurrukkulluk is het overal om je heen tegenwoordig!! Ik denk dat ook Janneke geen flauw benul heeft!
Ja Dirk, dat is inderdaad beroerd. *De oorlog valt buiten mijn referentiekader, al heb ik er veel over gehoord.
Heb jij de oorlog bewust meegemaakt?
*Bij mij thuis was het zeker in mijn vroege jeugd ook sappelen, hoor.
*Religie daar heb ik geen last van gehad. Nou, indirect wel, want de zondag vond ik een ramp! Dan moest ik “netjes” blijven en “wandelen” met mijn ouders vooral onder grijze, saaie luchten.
Maar het gaat over conflicten. Nou, er valt nog steeds heel wat te strijden, te ruziën, te vloeken en te tieren, te kwetsen en nog veel meer.
Debat, discussie, gesprek vind ik okay.
Ja, grappig dat jij niet uit een religieus nest komt, en toch het hoogste woord voert hier, ik denk dat jij de enige bent hier, want alle anderen wel een religieuze opvoeding gehad. Dan beleef je die religie en dat geloof wel heel anders, denk ik, maar weet dat niet!
Ik sta er “onbevlekt” tegenover. Velen die in een streng religieus keurslijf geperst zijn in hun jeugd, blijven daar hun hele leven onder gebukt gaan. Één héle gróte vlucht regenwulpen.
Ik heb wel altijd een soort verlangen of nieuwsgierigheid naar spiritualiteit gehad.
Maar we moeten het over conflict hebben en verdiepende vragen stellen.
Dit interview daar spat niet echt het enthousiasme vanaf, laat staan strijdlust.
(Trouwens wie persee wil vechten, gaat toch lekker op boksen, karate of zo.)
Veel human interest/context in dit deel van het interview. Wel boeiend om te lezen, maar ik twijfel soms aan de waarde er van. Het geeft misschien teveel reden om uitlatingen en gedrag te plaatsen en daardoor impliciet begrip te vragen voor een aanval of kritische reflectie. De inhoud van de aanval is volgens mij het interessants. Dus ik hoop op een meer uitgewerkt echt conflict in het tweede deel.
Zalig zijn zij die een conflict niet uit de weg gaan. Zalig zijn zij die een conflict juist wel uit de weg gaan. Zalig zijn zij die een conflict oplossen. Zalig zijn zij die na een conflict de zege behaald hebben. Zalig zullen juist zij zijn die het slachtoffer geworden zijn van een conflict. Het is maar hoe je het bekijkt en bij welke partij je hoort. De vraag zou, voordat er iets gezegd kan worden wie er wel of juist niet zalig is na een conflict, moeten zijn: wie veroorzaakt waarom een conflict? Is dat om de eigen machtspositie te versterken en te vergroten en dat kan zijn politiek, religieus enzovoorts. Is dat om de ander duidelijk te maken dat je niet bang bent en bereid bent je eigen positie en identiteit te verdedigen? Zo zijn er zeker conflicten die op te lossen zijn met mooie, vredelievende woorden; maar ook conflicten waar alleen met kracht tegen aan gegaan moet worden.
We kennen best voorbeelden waarbij met een goed gesprek er uit te komen valt en eveneens voorbeelden waar dat gewoon onmogelijk is. Even in het groot: wie had gelijk Chamberlain, of Churchil?
Hoeveel mensen zijn (en worden nog steeds) niet lichamelijk en/of geestelijk geofferd omdat zij zich niet verdedigden/verdedigen vanwege de lieve vrede, of gewoon onmachtig waren/zijn. Bijvoorbeeld omdat ze tot een minderheidsgroep behoorden/behoren; de verkeerde seksuele behoeften hadden/hebben, de verkeerde levensbeschouwing hadden/hebben; de verkeerde sekse. Het is daarom dat de lieve vrede bewaren, elkaar vergeven zo ver kan doorschieten dat minderjarigen jarenlang seksueel konden misbruikt worden en onder de pet gehouden, binnen verscheidene organisaties en gemeenschappen. Vooral niet in de publiciteit brengen, nee lief zijn, braaf, desnoods veel bidden, fijn onder vier ogen uitpraten, en wellicht als slachtoffer veel empathie opbrengen voor de dader. Zo’n man of vrouw heeft het natuurlijk ook niet gemakkelijk. In de psychiatrie mochten wij (en mogen zij) in veel gevallen de rotzooi proberen op te knappen bij de slachtoffers terwijl de daders met liefde, warmte en vredelievende woorden omringd dienden te worden. De schijnvrede en de schone schijn oplossingen daar heb ik niets mee, dat wreekt zich vroeg of laat altijd. Wanneer schijnvrede plaats vindt met mooie woorden en mooie gebaren is dat ronduit walgelijk, dan maar knokken voor echte vrede en echtheid, ook al kost dat slechtoffers. Schijnvrede zal uiteindelijk meer en veel meer slachtoffers eisen, misschien daarom ook wel tot meer zaligen. Het is maar hoe je het een en ander bekijkt.
Wij beleven in NL het onnoemelijke privilege dat conflictsituaties hoogstens nog bestaan als debat (tussen gelijkgestemden) en dialoog (tussen groeperingen), maar bedenk wel dat dat pas sinds kort zo is hier (ik wandel hier vaak tussen de overblijfselen van forten, waterlinies, stadsgrachten en stadwallen, niet voor niets ooit aangelegd), en dat dat in de rest van de wereld ook eerder uitzondering dan regel is. Postkolonialisme is een westerse hype, op globale schaal woekert het kolonialisme ondergronds gewoon door.
Helaas: ik behoor niet tot de gelukkigen (?) met meer dan een culturele ‘wortel’, en al eeuwen is het devies onder ons familiewapen ‘twist verkwist’.
Een geslaagde immigratie wordt veroorzaakt door een goede voorbereiding van je emigratie, zodat je weet waarvoor, welke cultuur, je kiest, en ook wanneer je kiest voor segregatie respectievelijk integratie