“De eerste keer op de Molukken was ik met mijn vader. Hij sprak Maleis. Ik spreek nog steeds beroerd Maleis. We vliegen boven Ambon en er staat een mevrouw op die keihard zegt: ‘Ambon Ina-e!’ Ik vroeg: ‘Wat betekent dat?’ Mijn vader zei: ‘De moeder die op je wacht’. Zo mooi. Ik zou het tegen iedereen willen vertellen, tegen de jongeren die hun moederland, daar waar het begon, kwijt zijn: we hebben zulke mooie dingen!

“De Molukse gemeenschap is met een traumatische ervaring hier naar Nederland gekomen. Zij heeft een enorme vertrouwenscrisis met de dominante samenleving. De Molukse gemeenschap heeft zich in twee domeinen ontwikkeld: die van de Molukse wijk en daarbuiten. Die twee domeinen laten verschillende dingen zien. Maar als je geen woorden kunt geven aan die ervaringen, eigenlijk niet weet wat je zelf meeneemt van je verleden en waar je vandaan komt, dan kom je in een niemandsland.

Zelf ben ik opgegroeid in een Hollands pleeggezin, vanaf mijn zevende jaar. We woonden toen in kamp Vught. Toen mijn ouders ziek werden, hebben mijn pleegouders me meegenomen naar Rotterdam-Zuid en daar ben ik Nederlands opgevoed. Zwaar gereformeerd. Drie keer naar de kerk en na elke warme maaltijd uit de Bijbel lezen. Later ging ik weer terug naar mijn ouders in Capelle aan den IJssel. Daar was ook een Molukse woonwijk gecreëerd. Ik sprak toen geen Maleis. Dus elke keer als ik mijn moeder niet verstond, kreeg ik een draai om mijn oren. Door het pleeggezin kon ik me makkelijk door de Nederlandse samenleving en door de scholing heen worstelen. De onuitgesproken codes die je gewoon meekrijgt, begreep ik. Mijn acht broers en zussen hebben dat eigenlijk niet zo. Die zijn toch nog tot in de kern Moluks gebleven. Zij zijn veel meer naar binnen gericht, naar de hele Molukse setting, hoewel ze wel participeren in de Nederlandse samenleving.”

Grensbewaker

Of ik een grensbewaker ben, vind ik een interessante vraag. Ik besef pas de laatste jaren, nu ik bezig ben met identiteitsvorming, hoe belangrijk het is om de grens te bewaken. Want als die fluïde is, dan heb je geen grens. En ook geen houvast. Dan weet je niet waar het begin en het einde is. Je weet ook niet waaraan je bijdraagt. Dus je kunt niet zeggen: ‘Hé, hier hebben wij aan bijgedragen.’

In de afgelopen dertig jaar is het oorverdovend stil geweest. Door het enorme trauma van de treinkaping in 1977 was heel veel niet meer bespreekbaar. Men wilde geen Molukker meer zijn. Schaamte! Je voelde je een terrorist; zo werd je ook bekeken door de samenleving. We hebben een verloren generatie na de treinkaping gehad. Een vlucht in criminaliteit. Een vlucht in drugs. Je wilt er even niet meer zijn. Die sporen zijn er nog. Nu, na twintig jaar, zijn we voorbij de crisisidentiteit. Nu hebben we een generatie die in dit land woont en ook niet meer terug wil. Zij zeggen: ‘Hoe kunnen wij nu bijdragen?’ Je kunt alleen bijdragen als je trots op jezelf kunt zijn. Kun je dat doen door satudarah te zeggen (‘één bloed’ in het Maleis, tevens naam van een verboden motorclub, red.) en een motorjack aan te trekken? Dat is het niet. Kun je dat doen door trots te zijn op een vlag? Ik denk het niet. Het enige instituut dat over is gebleven in de Molukse gemeenschap in afgelopen jaren, is de kerk. We zijn het museum kwijtgeraakt. We zijn het landelijk steunpunt Molukkers kwijtgeraakt. De lokale stichtingen zijn wegbezuinigd. De kerk is nu opgezadeld met de psychologische, sociologische en dialogische vragen. Maar daar is de kerk nog absoluut niet toe uitgerust. Daarom hebben we het Moluks Seminarium opgericht.

Molukse theologie

We staan aan de vooravond van een Molukse theologie. Anders dan eerder de motorclub, of het RMS-ideaal (Republik Maluku Selatan, red.) moet de Molukse theologie in staat zijn om woorden te geven aan de wortels. Voor Molukkers is een woord een woord. Dus toen wij hier kwamen met al die beloftes, toen was het zo erg dat dat niet waar was. Het pela-schap, het Molukse bloedverbond tussen twee dorpen, draagt dat. Maar deze generatie is zich daarvan niet bewust. Dat is het grootste probleem. Maar het ís er nog; we kunnen het nog bijna aanraken.

Ik denk de laatste jaren, een beetje laat, maar desalniettemin: als ik ánderen toch eens wakker zou kunnen maken daarvoor! Vertel het hen, vertel wie je bent, waarom we hier zijn. De worteling in dit land is traumatisch geweest. Maar je kunt er niet in blijven steken. Je moet dóórgaan. Doorgaan betekent dat je trots kunt zijn op wat je hebt. En als dát grensbewaking is, dan voel ik me één van de grensbewakers.

Het gekke is: mijn opa is in de Atjeh-oorlog met de Militaire Willemsorde 4de klasse geridderd. Mijn vader was militair 1ste klasse. En ik heb gediend hier in Nederland voor het Ministerie van Defensie, een van de hoogste posities. Naast internationale militaire onderscheidingen die ik heb gekregen, ben ik ook geridderd in de Orde van Oranje-Nassau. Als ik kijk naar dat hele geslacht, dan zou mijn opa, die ik nooit gekend heb, zeggen: ‘Simon, je hebt het keurig gedaan, jongen.’ Dan zit daar toch iets in: op die schouders sta ik. Ik zou ook niet buiten Nederland kunnen. Dit is mijn taalgebied, dit is mijn denkgebied. Ik heb zoveel meegekregen, ook van mijn pleegouders. Maar het is wel allemaal gebouwd op die ene wortel die mij maakt wie ik ben.”

Dit interview verscheen oorspronkelijk op 5 juli 2020 en is opnieuw gepubliceerd in het kader van de Nieuw Wij Winterherhalingen.

U kunt gratis verder lezen

Klik deze melding weg via het kruisje. Maar goede artikelen schrijven kost geld. Steun daarom onze schrijvers en word al vanaf € 5 per maand Vriend/in van Nieuw Wij.

Ik lees eerst het artikel verder.
Gé Speelman

Gé Speelman

Docent Protestantse Theologische Universiteit

Gé Speelman is docent aan de Protestantse Theologische Universiteit (Pthu). Zij richt zich onder andere op de dialoog tussen christenen en …
Profiel-pagina
Welmoet_Boender

Welmoet Boender

Islamoloog

Welmoet Boender is universitair docent Islam aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.