Men streeft er dan naar dat de wetenschappelijke staf de etnische groepen binnen de samenleving als geheel weerspiegelt. Om te kijken of dat beleid zijn doel bereikt, moet men wel over harde gegevens beschikken. Toen ik een aantal jaren geleden in Princeton visiting scholar werd, kon ik daarom op een formulier van personeelszaken aangeven wat mijn etnische achtergrond was (het was overigens niet verplicht). Een aardig detail was daarbij overigens dat men tot de categorie Caucasian (of White) ook de Turken en Marokkanen rekende. Laat Wilders het niet horen.
Onlangs moest ik weer zo’n formulier invullen, nu voor een gasthoogleraarschap in Londen. Dit formulier was nog uitgebreider. Naast leeftijd, geslacht en nationaliteit waren er ook vragen naar religie en etnische achtergrond. Voor dat laatste kon ik kiezen uit 20 verschillende etnische achtergronden. Er werd zelfs een onderscheid gemaakt tussen Indian, Pakistani, Bangladeshi en andere Aziatische achtergronden. Binnen de categorie White werd weer onderscheid gemaakt tussen British, English, Scottish, Welsh, Irish, en andere achtergronden. En als je voor die andere achtergronden koos, mocht je dat weer specificeren. (Ik had natuurlijk hier Dutch Frisian kunnen invullen, maar heb het maar gewoon bij Dutch gehouden.)
Interessant was dat men ook ruimte bood voor mixed backgrounds. Maar ondanks die verfijning met veel subcategorieën illustreerde het formulier heel goed het bezwaar tegen dit soort categorisering. Iemand van Indiase afkomst waarvan de familie al generaties lang in Groot Brittannië woont en die door en door Brits is opgevoed, krijgt een etiket opgeplakt dat vaak niet goed recht zal doen aan zijn beleefde identiteit. Een apart hokje voor Indian British is er niet, terwijl die er voor White British wel is; hij moet dus kiezen voor de algemene categorie Indian. Daarmee wordt zijn identiteit gereduceerd tot zijn huidskleur of ‘ras’. Bovendien wordt hij impliciet bestempeld als iemand die afwijkt van de blanke Britse meerderheid.
Ik was echter vooral verbaasd over een vraag die men in Princeton niet had, namelijk die naar de sexual orientation. Ik kon kiezen tussen Bisexual, Gay Woman/Lesbian, Gay man, Heterosexual/Straight, Other, en Prefer not to say. Ik weet nog steeds niet wat ik daarvan moet denken.
Op zich had ik er geen moeite mee om het toepasselijke hokje aan te kruisen; ik ben al ruim dertig jaar uit de kast. Maar waarvoor is het nodig om dit te registreren? En vooral: wat doet men met de gegevens? Zegt men tegen een faculteit die helemaal geen lesbiennes in dienst lijkt te hebben dat men actief op zoek moet naar lesbiennes?
Belangrijker nog: het gaat hier niet om onschuldige gegevens. Ze kunnen gemakkelijk tegen de betrokkenen gebruikt worden. Homoseksualiteit is ook in de Westerse wereld nog steeds een gevoelig thema: ook aan universiteiten kun je studenten en collega’s treffen die het afwijzen. Het kan in de meeste landen nog steeds je carrière schaden als je openlijk voor je homoseksualiteit uitkomt. Nu gaat men in principe vertrouwelijk met die gegevens om, maar zeker als ze elektronisch opgeslagen worden, is het de vraag of ze echt goed beschermd zijn. In het licht van die risico’s moet er toch wel een groot belang gediend worden met die verzameling van de gegevens over seksuele gerichtheid, wil die gerechtvaardigd zijn. Maar welk praktisch belang dat zou kunnen zijn, is me nog steeds niet duidelijk. Ik blijf dus vooral met vraagtekens zitten.
Wibren van der Burg maakt deel uit van het W!J-wetenschapsteam dat op Nieuwwij.nl blogt over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van culturele en religieuze diversiteit. Deze blog is eerder gepubliceerd op www.ridms.nl.