De twee monniken namen tijdens hun bezoek aan Nederland deel aan een vijfdaagse sesshin in Steyl. Dat was bijzonder, want in hun klooster in China mediteren ze vrijwel niet. Een sesshin hadden ze nooit eerder meegemaakt. Dit geeft al aan dat er een kloof bestaat tussen de wijze waarop het boeddhisme in het Westen wordt beoefend (met de nadruk op meditatie) en de praktijk van het boeddhisme in China. Het Chinees boeddhisme is sociaal bewogen (humanistisch boeddhisme noemen ze het zelf), met mededogen, vrijgevigheid en barmhartigheid als belangrijkste waarden. De bodhisattva Kuanyin symboliseert dat mededogen, en is alomtegenwoordig aanwezig in China.
Hoewel het boeddhisme in China pas sinds de jaren tachtig uit het niets lijkt te zijn opgeschoten, heeft het diepe wortels in de Chinese samenleving en geschiedenis, ook de meer recente, zoals het volgende voorbeeld laat zien. In haar recente boek Empress Dowager Cixi: The concubine who launched modern China (Nederlandse versie De laatste keizerin) beschrijft Jung Chang het leven van de keizerin-moeder Cixi (1835-1908), die vele decennia achter de schermen China regeerde, in een cruciale periode waarin China het contact met het Westen niet langer kon vermijden. Als een Chinese tegenhanger van koningin Victoria behartigde zij de staatszaken met groot vernuft. Jung Chang vermeldt dat Cixi een vrome boeddhiste was, en Kuanyin vereerde:
“Cixi was both a devout Buddhist and a devotee to Taoist doctrine. Her most revered Bodhisattva was Guanyin, the Goddess of Mercy, the only female God in Buddhism, who was a Taoist immortal as well. She frequently prayed in her personal chapels to a statue of Guanyin, with her palms together in front of her chest. The chapels were also her private sanctuaries where she went to be alone, to clear her mind before making critical decisions.” (p. 68)
Omdat zij zelf vanuit compassie met haar volk probeerde te regeren, identificeerde zij zich met Kuanyin. Het boek bevat zelfs een foto uit 1903 waarop Cixi verkleed als Kuanyin poseert.
De periode van eind jaren veertig tot begin jaren tachtig, toen China als strict seculiere staat religie bejegende als een achterhaalde illusie die hooguit getolereerd kon worden (de Chinese term zongjiao wordt ook nu nog door intellectuelen met bijgeloof geassocieerd), moet misschien worden gezien als een anomalie in de Chinese geschiedenis. De huidige populariteit van met name het boeddhisme in China is in dat opzicht geen verrassende ontwikkeling, maar veeleer een terugkeer naar een normale stand van zaken. Dit is zeker hoe de Chinese boeddhisten het zelf zien. Zij zien zichzelf niet in de eerste plaats als religieuze vernieuwers, maar vooral als hoeders van een eeuwenoude Chinese traditie.
Het Chinese boeddhisme, zoals dat ingebed is in de Chinese cultuur, inclusief de voorname rol die Kuanyin daarin speelt, begint nu ook in toenemende mate in het Westen door te dringen. Vanuit Chinese kloosters is er veel belangstelling voor interreligieuze en interculturele dialoog. Het is een interessante vraag of en hoe onze ontmoeting met het Chinese boeddhisme onze beleving van het boeddhisme zal veranderen. Tot dusverre is het boeddhisme in het Westen vooral populair als een levensbeschouwing zonder culturele inbedding, zonder rituelen, zonder Kuanyin ― maar vooral gericht op de beoefening van meditatie. Zou de kennismaking met het Chinese boeddhisme daar verandering in brengen? Of zal er wellicht beïnvloeding in de omgekeerde richting plaats gaan vinden? Wat zou er gebeuren als de Chinese eerwaarden Xianqing en Xianwei met enthousiaste verhalen over meditatie naar het Longquanklooster terugkeren? Wie weet wordt dan via Nederland de beoefening van meditatie alsnog populair in China.