“Op woensdagochtend doen we altijd lekker weinig aan rekenen omdat we dan naar HVO gaan. Ik heb een hekel aan rekenen”, zegt Nana. Hmm, niet de reden waarop ik hoopte. Voordat ik kan reageren, neemt Cynthia het over: “Nee, hoor. HVO is fijn omdat het dan over dingen kan gaan waar je het eigenlijk niet over durft te hebben”. Als ik vraag wat ze bedoelt, vertelt ze dat ze erg in haar maag zat met die voorspelling van de Maya’s dat de wereld zou vergaan. “Ja, en daar wilde ik mijn ouders niet mee lastig vallen, want ik wilde ze niet ook bezorgd maken, snap je?” Ja, dat snapt de juf wel. “Nou, en toen hebben we het er in de klas over gehad en dat was heel fijn.”

Meer dan een kwartier babbelen Nana, Cynthia en Esmee over alle dingen waar we het bij HVO over hebben gehad: hun angst voor de dood, verdriet dat er oorlog is in de wereld, angst dat ze dierbare mensen kunnen verliezen, over hun dromen en hun nachtmerries. Ze vinden het fijn om die dingen te bespreken. ‘Want als je praat over waar je bang voor bent, dan wordt het allemaal een beetje minder eng’.

Sinds een paar jaar ben ik – ondanks mijn doctorstitel – les gaan geven als juf Humanistisch Vormingsonderwijs op de basisschool. Persoonlijk een hele uitdaging om het academische denken af te wisselen met het verzinnen van spelletjes en oefeningen met een levensbeschouwelijke laag en het bespreekbaar maken van existentiële thema’s met achtjarigen. HVO heeft net als de godsdienstige variant GVO op de openbare scholen een lange traditie. Hun bestaansrecht wordt geborgd door de Wet op het primair onderwijs, die openbare scholen verplicht godsdienstig of humanistisch vormingsonderwijs aan te bieden. Ouders hebben het recht hun kinderen levensbeschouwelijk te laten vormen conform hun eigen visie op het leven. Vandaag de dag bestaat er naast protestants-christelijke, humanistische en katholieke vorming ook islamitische en hindoeïstische vorming. Sinds 2009 is het vormingsonderwijs niet meer afhankelijk van vrijwilligers en gemeentelijke regelingen. Dankzij een jarenlange lobby van de verschillende samenwerkende levensbeschouwelijke organisaties vindt de huidige bekostiging van GVO/HVO vanuit het Rijk plaats. Dit heeft een sterke professionalisering van het gehele werkveld tot gevolg gehad.

Afgelopen voorjaar dreigde deze overheidsfinanciering opeens in een tijdsbestek van een paar weken te worden wegbezuinigd door minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker. Als je je kinderen godsdienstig wilt vormen, stuur je ze maar naar een bijzondere school, zo was het veelgehoorde argument. Voor een ieder met hart voor levensbeschouwelijk onderwijs was deze achterhaalde redenatie uitermate teleurstellend. Alleen al het feit dat humanisten geen eigen scholen hebben zou toch genoeg argument moeten zijn. Gelukkig lukte het dankzij petities, lobby en creatieve demonstraties de voorgenomen bezuiniging te voorkomen. Maar tot hoelang?

De dreiging in het voorjaar heeft de vragen naar wat kinderen nu eigenlijk leren door levensbeschouwelijk onderwijs en waarom dit belangrijk zou zijn hoog op de agenda gezet. Eveline Oostdijk is een jaar geleden begonnen aan een wetenschappelijk onderzoek naar de praktijk en effectiviteit van HVO op de basisschool. Met haar onderzoek hoopt ze aan te kunnen tonen aan welke pedagogische doelen HVO een bijdrage levert. Veel ander wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit is er nog niet, het blijft vooralsnog een kwestie van geloof of overtuiging, op basis van eigen inzichten en ervaringen met levensbeschouwelijk onderwijs. De wetenschappers Ina ter Avest en Siebren Miedema schreven afgelopen juni een artikel over het belang van GVO en HVO in het Nederlands Dagblad. Zij stellen dat onwetendheid, gebrek aan solidariteit en intolerantie het gevolg kunnen zijn van het wegbezuinigen van het levensbeschouwelijk onderwijs. De kracht van verhalende godsdienstige en seculiere tradities ten opzichte van andere verhalen, zit hem in de ruimte voor existentiële vragen en in het aanreiken van voorbeelden van zoektochten naar mogelijke antwoorden. Zij schrijven dat de overheid er belang bij heeft dat leerlingen een eigen kijk op levensbeschouwelijk samenleven ontwikkelen: als toekomstige zelfverantwoordelijke en solidaire burgers van de multiculturele en multireligieuze samenleving in dialoog met ‘de ander’. Levensbeschouwelijk onderwijs in deze zin zou de overheid dus een voortdurende zorg moeten zijn!

Als docent HVO ga ik er vanuit dat mijn werk zin heeft. Dat is soms een kwestie van eigen overtuiging, maar vaak bevestigen de kinderen dit ondubbelzinnig. Een voorbeeld is de bovenstaande dialoog van de drie meiden uit groep 5. Maar er zijn meer voorbeelden.  Iris die verzucht hoe fijn het bij HVO is, dat het hier kan gaan om wie ze is en niet wat ze kan; Achmed die verrast uitroept na een paar lessen over joodse gelovigen: ‘Maar zij lijken dus precies op ons’; Niek die opleeft als hij zijn visie op een filosofische vraag of stelling mag verwoorden. Hierdoor en door het enthousiasme waarmee de kinderen elke week binnenkomen, krijg ik keer op keer bevestigd dat ons samenzijn zinvol is. Niet alleen voor hun vorming tot zelfverantwoordelijke en solidaire burgers in de multiculturele samenleving, maar ook voor hun bloei als volledig mens met alles wat daar aan licht en schaduw bij komt kijken.

Aan de hand van het verhaal van Kain en Abel hebben we lessen over jaloezie. In de kringgesprekken komen talrijke verhalen naar boven van kleine broertjes en zusjes die stiekem een duwtje hebben gekregen of van wie snoepjes zijn afgepakt. Het niet moraliserende maar onderzoekende praten wat wij doen – wat voel je als je jaloers bent, waar zit dat ergens in je lichaam, wat is de oorzaak, wat had je ook anders kunnen doen – zet aan tot bewustwording. Bewust van jezelf, van je gevoelens en verlangens, van je keuzevrijheid en van de beste versie van jezelf die je zou willen (niet moeten) zijn. Het opent de deur naar spontaan en creatief denken, waarvan de opmerking van Bram ‘dat Kaïn beter op zijn stilteplekje had kunnen gaan zitten voordat hij naar Abel ging’ mij nog lang zal bijblijven.

Het is woensdagochtend. Ik zit met acht kinderen van groep 5 in een kring. Op hun verzoek doen we opnieuw een ‘spelletje’ van een paar weken terug: met zijn allen tot acht tellen. Daarbij mag elk kind maar één cijfer zeggen en elk cijfer mag maar door één kind worden genoemd; ze mogen geen afspraak met elkaar maken en tijdens de oefening niet met elkaar communiceren. Als twee of meer kinderen op hetzelfde moment hetzelfde cijfer zeggen, dan is de hele groep af en moeten ze weer van voren af aan beginnen. Het is een vreselijk moeilijke oefening, maar ze vinden het leuk. Ik heb ze laten onderzoeken door welke factoren het makkelijker of juist moeilijker wordt om een cijfer te zeggen als niemand anders dat doet. Ogen open of ogen dicht? Liggend op de grond of zittend in de kring? Met de gezichten of met de ruggen naar elkaar toe? Het is de kinderen tot nu toe nog niet gelukt om verder dan drie te komen. Omdat ik dit werk nog niet zo lang doe, doe ik volop mee in het zoekproces naar een methode die werkt. Opeens schiet mij iets te binnen. ‘Even opletten jongens’, zeg ik. ‘Ik heb misschien een goed idee’. Ik wijs naar een punt midden op mijn borst en zeg: ‘Doe allemaal maar jullie ogen dicht en kijk naar dit plekje in jezelf met je fantasieogen’.  Ik wacht tot iedereen zijn ogen dicht heeft. ‘En als jullie zo naar dat plekje kijken, zie dan dat daar een klein lichtje brandt,’ ga ik verder. Ik wacht weer even tot ik voel dat iedereen stil en geconcentreerd is en vervolg: ‘Terwijl je dat lichtje bij jezelf ziet, zie dan ook dat iedereen in deze kring zo’n zelfde lichtje heeft branden. En als je heel goed kijkt, dan zie je dat een draadje van licht al deze lichtjes met elkaar verbindt, de hele groep rond’.

Ik voel de energie in de groep veranderen. Er ontstaat een prachtige rust en diepte. En als ik voel dat iedereen erin opgenomen is, zeg ik dat ze mogen beginnen. Deze groep telt in één ruk door. Als ze hun ogen open hebben vraag ik de kinderen hoe ze zich voelden terwijl ze al die lichtjes met hun fantasieogen zagen. Ze zijn het erover eens dat het heel fijn was. ‘Je voelt je zo niet alleen maar juist samen’ zegt Sandra spontaan. ‘Weet je, eigenlijk voel ik dit altijd, diep van binnen,’ zegt Joris. Nou ja, behalve als hij ruzie heeft met zijn broer…

Suzette van IJssel maakt deel uit van het W!J-wetenschapsteam dat op Nieuwwij.nl blogt over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van culturele en religieuze diversiteit.

Suzette-Linkedin

Suzette van Ijssel

onderzoeker, docent, vrijgevestigd geestelijk verzorger

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.