‘Giel (15) wil per se monnik worden.’ Mijn oog viel op deze titel van een artikel in de Volkskrant. Giel, een Belgische puber, stond op het punt om naar India te vertrekken om voor vijftien jaar in een boeddhistisch klooster in te treden. De jeugdrechter heeft daar een stokje voor gestoken. Die wilde eerst nader onderzoeken of hij uit vrije wil handelde of dat hij geïndoctrineerd werd door zijn boeddhistische moeder.

Dit voorbeeld laat zien dat cultuur van grote invloed is op hoe wij tegen dingen aankijken. In boeddhistische landen, en zeker in vroegere tijden was het zeer gebruikelijk dat in ieder geval één jongentje uit een gezin aan het klooster afgestaan werd.

Ook Ven. Ñānavīra Thera wil monnik worden. Hij wordt geboren in 1920 als Harold Edward Musson. In 1948 vertrekt hij naar Ceylon en trekt zich er terug in een afgelegen hut in de jungle waar hij een geïsoleerd bestaan leidt en de dhamma, de leer van de Boeddha, bestudeert. Hij sterft in 1965 op vijfenveertigjarige leeftijd door zelfdoding.

Nanavira-Wikimedia-Commons
Beeld door: Wikimedia Commons

Ñānavīra ziet zichzelf als een buitenbeentje. Over de tegenstelling tussen hem en de andere mensen schrijft hij dat boeddhisten de kern van het zelf als een negatie zien, er is niets. Het centrum of zwaartepunt van de persoon ligt intern en ontstaat niet door identificatie met de externe wereld.  In tegenstelling tot de andere mensen die een ‘positieve’ definitie van het zelf hebben. Wat de positieven verbindt is een wij-gevoel van solidariteit met de mensheid. De negatieven zijn witte raven. Zij behoren niet tot de ‘wij’ van de positieven. Ñānavīra schrijft in één van zijn brieven, verzameld in Clearing the path, dat hij meer geraakt wordt door episodes in boeken dan door gebeurtenissen in het echte leven.

Uit Clearing the path kun je bepaalde persoonlijkheidseigenschappen van Ñānavīra afleiden. Het contact met andere mensen zorgt bij hem voor fricties (dukkha); hij ziet zichzelf als een buitenbeentje en ervaart geen verbondenheid met de mensheid. De contacten met andere mensen verlopen veelal schriftelijk en zijn strikt beperkt tot het communiceren over de dhamma. Over het feit dat in het Westen een andere betekenis en interpretatie aan zijn gedrag gegeven wordt dan in Azië merkt Ñānavīra op dat men hem in Ceylon ziet als een respectabele man die eerbiedig gegroet wordt. In Engeland wordt hij door zijn familie en sommige vrienden beschouwd als een freak die rijp is voor de psychiater.

Maar wie heeft het bij het juiste eind? De boeddhistische cultuur kent een lange traditie van ‘verzakers’, monniken of leken die terugtreden uit het burgerlijke bestaan en zich wijden aan de leer. De motivatie is vaak gelegen in een afkeer van de vergankelijke wereld, die beheerst wordt door begeerte en lijden. Een heel bekende verzaker is de Boeddha zelf. Ñānavīra verliet Engeland omdat hij het leven daar hoogst onbevredigend vond. In het Westen kennen we nauwelijks maatschappelijk geaccepteerde vormen van afzondering of onaangepastheid zoals het verzakersmodel dat biedt.

Een ander element in de boeddhistische cultuur is ‘onthechting’, het opgeven van begeerte, niet verlangen, niet streven, het doorzien van de illusoire werkelijkheid. Deze kwaliteit cultiveert het zich distantiëren, het afstand nemen. De keerzijde van deze kwaliteit kan echter ook een onvermogen zijn om zich te verbinden aan het leven en aan de mensen om zich heen. Een aanwijzing hiervoor in het leven van Ñānavīra is de instrumentele wijze waarop hij relaties definieert en verbreekt, en de manier waarop hij zijn eigen leven beëindigd.

Ñānavīra heeft voor een solitaire manier van leven gekozen waarin het bestuderen van de dhamma centraal staat. Hierin vond hij optimaal de gelegenheid om lastige sociale situaties te vermijden. Het contact met de buitenwereld verliep veelal schriftelijk en werd daardoor beheersbaar. Het boeddhisme bood hem bovendien een cultureel concept dat zin en betekenis gaf aan zijn keuzes. In de beoefening van het boeddhisme kon hij zijn sterke punten verder ontwikkelen zoals onthechting, zijn vermogen om alleen te zijn, een intellectueel-analytische en conceptuele benadering van de werkelijkheid en het sterk relativeren van emoties en gevoelens.

Vanuit de Westerse psychologie gezien zou zijn situatie gedefinieerd kunnen worden in termen van een onderliggende problematiek (onder meer) veroorzaakt door hechtingsproblemen en het inzetten van afweermechanismen om existentiële vragen het hoofd te kunnen bieden. In therapie zou aandacht besteed zijn aan de (oorzaak van de) minder ontwikkelde kanten van zijn persoonlijkheidsstructuur zoals het aangaan van relaties, sociaal gedrag, de ontwikkeling van zijn gevoelsleven en sociale identificatie met zijn omgeving. Door zijn keuze voor het boeddhistische verzakersmilieu in Ceylon heeft deze ontwikkeling niet plaatsgevonden. Zijn persoonlijke ontwikkeling is vanuit westerse optiek gestagneerd. Vanuit boeddhistisch perspectief heeft hij zich ontwikkeld op het pad van de dhamma.

Bovenstaande tekst is een ingekorte versie van de paper ‘Wijsheid of waanzin? De invloed van cultuur op geestelijke gezondheid’ van Maud Snijders.

Maud Snijders

Maud Snijders heeft Religiewetenschappen (boeddhisme) aan de Vrije Universiteit in Amsterdam gestudeerd.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.