Uitwaaien op het strand in Maleisië, terwijl de dagen in Nederland korten en de temperaturen zakken. Of genieten van de aanwezigheid van familie in Marokko, om uiteindelijk weer huiswaarts te keren naar de kinderen en kleinkinderen. Transnationaal wonen wordt steeds populairder, zowel onder autochtone ouderen als onder migranten.

“Ieder jaar in augustus begint het te kriebelen”, vertelt de achtenzeventigjarige Geert de Bruijn. “Nog een paar maanden voordat we vertrekken naar Maleisië.” Samen met zijn vrouw Lucia verblijft hij tijdens de winter bijna drie maanden op het eiland Langkawi. Ze genieten er van de ruige rotspartijen en de kilometers lange stranden. De mensen zijn er vriendelijk en buitengewoon gemoedelijk volgens De Bruijn. “Als hier in Nederland een koelkast kapot gaat, zijn mensen in alle staten, maar daar maken ze zich nergens druk om. Relativeren hebben de Maleisiërs uitgevonden, van die spirit kunnen we nog wat leren!”

De Bruijn trekt er op zijn favoriete vakantiebestemming iedere dag in alle vroegte op uit om samen met zijn Maleisische vriend een kop koffie te drinken. “Die oude baas kan niet lezen of schrijven, maar ik spreek gelukkig Maleis.” Als jonge bevoorradingsofficier in het leger heeft hij het Maleis in Nieuw-Guinea opgepikt. Hij praat met zijn bejaarde vriend over van alles en nog wat, maar nooit over religie. “Dat zijn eindeloze discussies die je niet aan moet willen gaan”, zegt de oudgediende. “Niet in Nederland en ook niet in het buitenland.” In de acht jaar dat De Bruijn en zijn vrouw op Langkawi komen, hebben ze gemerkt dat het wel meevalt met de religiositeit op het eiland. “Er staat daar een prachtige moskee, maar zelfs op vrijdag heb ik het ding nog nooit vol gezien!”, lacht hij.

Na de koffie, als de zon opgekomen is, maakt de ex-militair een kilometerslange wandeling over het strand, waarna hij terugkeert naar het huurhuisje en samen met zijn vrouw geniet van een ontbijtje. “We bezoeken samen vrienden, gaan lekker zwemmen of wat boodschappen doen”, vervolgt hij zijn dagindeling. Zolang ze goed ter been zijn, zullen ze ieder jaar weer vanuit Den Helder afreizen naar hun paradijs.

Willen ze er niet permanent blijven wonen? “We hebben zes kinderen, acht kleinkinderen en een achterkleinkind”, geeft De Bruijn als antwoord. “Bovendien zijn de zomers in Nederland mooi en is onze tuin de trots van mijn vrouw.” Maar er is nog een reden waarom ze niet willen verkassen: “De kosten voor de gezondheidszorg zijn er heel erg laag”, legt hij uit. “Maar als je echt wat hebt kun je beter op het vliegtuig naar Nederland stappen.”

Een tweede thuisbasis in Maleisië, Turkije of Suriname is voor steeds meer ouderen en immigranten een droom die ze verwezenlijken. “Pendelen verbetert de kwaliteit van leven voor deze mensen”, meent Radboud Engbersen van kennisinstituut Platform31. In samenwerking met Instituut voor Multiculturele Vraagstukken FORUM en onderzoeksbureau Risbo onderzocht hij de mogelijkheid voor flexibele woonvormen om aan te sluiten bij deze trend.

Het aantal burgers in Nederland dat zich verbonden voelt met twee landen neemt toe. Het onderzoek ‘Transnationaal wonen onder oudere migranten’ laat zien dat Surinamers, Turken en Marokkanen gemiddeld meer dan drie maanden per jaar afreizen naar hun land van herkomst. “We weten niet precies om hoeveel mensen het gaat”, zegt Engbersen, “maar een substantieel deel van de oudere migranten is aan het pendelen.”

Uitgangspunt voor het onderzoek was dat de leefbaarheid van wijken waarin veel pendelaars wonen achteruit gaat, omdat huizen gedurende een deel van het jaar leegstaan. Daarnaast is het financieel niet gunstig voor de mensen om twee huishoudens te bekostigen. “De eerste generatie migranten heeft vaak weinig geld”, licht Engbersen toe. “Ze wonen in corporatiewoningen en moeten rondkomen van een AOW. Daarom hebben we gekeken of er alternatieve woonvormen zijn die deze mensen interessant kunnen vinden.”

De verschillende woonvormen die aan een groep reislustige oudere Marokkanen, Turken en Surinamers werd voorgelegd, varieerden van onderverhuur van de eigen woning tot woonwijken die speciaal aangelegd worden voor pendelaars. In dit laatste geval verblijft de pendelaar bijvoorbeeld in een veredeld hotel waarbij de gemeubileerde studio na vertrek betrokken wordt door een andere familie. Bij terugkeer naar Nederland is er eenzelfde studio beschikbaar, maar niet automatisch dezelfde.

Ondanks de financiële voordelen werden de voorstellen met weinig enthousiasme ontvangen. “Een deel vond het interessant om in een van de flexibele woonvormen te verblijven”, zegt Engbersen. “Maar dat aantal was niet spectaculair. Mensen hechten aan hun eigen spullen en willen het ‘thuisgevoel’ behouden.” Toch is hij van mening dat er een markt is voor deze nieuwe vorm van wonen: “Niet alleen oudere migranten, maar ook internationale studenten, expats en Nederlandse ouderen kunnen hierbij gebaat zijn.”

De onderzoeker is voorstander van het stimuleren van pendelgedrag. “In Nederland verpieteren veel ouderen, maar in warmere klimaten en andere culturen hebben ze meer mogelijkheden om ruimte in te nemen in de publieke sfeer”, legt hij uit. Waarom deze mensen dan niet blijvend afreizen naar favoriete vakantiebestemming of remigreren? “Deze mensen blijven verbonden met Nederland. Ze zijn afhankelijk van de uitkering, ze maken gebruik van de gezondheidszorg en ze hebben hier de kinderen en kleinkinderen wonen.”

Alhoewel pendelen voornamelijk voorkomt onder ouderen, zien ook steeds meer jongeren en vijftigers de verrijking die het met zich meebrengt. “Zelf wil ik ook wel!”, lacht Engbersen. “Het lijkt me goed en mooi om de mogelijkheid te hebben om twee culturen te waarderen.”

Jeffrey Tan (53) en Jenny Soetedjo (34) vormen een gelukkig paar dat een aantal maanden per jaar geniet van de geneugten in het moederland Indonesië en de rest van het jaar de vrijheid en menselijkheid waardeert Groningen. “In Indonesië is de sociale controle erg groot”, vertelt Tan. “Hier ben ik onafhankelijker en kan ik me vrijer bewegen.”

“Arme christenen worden er gediscrimineerd”, gaat Soetedjo verder. “Ze krijgen geen geld van de regering en leven in grote armoede.” De verloofden praten geëmotioneerd over het onrecht en de corruptie in de Indonesische samenleving: “Als je rijk bent tel je mee, maar als je arm bent dan ben je er niets waard. De natuur is er mooi, het eten is er lekker en de mensen zijn vriendelijk. Maar de leefomstandigheden zijn niet voor iedereen goed.”

Toch kiezen Tan en Soetedjo ervoor om over anderhalf jaar weer terug te keren naar hun land van herkomst en hun ritme om te draaien. Het stel heeft een hele duidelijke reden om te remigreren: “We kunnen daar meer betekenen voor de mensen”, vertelt Soetedjo. Als de jonge promovenda klaar is met haar onderzoek wil ze haar kennis van scheikundige technologie inzetten in hun bedrijf dat groene energie moet gaan leveren. Met het methaangas uit mest, het afval van palmolie en zonne-energie willen ze elektriciteit produceren voor de lokale bevolking.

“In Indonesië durven ze die stap niet te zetten”, vertelt Tan. “Ze denken op de korte termijn.” Als hun bedrijf eenmaal loopt zal een deel van de bevolking niet langer pas om zes uur ’s avonds de lamp aan kunnen zetten, ze zullen de hele dag beschikken over elektriciteit.

De ontwikkelingsplannen van Tan en Soetedjo houden hier niet op. Met het geld dat ze overhouden zijn ze van plan straatkinderen te helpen. “We zullen er een huis oprichten waar zwerfkinderen kunnen leren, eten en kunnen slapen”, zegt Soetedjo. Ze hoeven er niets voor te betalen en ze zullen vrij zijn om te komen en gaan wanneer ze willen.”

Het Indonesische stel heeft het gevoel belangrijker en nuttiger te kunnen zijn in hun moederland. “Nederland heeft mij niet nodig”, zegt Tan. “Indonesië heeft mij nodig.” Toch zullen ze nog ieder jaar naar Nederland afreizen. “Ik heb een groot deel van mijn familie in Nederland wonen”, legt Tan uit. “Voor hen zal ik ieder jaar een paar maanden terugkomen naar Groningen.”

Cecile-Hendriks

Cecile Hendriks

freelance journalist en godsdienstwetenschapper

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.