Gezelligheid. Als er iets is dat Nederlanders verbindt, dan is dat het wel. Volgens reisgidsenschrijvers en buitenlanders die een tijdje in de polders gewoond hebben, is gezelligheid typically Dutch.[1] En inderdaad, de gezelligheid spat van de honderd meest populaire Nederlandse tradities die het Centrum voor Volkscultuur in 2010 na een opinieonderzoek op een rijtje zette.[2] Sinterklaas, Kerstmis en Koninginnedag vormen de top drie. Iets lager volgen ijspret, verjaardagen, pannenkoeken eten, spelletjes doen en geboorterituelen als kraamvisite en beschuit met muisjes. Hoe het ‘nieuwe wij’ van Nederland er ook uitziet, gezelligheid lijkt in ieder geval gegarandeerd.
Alhoewel, juist in een multiculturele samenleving als de Nederlandse is gezelligheid niet langer vanzelfsprekend. Neem het vaak herhaalde verhaal van volksbuurten waar geluk ooit heel gewoon was, maar die na de komst van immigranten verpauperd zijn en waar solidariteit nu ver te zoeken is.[3] Als mensen heel uiteenlopende ideeën en idealen hebben over hoe je moet samenleven, maakt vertrouwde gezelligheid al snel plaats voor vervreemding en onbegrip. Het verdwijnen van het plezierige en vanzelfsprekende onderlinge contact is volgens antropoloog Peter van der Veer een van de verklaringen waarom immigratie en integratie in de afgelopen jaren veelbediscussieerde thema’s zijn geworden. Het feit dat nieuwkomers zich nogal eens weigeren aan te passen aan de Nederlandse omgangsvormen en vrijheden wordt door autochtonen ervaren als ‘spelbederf’.[4] Traditionele Nederlanders hebben het niet zo op immigranten, omdat die het gemoedelijke burgerleven boycotten en daarmee de maatschappelijke eenheid doorbreken.[5] Maar is er een remedie? Kun je in een vrij land aan spelbrekers vragen om over de eigen schaduw heen te springen en gewoon gezellig mee te doen? En dan nog, is afgedwongen gezelligheid eigenlijk wel leuk?
De kwestie die ik in deze bijdrage wil onderzoeken is of het nieuwe wij eigenlijk wel een gezellig ‘wij’ kan zijn. Ik breng drie verschillende vormen van gezelligheid in kaart en ik analyseer hoe gezelligheidscodes soms gebruikt worden om grenzen tussen burgers te trekken. Ik stel echter dat gezelligheid ook een positieve rol kan spelen in het nadenken over samenleven in een multiculturele context en dat op dit punt ook iets van religieuze tradities verwacht mag worden.
Doe maar gewoon
Ooit was een gezel iemand waarmee je een ‘zaal’, een huis deelde. Het woord verwees naar mensen die geen directe familierelatie hebben, maar toch nauw met elkaar verbonden zijn. Denk bijvoorbeeld aan het Egidiuslied, een van de bekendste Nederlandse teksten uit de middeleeuwen: ‘Egidius waer bestu bleven, mi lanct na di gheselle mijn’. In de loop der tijd is het woord ‘gezel’ breed ingezet, maar de verwijzing naar bij elkaar horen is gebleven.[6] Een gezel is je reisgenoot, een leerling die zich onder jouw leiding in een vak wil bekwamen, of je lief waarmee je het leven deelt. Omdat ‘gezelligheid’ iets zegt over sociale relaties, is het niet verbazingwekkend dat deze term in tijden van snelle maatschappelijke verschuivingen een aanknopingspunt wordt om na te denken over de vraag hoe burgers zich tot elkaar zouden moeten verhouden. In maart 2012 stelde Ronald van Raak, Tweede Kamerlid voor de Socialistische Partij: ‘Het moet weer wat gezelliger worden in Nederland’. Hij constateerde dat de samenleving harder was geworden, terwijl de solidariteit was verdwenen. Eerherstel voor waarden als kleinschaligheid, verantwoordelijkheid en omzien naar elkaar moesten de gezelligheid terugbrengen.[7]
Van Raak voegde zich hiermee in een traditie van denken over de samenleving die teruggaat tot de zeventiende eeuw, toen gezelligheid een centraal begrip werd in de discussies over hoe een samenleving van burgers eruit zou kunnen zien.[8] Eeuwenlang was de politieke status van de meeste mensen die van de onderdaan die de koning moest gehoorzamen, maar nu veranderde die status, via de weg van de geleidelijkheid of via revoluties, in die van de burger die het recht claimt om het eigen geluk na te jagen. Politieke denkers onderkenden al snel dat die zoektocht naar individueel welzijn een groot risico betekende voor de maatschappelijke vrede. Burgers die hun eigen positie wilden verbeteren, zouden het immers makkelijk met elkaar aan de stok kunnen krijgen. Verlichtingsfilosofen zoals Immanuel Kant, die de individuele mondigheid van burgers van harte toejuichten, betoogden daarom dat mensen zich niet alleen als gelukzoekers maar ook als sociale of gesellige wezens zouden moeten gedragen. Of dat nu uit welbegrepen eigenbelang was, of vanwege een aangeboren sympathie voor anderen, mensen zouden geneigd (moeten) zijn om hun medeburgers evenveel vrijheden en ontplooiingsmogelijkheden te gunnen als zijzelf wilden hebben.[9] Geselligkeit raakte zo verweven met het idee van een democratie van vrije burgers die elkaar gelijke rechten toekenden.
De Duitse filosoof en theoloog Friedrich Schleiermacher leverde aan het eind van de achttiende eeuw een bijdrage aan het debat dat ik hier bespreek omdat hij Geselligkeit expliciet verbond met religie. Volgens Schleiermacher was het niet alleen hun gezellige aard die mensen ertoe dreef om elkaar op te zoeken en rekening met elkaar te houden. Een tweede drijfveer was de menselijke behoefte om diepgevoelde ervaringen te delen en te toetsen. En juist het persoonlijk geloof leverde soms zulke ingrijpende ervaringen op dat mensen die willen bespreken met anderen die vergelijkbare dingen hadden meegemaakt.[10] Geselligkeit begint dus met een sterke individuele ervaring en een persoonlijk verlangen. Volgens Schleiermacher is religie dan ook per definitie gezellig; ze sticht een gemeenschap van ervaringsdeskundigen.[11] Een kerk kan haar levenskracht alleen behouden als ze een platform is en blijft voor het delen van dit individuele geloof, hoe divers dat ook moge zijn.[12] Typerend voor Schleiermacher is dan ook dat hij onderstreept dat het delen van religieuze gevoelens altijd met de nodige ernst gepaard moet gaan. ‘Waar blijdschap en lachen wonen, en de ernst zelf zich inschikkelijk moet paren aan scherts en esprit, daar is geen ruimte voor wat altijd en eeuwig door heilig ontzag omgeven moet zijn.’[13] De kerk is een serieuze aangelegenheid en alhoewel gesellig, leuk zal het er niet snel worden.
Schleiermacher mocht dan zo zijn bedenkingen hebben, de Duitse socioloog Georg Simmel heeft die luchtige opvatting van gezelligheid aan het begin van de vorige eeuw wel in kaart gebracht.[14] Mensen trekken om allerlei redenen naar elkaar toe. Omdat ze elkaar herkennen als verantwoordelijke medeburgers, om gezamenlijk een winstgevende onderneming op te zetten, of om religieuze ervaringen te delen, maar soms, zo schrijft Simmel, willen ze gewoon bij elkaar zijn vanwege het plezier van het samenzijn. Alleen in dat laatste geval is er volgens Simmel sprake van echte gezelligheid, die hij vervolgens definieert als de spelvorm van verbondenheid.[15] Pas als er niets op het spel staat en niemand een verborgen agenda heeft, kan het echt genoeglijk worden. Degene die naar een spelletjesavond met vrienden gaat om bloedfanatiek alles te winnen wat er te winnen valt, heeft van gezelligheid weinig begrepen.
Verwijzend naar de verlichtingsfilosofen, legt Simmel uit dat gezelligheid zonder samenwerking onmogelijk is. Alle betrokkenen dienen elkaar hetzelfde plezier te gunnen dat ze zelf ervaren.[16] Gezelligheid kan daarmee niet zonder gelijkheid. Simmel merkt op dat veel sociale relaties gebaseerd zijn op een bepaalde vorm van verschil: een van de betrokken partijen heeft meer autoriteit, zeggenschap of kennis. Binnen een onderneming of de overheid zijn dat soort verschillen begrijpelijk en nodig, maar gezellig kan het alleen worden als niemand zich voor laat staan op haar of zijn positie of op bijzondere kwaliteiten. Sterker, volgens Simmel kan het verlichtingsideaal van een democratie van gelijke burgers alleen in het gezellig samenzijn heel even werkelijkheid worden.[17]
Voor Simmel verwijst gezelligheid niet alleen naar het idee dat de mens een gezelschapsdier is dat graag met anderen leeft en speelt; het is ook een deugd. Het is de capaciteit om op een aanstekelijke manier met anderen samen te zijn. Waar Schleiermacher benadrukt dat het behoud van individuele eigenheid essentieel is om de vitaliteit van een gemeenschap te waarborgen, kan gezelligheid voor Simmel juist niet zonder het relativeren en zelfs inleveren van je eigen identiteit. Genoeglijk samenzijn vraagt volgens Simmel dat mensen zich meer als spelers dan als individuen opstellen. Hij geeft daarbij het voorbeeld van een laag uitgesneden avondjurk waarin de draagster zich op een cocktailparty uiterst prettig voelt, maar die heel ongemakkelijk zou zitten tijdens een tête-à-tête waarbij twee mensen elkaar voor het eerst ontmoeten. Gezelligheid schept een lichtvoetige context waarin dingen kunnen en geaccepteerd worden die daarbuiten misplaatst zijn.
Van der Veers ‘spelbederf’ verwijst naar precies dit ongemak. Een cultureel klimaat waarin bijvoorbeeld seksualiteit een alledaags gespreksonderwerp is, verliest zijn vanzelfsprekendheid wanneer sommigen zich aan dat spel onttrekken, omdat zij seks als taboeonderwerp beschouwen. Als het gesprek over seksuele intimiteit zijn lichtvoetige karakter verliest kan het plots beschamend worden. Een ander voorbeeld van spelbederf is de discussie over Zwarte Piet die als een veenbrand onder het sinterklaasritueel woedt. Toen twee buitenlandse kunstenaars in 2008 in Eindhoven een antizwartepietenmars wilden organiseren, leverde dat zoveel boze reacties op dat het evenement werd afgeblazen.[18] Ook al is Zwarte Piet een negentiende-eeuwse toevoeging aan het sinterklaasritueel, hij is onderhand zo verweven met de decembergezelligheid dat veel mensen niet meer zonder willen.[19] Wie kritiek heeft op die traditie wordt niet geaccepteerd. Maar wie uit het spel stapt, ziet inderdaad een koloniaal getint ritueel waarin donkere dienstknechten zich onderwerpen aan een blanke heiligman.[20]
Voortbouwend op het werk van Simmel stel ik voor om gezelligheid te omschrijven als het individuele plezier van het als gelijken samen zijn. Ook al ontbreekt deze toespitsing op gelijkheid in de definitie van Simmel, in alles wat hij over gezelligheid schrijft is die waarde een essentieel onderdeel. Kapsones verpesten de sfeer. Het nivellerende ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ is daarom sterk verbonden met gezelligheid.[21] De manier waarop de ervaring van gezellig samenzijn vervolgens gezocht en gevonden wordt, is van tijd en plaats afhankelijk. Iedere tijd heeft haar eigen tradities. Sinterklaas, Kerstmis en Koninginnedag zijn tegenwoordig ideale gelegenheden om samen het spel te spelen van verwachtingsvolle avondjes, cadeaus delen, liedjes zingen, lekker koken, verkleden en de markt afstruinen op zoek naar koopjes. Op Koninginnedag is iedereen oranje en is iedereen gelijk.
Wat is het hier gezellig
Gezelligheid als het plezier van het samenzijn is maar een deel van het verhaal. Het is tegelijkertijd ook een ervaring die verbonden is met een plek of ruimte. ‘Hallo, gezellig!’, roept Lena uit de succesvolle tv-serie ’t Schaep met de 5 pooten steevast als ze het gelijknamige buurtcafé binnenstapt. Maar ook of kroeg, werkplek, of eigen huis als gezellig kan worden ervaren, hangt af van de mate waarin op die plek gelijkheid gevonden kan worden. Dat blijkt voor wie wel eens een verzorgingshuis bezoekt. De pot met plastic bloemen op tafel en de vrolijke gordijnen zijn overduidelijk bedoeld om het genoeglijk te maken, maar werken vaak juist een sfeer van troosteloosheid in de hand. Deze instellingen zijn immers gebouwd voor het verlenen van zorg aan hulpbehoevenden en alle ontwerpkeuzes, van de schoonmaakvriendelijke vloerbedekking tot de aparte personeelskantine, illustreren de ongelijkheid tussen bewoners, verplegers en bezoekers. Gezellig wordt het in een verzorgingshuis alleen als alle betrokkenen binnen de gegeven omstandigheden op zoek gaan naar het plezier van het samen zijn als gelijken. Bij die zoektocht kan de inrichting van de ruimtes uiteraard wel behulpzaam zijn. Als er de tijd en gelegenheid is om er samen van te genieten, zijn bloemen een reden voor genoegen in plaats van een lapmiddel. Kortom, een gezellige plek is een ruimte die de potentie heeft om er vrolijke gelijkheid te ervaren.
Van oudsher is het eigen huis bij uitstek de vindplaats van deze vorm van gezelligheid. Het creëren van huiselijke intimiteit is een Nederlands burgerideaal dat teruggaat tot de zeventiende eeuw.[22] Het bewaken en bevorderen van een goede en aangename sfeer achter de voordeur, was toen vooral de verantwoordelijkheid van de vrouw des huizes. Naast het eigen huis is er de kring van familieleden en vrienden. Vooral Kerstmis en verjaardagen zijn de traditionele momenten waarop de gezelligheid ook in andermans huizen gezocht wordt. Al resulteert dat soms wel in urenlange en hoogst onprettige autoritten op tweede kerstdag. Dan is er ook nog van oudsher het georganiseerde verenigingsleven. Fanfares en sportverenigingen zijn gelegenheden om een genoeglijke tijd door te brengen en de typisch Nederlandse gezelligheidsverenigingen zijn zelfs opgericht voor en door gezelligheidszoekers.
Gezelligheid kan ook gevonden worden in het publieke domein. Daarbij denk ik vooral aan de fysieke buitenruimte van de steden en dorpen, waar Sinterklaas op zijn schimmel doorheen trekt, de tijdelijke ijsbaan opgebouwd wordt en de vlooienmarkt te vinden is. Ook de drukke terrassen, de koffiehuizen met grote leestafels en de parken waar bij het minste straaltje zon al gebarbecued wordt, verraden een hang naar gezelligheid. Ze laten bovendien zien dat deze deugd een belangrijke economische waarde vertegenwoordigt. De pleinen staan vol met tafeltjes en stoeltjes en aan de randen zijn de leuke winkels en de hippe culturele instellingen te vinden.[23] In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk is Nederland niet het land van de grote pleinen waar de nationale saamhorigheid groots gevierd en uitgevent wordt.[24] Geen militaire parades, maar een gezelligheidsbeleving die verleidt en verkoopt.
Daarmee lopen in Nederland de huiskamer en de publieke ruimte opvallend vloeiend in elkaar over.[25] Dit betekent dat van de publieke ruimte eenzelfde soort geborgenheid verwacht wordt als van de huiskamer. Het straatbeeld van Nederland straalt inderdaad een zekere huiselijkheid uit, omdat in de stedenbouw een voorkeur bestaat voor kleinschaligheid.[26] Bovendien wordt er veel geïnvesteerd in het fysiek garanderen van die geborgenheid. Veiligheid is in de afgelopen twintig jaar uitgegroeid tot de belangrijkste ontwerpopgave bij nieuwe publieke ruimtes.[27]
In de vorige ‘Nieuw wij’-bundel wees Frans-Willem Korsten er al op dat het publieke domein door dit soort ingrepen in feite veel minder toegankelijk is dan het lijkt.[28] Het verlangen naar huiselijke gezelligheid bepaalt het stadsbeeld.[29] Afwijkingen van dit ideaalplaatje worden nogal eens het onderwerp van politieke controverses, zoals blijkt uit het voorstel om een hoofddoekbelasting in te voeren, omdat dit kledingstuk de publieke ruimte zou vervuilen.[30] En zo nam de voormalige minister voor Integratie, Rita Verdonk, er aanstoot aan dat sommige burgers op straat een buitenlandse taal spraken. Omdat veel autochtonen zich daardoor unheimisch zouden voelen, wilde Verdonk het Nederlands tot de verplichte publieke voertaal maken.[31] De publieke gezelligheid is daarmee alleen bereikbaar voor gebruikers die de juiste culturele bagage en ook nog eens voldoende financiële middelen hebben. Als een groot gedeelte van een plein is bezet door terrassen waar je gezellig koffie kunt drinken en er ook nog eens geen vaste bankjes staan, dan is er voor junks en zwervers nauwelijks nog plek. Sociologe Sharon Zukin omschreef dit als het onder controle brengen van de publieke ruimte door middel van cappuccino.[32]
Burgerlijk
Zoals uit de boze reacties op de antizwartepietenmars en het niet zo open publieke domein blijkt, sluit gezelligheid ook buiten. Deze constatering haakt aan bij de derde manier waarop het woord gezellig ook wel gebruikt wordt, namelijk als een afwijzende typering van de kleinburgerlijke moraal. De klassieke portrettering van deze vorm van gezelligheid is De Avonden van Gerard Reve. De winteravonden met familiediners, ontmoetingen met vrienden en bioscoopbezoekjes die Reve in zijn boek beschrijft, staan allemaal in het teken van de gezelligheid, maar het gebod om het leuk te houden is zo overheersend dat er geen ruimte overblijft voor eerlijke gesprekken en eigen emoties. Voor de hoofdpersoon Frits van Egters en voor de lezer werkt de alom aanwezige gezelligheidsdwang deprimerend en benauwend. Frits probeert te ontsnappen aan de beklemming door hard tegen sociale conventies in te gaan, terwijl zijn omgeving hem steeds weer oproept om het vooral gezellig te houden. Pas tegen het einde van het boek vindt Frits ruimte om opnieuw te ademen.
Het burgermilieu van de wederopbouwjaren waaraan Frits zich probeert te ontworstelen is verdwenen en daarmee zijn ook de gezelligheidscodes veranderd.[33] Alhoewel vrouwen in Nederland zich nog relatief vaker verantwoordelijk voelen voor het garanderen van de gezelligheid, is het niet meer de specifiek feminiene deugd die het sinds de zeventiende eeuw was.[34] Ook is er nu een zoektocht gaande naar veel lossere en meer tijdelijke vormen van gezelligheid buiten traditionele verbanden als het gezin en het verenigingsleven. Chillen met vrienden en gezelligheid in het commerciële publieke domein zijn belangrijker geworden.[35] Echter, al zijn de gezelligheidscodes herschreven en lijkt de manier waarop je het plezier van het samenzijn wilt beleven steeds meer een eigen keuze, er bestaan nog steeds gezelligheidsidealen die zowel de sociale verhoudingen als de publieke ruimte mede bepalen.[36] Bijvoorbeeld, wie in de buurt wil meetellen, moet rondom de voetbalkampioenschappen het huis oranje versieren.
Antropoloog Henk Driessen verbindt gezelligheid daarom ook met homogeniteit: gezelligheid vind je in een club gelijkgestemden.[37] Het plezier van het als gelijken samen zijn is vaak het plezier van het met gelijken samen zijn. Inderdaad, als mensen hetzelfde culturele kader hebben dan is genoeglijkheid al snel onder handbereik. Als iedereen dezelfde achtertuintjes heeft dan krijgt de leefwereld een rustgevende, zichzelf bevestigende structuur. De kennis en de vaardigheid om het gezelschapsspel mee te spelen, onthullen dan wie wel en wie niet bij de gemeenschap horen. En juist in een multiculturele samenleving kan gezelligheid dan uitgroeien tot een criterium dat de grenzen tussen groepen aangeeft. Een voorbeeld is de vrijdagmiddagborrel op kantoor waar de wijn op het bureau komt om de werkweek af te sluiten. Het kan dan gebeuren dat islamitische collega’s zo ongezellig zijn om niet mee te drinken; of om helemaal niet op te komen dagen.
De Amerikaanse sociologe Amy Schalet wees op een ander voorbeeld van het vervreemdende effect van het gezelligheidsideaal. Zij deed onderzoek naar hoe in blanke, liberale middenklassegezinnen in Nederland afspraken worden gemaakt over de ruimte die kinderen hebben om op seksueel gebied hun eigen weg te zoeken. Schalet heeft die onderhandelingen in kaart gebracht via 130 interviews in een vergelijkend onderzoek met Amerikaanse gezinnen. Zij concludeerde dat in Nederland het bewaken van gezelligheid het leidende ideaal is waarbinnen seksualiteit aan de orde komt.[38] Om het gezellig te houden zijn volgens Schalet een aantal zaken van belang: zelfcontrole, rekening houden met elkaar, zoeken naar onderling begrip en je aan afspraken houden.[39]
Ouders verwachten van hun kinderen dat zij die waarden zowel naar hen als naar hun verkering toe hooghouden. Onder die voorwaarden krijgen pubers de ruimte om op seksueel gebied hun eigen weg te zoeken. De erkenning van deze ruimte maakt seks een bespreekbaar onderwerp binnen het gezin en zodoende kunnen ouders de ontwikkeling van hun kroost in de gaten houden. Net als Peter van der Veer wijst Schalet erop dat in Nederland deze specifieke blanke middenklasse-omgang met seksualiteit tot een botsing leidt met de benadering van de eerste en tweede generatie nieuwkomers van islamitischen huize voor wie seks, áls het al een gespreksonderwerp is, met andersoortige taboes omgeven is. Beide visies op seksualiteit worden vervolgens ook politiek tegen elkaar uitgespeeld.[40] De islam wordt onder andere vanwege zijn strikte seksuele moraal als achterlijk neergezet.[41]
Ook al vind ik dit politieke gebruik van gezelligheid kwalijk, door Schalets pleidooi ben ik er wel van overtuigd geraakt dat het belangrijk is om de gezellige omgang met seksualiteit zoveel mogelijk hoog te houden. Schalet onderbouwt haar mening met een vergelijkend onderzoek naar de seksuele moraal in Amerikaanse gezinnen, waar het richtinggevende ideaal niet gezelligheid, maar het absoluut vrije individu is.[42] Volgens Amerikaanse ouders zijn kinderen pas toe aan seks op het moment dat ze als zelfstandige burgers kunnen functioneren. Totdat de kinderen volwassen zijn, is seks vooral een gezondheidsrisico dat zoveel mogelijk vermeden moet worden. Daarom voelen opvoeders zich verantwoordelijk voor het handhaven van strenge regels die de seksuele ontwikkeling van hun kroost reguleren. Dit staat haaks op de idee van gezelligheid die medemensen als gelijken erkent en die er in de beste Verlichtingstraditie op vertrouwt dat de meeste mensen geneigd zijn om rekening met elkaar te houden. Wat Schalet betreft kan Amerika daarom wel wat van de gezelligheidstraditie in Nederland leren.[43] De band tussen ouders en kinderen zou dan meer gelijkwaardig en minder autoritair worden.
oeten kunnen plaatsvinden in een ernstig gesprek over diepere motivaties. Daarbij hoeft het niet alleen te gaan over religieuze drijfveren; het gesprek kan verbreed worden naar wat belangrijk is in het leven en wat het betekent om burger te zijn van een multiculturele samenleving. Zeker in een maatschappij waarin heel verschillend gedacht en geloofd wordt, lijkt het mij belangrijk dat mensen van elkaar weten vanuit welke drijfveren zij handelen. Ieder mens heeft ervaringen en overtuigingen die hem of haar inspireren en een samenleving doet er goed aan burgers de mogelijkheid te bieden om hun diepste motivatie met ernst en wederzijds respect te delen.
Religieuze gemeenschappen kunnen hierin een belangrijke organiserende rol spelen. Het doel van deze gezamenlijke zoektocht moet dan niet zijn om elkaar te bekeren tot welk geloof of welke seculiere wereldbeschouwing ook. Belangrijker is het om te ontdekken of het mogelijk is om je eigen overtuigingen en waarden overeind te houden en tegelijkertijd ruimte te laten voor andere visies. Het bespreken van de diepste drijfveren helpt om je eigen motieven te onderzoeken en voor jezelf te ontdekken hoe je je tot je medeburgers wilt verhouden.
Nieuwe gezelligheid
Het plezier van het samen zijn als gelijken is ongetwijfeld op veel plekken in de wereld een bekend verlangen, maar in Nederland stuurt het sociale relaties in het publieke domein op een heel specifieke manier. In de Verenigde Staten is het zelfredzame individu het hoogste ideaal en is er ruim baan voor de stationwagon waarin de autonome burger zich goed beschermd tegen contact met anderen kan voortbewegen.[44] In Frankrijk ligt de nadruk op het politieke samenzijn van burgers en daar horen grote pleinen bij.
Zo bezien bestaat er ook een typisch Nederlandse vorm van publiek gezellig samenzijn waar wellicht niet alle nieuwkomers zich direct in zullen herkennen, omdat zij een andere visie op sociale relaties erop na houden. In een multiculturele samenleving zullen deze uiteenlopende visies op sociale omgang naast elkaar bestaan. In die zin is een multiculturele samenleving inderdaad minder gezellig dan een homogene. Bovendien zal gezelligheid ook altijd grenzen creëren tussen verschillende groepen in de samenleving. Maar de gezelligheidstraditie zou ook een raamwerk kunnen vormen om naast alle diversiteit op zoek te gaan naar voorwaarden waaronder je soms als medeburgers plezierig samen kunt komen.
Schleiermacher wees al op het belang van het delen van ervaringen en inzichten voor het ontstaan van nieuwe Geselligkeit. Bij hem ging het vooral om op godsdienst gefundeerd samenzijn. Het bij elkaar brengen van verschillende religieuze ervaringen kan, ook over de geloofsgrenzen heen, inderdaad verbindend werken, zoals Suzette van IJssel in haar bijdrage aan deze bundel laat zien. Religie kan functioneren als een speelplaats waar gelovigen zichzelf oefenen in het combineren van verschillende werkelijkheden tegelijkertijd, waardoor ze ook buiten hun geloofsgemeenschap in staat zijn om verbindingen te leggen tussen verschillende leefwerelden.[45]
Zoiets zou ook tussen burgers moeten kunnen plaatsvinden in een ernstig gesprek over diepere motivaties. Daarbij hoeft het niet alleen te gaan over religieuze drijfveren; het gesprek kan verbreed worden naar wat belangrijk is in het leven en wat het betekent om burger te zijn van een multiculturele samenleving. Zeker in een maatschappij waarin heel verschillend gedacht en geloofd wordt, lijkt het mij belangrijk dat mensen van elkaar weten vanuit welke drijfveren zij handelen. Ieder mens heeft ervaringen en overtuigingen die hem of haar inspireren en een samenleving doet er goed aan burgers de mogelijkheid te bieden om hun diepste motivatie met ernst en wederzijds respect te delen.
Religieuze gemeenschappen kunnen hierin een belangrijke organiserende rol spelen. Het doel van deze gezamenlijke zoektocht moet dan niet zijn om elkaar te bekeren tot welk geloof of welke seculiere wereldbeschouwing ook. Belangrijker is het om te ontdekken of het mogelijk is om je eigen overtuigingen en waarden overeind te houden en tegelijkertijd ruimte te laten voor andere visies. Het bespreken van de diepste drijfveren helpt om je eigen motieven te onderzoeken en voor jezelf te ontdekken hoe je je tot je medeburgers wilt verhouden.
Tijd voor een borrel
Dit is een kant van de medaille. De ernstige. Simmel indachtig is gezelligheid ook een spel dat gespeeld wil worden; een spel waarin iedereen wordt opgeroepen enige zelfrelativering te betrachten. Tijdens de vrijdagmiddagborrel kan dan ook al een begin gemaakt worden met de zoektocht naar nieuwe vormen van een gezellig wij. Die tocht start met het onderkennen van de culturele bepaaldheid van bestaande gezelligheidscodes. Het feit dat een van de medewerkers geen alcohol drinkt betekent nog niet dat hij het niet waardeert om na het werk nog een paar genoeglijke uurtjes met zijn collega’s door te brengen. De oplossing is ook niet dat er van de weeromstuit alleen maar thee gedronken wordt. Dat is net als de bloemen in het verzorgingshuis, een lapmiddel, waarmee de echte uitdaging niet wordt aangegaan, namelijk: elkaar erkennen als van elkaar verschillende en toch gelijke burgers. Wat er ook tijdens de borrel geschonken wordt, uiteindelijk staat of valt gezelligheid met de bereidheid van alle betrokkenen om samen te zijn als gelijken en om daar de juiste voorwaarden voor te vinden.
Ook al is het geloof voor Schleiermacher een serieuze zaak, religieuze gemeenschappen zouden ook op zoek moeten gaan naar hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van de meer lichtvoetige gezelligheid à la Simmel. In de meeste religieuze tradities zijn eetrituelen te vinden. Een voorbeeld is de islamitische gewoonte om tijdens de vastenmaand ramadan buren en vrienden uit te nodigen voor de iftar, de maaltijd waarmee ’s avonds het vasten gebroken wordt. Aan de iftartafel kunnen de grote en kleine vragen des levens besproken worden en dat kan bruggen slaan. Maar het samen eten is op zichzelf al een gezellige en dus gemeenschapstichtende activiteit. [46] En misschien ligt er uiteindelijk zelfs een interreligieus carnaval in het verschiet: een dag in de schoenen van andersgelovigen gaan staan en daarna weer terugkeren naar de eigen traditie, met meer inzicht in wat anderen bezighoudt. Dat kan de gezelligheid alleen maar ten goede komen.
[1] Zie: H. Janin, R. van Eil, Culture Shock! Netherlands. A Survival Guide to Customs and Etiquette. Portland, OR: Graphic Arts Center Publishing Company, 2005, p. 41; Capitool Reisgids Nederland. Houten: Van Reemst, 2009, p. 16. De Lonely Planet-editie The Netherlands. Lonely Planet Publications, 2010, p. 35 wijdt zelfs een apart kadertje aan gezelligheid. Prinses Maxima noemde gezelligheid in 2007 ‘een Nederlandse eigenaardigheid’, geciteerd in: M. Hilkens, ‘Voor wie op zoek is naar een identiteit is het belangrijk een stamkroeg te hebben’, in: M. Duintjer, Wie denken we wel dat wij zijn?. Amsterdam: Artemis, 2009, p. 155-165. Zie verder o.a. M. de Rooi, The Dutch, I Presume? Icons of the Netherlands. Weesp: N&L Publishing, 2005, p. 70-73; H. van der Horst, The Low Sky. Understanding the Dutch. Schiedam: Scriptum, 2006, p. 215-219, en A. Birschel, Waar zijn de bitterballen? Cultuurwijzer voor het Nederlandse leven. Amsterdam: Bert Bakker, 2009, p. 69-74. Alhoewel het begrip ‘gezellig’ wellicht typisch Nederlands is en vaak wordt herhaald dat er geen Engels equivalent bestaat – zie: M. de Rooi, The Dutch, I Presume?, p. 70; H. Lindemann, ‘Autonomy, Benefice, and Gezelligheid: Lessons in Moral Theory from the Dutch’, in: Hastings Center Report 39 (2009) 5, p. 39-45; A.T. Schalet, Not Under My Roof. Parents, Teens, and the Culture of Sex. Chicago: University of Chicago Press, 2011, p. 87 – is het concept zeker niet exclusief voor Nederland. Denemarken kent bijvoorbeeld het vergelijkbare hyggelig.
[2] I. Strouken, Dit zijn wij. De belangrijkste 100 tradities van Nederland. Beilen: Pharos, 2010.
[3] Deze klacht komt onder andere van conservatieve denkers als Pim Fortuyn en Ad Verbrugge: P. Fortuyn, Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament. Utrecht: Bruna, 1997, p. 86-93; A. Verbrugge, Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift. Amsterdam: SUN, 2004, p. 242.
[4] ‘Theft of enjoyment’, zo P. van der Veer, ‘Pim Fortuyn, Theo van Gogh, and the Politics of Tolerance in the Netherlands’, in: Public Culture 18 (2006) 1, p. 111-124, m.n. p. 119.
[5] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 200-201.
[6] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, in: H. de Jonge, Ons Soort Mensen. Levensstijlen in Nederland. Nijmegen: SUN, 1997, p. 48-75, m.n. p. 52.
[7] C. van Gorp, I. Weel, ‘Ronald van Raak: Solidariteit begint weer hip te worden’, in: Trouw, 3 maart 2012, zie: http://tinyurl.com/dsts-pdr-07.
[8] C. Behle, ‘Heil dem Bürger des kleinen Städtchen’. Studien zur sozialen Theorie der Idylle im 18. Jahrhundert. Tübingen: Max Niemeyer, 2002, p. 61-72.
[9] C. Behle, ‘Heil dem Bürger des kleinen Städtchen’, p. 5.
[10] F. Schleiermacher, Over de religie. Betogen voor de ontwikkelden onder haar verachters (oorspronkelijke uitgave 1799, vertaald door Willem Visser). Amsterdam: Boom, 2007, p. 91.
[11] F. Schleiermacher, Over de religie, p. 88.
[12] F. Schleiermacher, Over de religie , p. 98.
[13] F. Schleiermacher, Over de religie , p. 89.
[14] G. Simmel, On Individuality and Social Forms. Selected Writings (vertaald en geïntroduceerd door D.N. Levine). Chicago: The University of Chicago Press, 1971, p. 130.
[15] G. Simmel, On Individuality and Social Forms, p. 130.
[16] G. Simmel, On Individuality and Social Forms, p. 132.
[17] G. Simmel, On Individuality and Social Forms, p. 133.
[18] De titel van het project van de kunstenaars Petra Bauer en Annette Kraus was ‘Read the Masks. Tradition is Not Given’. Meer over de rel in het persbericht van het Van Abbemuseum: http://tinyurl.com/dsts-pdr-18.
[19] I. Strouken, Dit zijn wij, p. 16.
[20] S. Condon, Een tik van de molen. Drie jaar overleven in Nederland. Amsterdam: Arena, 2005, p. 79-80.
[21] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, p. 58.
[22] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, p. 52.
[23] R.G. van Melik, Changing Public Space. The Recent Redevelopment of Dutch City Squares. Utrecht: Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, 2008, p. 84-87.
[24] R.G. van Melik, Changing Public Space, p. 28.
[25] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, p. 61-62; A. Birschel, Waar zijn de bitterballen?, p. 52-56; H. van der Horst, The Low Sky, p. 217.
[26] R.G. van Melik, Changing Public Space, p. 35.
[27] R.G. van Melik, Changing Public Space, p.185-186.
[28] F.-W. Korsten, ‘Meer dan van iedereen: Minimale condities voor het collectief’, in: J. Verheijen, J. Bekkenkamp, Onszelf voorbij. Over de grenzen van verbondenheid. Almere: Parthenon, 2011, p. 84-104, m.n. p. 85.
[29] M. Hajer, A. Reijndorp, In Search of New Public Domain. Rotterdam: NAi Publishers, 2001, p. 73.
[30] Aldus een voorstel van PVV-voorman Geert Wilders, genoemd in zijn inbreng tijdens de algemene beschouwingen op 16 september 2009: http://tinyurl.com/
dsts-pdr-30.
[31] M. Kruijt, ‘Verdonk: “Op straat alleen Nederlands”’, in: De Volkskrant, 23 januari 2006, zie: http://tinyurl.com/dsts-pdr-31.
[32] S. Zukin, The Culture of Cities. Oxford: Blackwell Publishers, 1995, p. xiv.
[33] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, p. 55.
[34] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 196.
[35] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, p. 62.
[36] K. Schuyt en E. Taverne, 1950. Welvaart in zwart-wit. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2000, p. 530.
[37] H. Driessen, ‘Over de grenzen van gezelligheid’, p. 63.
[38] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 142-147.
[39] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 135.
[40] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 16-17.
[41] F. Poorthuis, H. Wansink, ‘Pim Fortuyn: “De islam is een achterlijke cultuur”’, De Volkskrant, 9 februari 2002.
[42] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 186.
[43] A.T. Schalet, Not Under My Roof, p. 199.
[44] D. Mitchell, ‘The S.U.V. Model of Citizenship. Floating Bubbles, Buffer Zones, and the Rise of the “Purely Atomic” Individual’, in: Political Geography 24 (2005) 1, p. 77-100.
[45] A. Droogers, ‘Een vloek voor de kerk, een zegen voor de religieuze flexibiliteit’, in: C. Doude van Troostwijk, E. van den Berg en L. Oosterveen (red.), Buigzame gelovigen. Essays over religieuze flexibiliteit. Amsterdam: Boom, 2008, p. 120-129, m.n. p. 128.
[46] Het schrijven van dit artikel was eveneens een gezellige onderneming omdat veel mensen hun associaties en suggesties bij het onderwerp met mij hebben gedeeld. Graag wil ik de leden van de DSTS-onderzoeksgroep bedanken voor hun commentaar, in het bijzonder Markha Valenta voor haar tip om in de reisgidsen te duiken, Nelleke de Jong voor de verwijzing naar het Egidiuslied en Nora Asrami voor het voorbeeld van de vrijdagmiddagborrel. Verder dank aan Ariaan Baan voor commentaar op een eerdere versie en aan Inge Marie Kirketerp Hansen die mij op het spoor van de gezelligheid zette.