Verhoef staat niet alleen in zijn standpunt. Ook auteurs als Paul Cliteur en Floris van den Berg zien onderwijs vanuit religieuze tradities als een bedreiging. Kinderen moeten opgevoed worden tot autonome burgers die het belang van de democratische samenleving dienen. Iedere focus op religieuze of levensbeschouwelijke identiteit verstoort deze burgerschapsvorming. Volgens deze auteurs gaat onze gemeenschappelijke identiteit als burger van een democratische rechtstaat vooraf aan onze religieuze identiteit. Je bent allereerst burger, pas daarna hindoe, moslim, christen. Wanneer dit niet het geval is, valt onze maatschappij uit elkaar.
Het afgelopen jaar heb ik me als tijdelijke onderzoeker van het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving (DSTS) verdiept in de onderwijswereld. Gaandeweg ben ik tot de conclusie gekomen dat het onderwijs vanuit een religieuze richting onze verbondenheid in de samenleving niet bedreigt. Sterker nog, democratisch samenleven in een pluriforme maatschappij heeft juist baat bij onderwijs waarin de religieuze en levensbeschouwelijke identiteitsvorming van kinderen de ruimte krijgt en ondersteund wordt.
De angst van de heren Verhoef, Cliteur en Van den Berg is herkenbaar. Groeien kinderen die naar islamitische of reformatorische scholen gaan, niet op binnen een parallelle samenleving? Kunnen ze zich wel verbinden met onze maatschappij die wordt gekenmerkt door steeds meer diversiteit? Worden er geen vijandbeelden gevoed?
De oplossing is echter niet om vervolgens onze identiteit als burger te benadrukken en te focussen op de rechten en plichten die wij hebben in deze democratische maatschappij. Democratie is geen absoluut gegeven waar iedereen zich bij voorbaat in moet vinden. Democratisch samenleven bestaat juist uit het voortdurende gesprek waarin iedere stem mag spreken en ondervraagd mag worden. Waar stemmen moeten zwijgen of worden teruggedrongen uit het publieke leven, daar houdt ook de democratie op.
Moeten we deze burgerschapsidentiteit bovendien wel zo vooropstellen, als diezelfde democratische maatschappij behept is met uitsluitingsmechanismen tegenover religieuze minderheden? Biedt deze maatschappij wel een waarlijk gemeenschappelijke identiteit, als ze bang is om mensen met een andere levensovertuiging een volwaardige plaats te bieden?
Daarom is het de uitdaging om religieuze verscheidenheid in het onderwijs niet te negeren, maar vruchtbaar te maken voor ons samenleven. Dat doen we niet door een loyaliteit richting de maatschappij op te leggen, ten koste van de religieuze en levensbeschouwelijke identiteit van mensen zelf. In een plurale, democratische maatschappij als de onze, moet verscheidenheid juist ruimte krijgen en zichtbaar zijn.
Steeds meer scholen en onderwijzers kiezen ervoor om kinderen te ondersteunen in hun levensbeschouwelijke identiteitsvorming. Zij proberen recht te doen en ruimte te geven aan de levensbeschouwelijke of religieuze identiteit van kinderen door levensbeschouwelijke thema’s bespreekbaar te maken en aandacht te schenken aan de achtergronden van leerlingen. Juist op die manier laten zij hen ervaren dat hun stem deel uitmaakt van het pluriforme samenleven. Daarnaast brengen zij kinderen in aanraking met die verscheidenheid. Dit doen ze door gesprekken tussen leerlingen te creëren over levensbeschouwelijke thema’s en levensvragen, maar ook over mensenrechten en democratie. Hun identiteit en eigenheid wordt zo aangesproken en in verbinding gebracht met andere stemmen en de context van de samenleving. Niet zelden zijn het juist religieuze scholen die niet bang zijn deze stap richting de levensovertuiging van anderen zetten.
Samenleven in verschil verdraagt geen opgelegde burgerlijkheid. Het voortbestaan van een maatschappij wordt niet bedreigd door verscheidenheid, maar juist door de neiging om deze verscheidenheid te verdoezelen. Verbinding ontstaat pas wanneer ieders eigenheid werkelijk gezien wordt en de ruimte krijgt. Op veel scholen leren kinderen dit al in werkelijkheid te leven. Wie weet vormen zij de vruchtbare kiemen voor onze toekomstige samenleving.
Volgens mij lijdt dit artikel onder het probleem van het door elkaar halen van twee wezenlijk verschillende fenomenen. Er is een wezenlijk verschil tussen het vak religiekunde (zie andere artikelen hierover) en de religieuze identiteitsvorming (of om het even levensbeschouwelijke identiteitsvorming). Volgens mij is het laatste vrijwel onmogelijk binnen een school? Het werken aan het samenspel tussen al die identiteiten is een wezenlijke taak van de school. Het werken aan de verdieping van je eigen identiteit vraagt veel meer veiligheid dan de context van een school kan bieden?