Of omdat ze al lang in de wijk wonen en er gedoopt zijn, de eerste communie en het vormsel er hebben gedaan en al van jongs af aan bij het kinderkoor zaten en daarna gewoon doorgeschoven zijn naar het koor waar ze nu bij zitten. Of omdat ze door vrienden die al bij het koor zaten uitgenodigd zijn om gewoon een keer mee te doen. Óf je kunt zingen is daarbij niet belangrijk. Of je het leuk vindt om te zingen wel. Toch is dat zingen voor hen vooral bijzaak. Ze zouden namelijk niet bij het koor blijven wanneer hun vrienden er niet meer bij zouden zitten. Ze doen dan ook veel meer dan alleen maar zingen. Buiten de repetities en de zondagse vieringen gaan ze met elkaar uit en zeven keer per jaar worden er activiteiten georganiseerd. Ze hebben een eigen kelder in de kerk (die zich op zolder bevindt!), maar toch het is ‘hun kelder’. Daar houden ze ieder jaar een filmnacht en onlangs keken ze samen naar de finale van het WK, voorafgegaan door een barbecue in de tuin van de dirigent.
Op de vraag of ze nog iets kunnen met het woord ‘parochiaan’ krijg ik steevast het antwoord dat hen dat niets zegt. Het roept bij het beeld op van oude mannen met hoeden en een wandelstok. Daar herkennen ze zich niet in. Ze weten niet hoe ze hun betrokkenheid bij de Ontmoetingskerk dan wel moeten noemen. Toch is de Ontmoetingskerk wel hun plek. Waarom dan? Omdat ze daar hun vrienden tegenkomen, en omdat er ruimte is voor eigen ideeën en er door de pastores naar hen geluisterd wordt. En ook omdat de kelder er is. De teksten van de liedjes zeggen hen wel iets, maar of ze nu geloven weten ze niet zo goed. De een zegt wel geloofd te hebben, maar kan er nu niet zoveel meer mee. De ander vindt de teksten gewoon mooi. Het zingen zelf is ook niet het belangrijkste, dat komt erbij. Het gaat hen om de vriendenclub. Zelfs wanneer ze elders zijn gaan studeren, komen ze nog terug om naar het koor te gaan. Over verbondenheid gesproken!