Niet dat onze vermoeidheid nou iets bijzonders is. Het gaat eerder om een alledaags en wijdverbreid fenomeen. Verhalen over vermoeidheid hoor je zo vaak dat je er niet eens meer op let. Het lijkt alsof sommige mensen niet meer over zichzelf kunnen vertellen zonder eerst een grijzige achtergrond van futloosheid en uitputting te schilderen.
Het kwam vorige week zo uit dat ik tussen het inpakken en het schilderwerk door nog een lezing over vermoeidheid moest geven in het Amsterdamse Ignatiushuis. Rode draad in die lezing waren de verhalen van J.R.R. Tolkien. Het was me namelijk opgevallen dat zijn personages op bijna iedere bladzijde over hun vermoeidheid praten. De hobbits mopperen dat het nog zo ver is naar Mordor, Aragorn klaagt dat hij nog nooit zo moe is geweest en Gandalf blijft alleen op de been omdat hij een staf heeft. Ook als de tovenaar oog in oog staat met het meest angstaanjagende monster, kan hij het alleen over zijn vermoeidheid hebben. “’Een balrog,’ mompelde Gandalf. ‘Ook dat nog. En ik ben al zo moe.’”
Wat heeft het te betekenen dat een hele gemeenschap voortdurend bezig is om verhalen over vermoeidheid uit te wisselen? Zelfs een personage dat sterk genoeg is om zijn vrienden te helpen, wijst eerst op zijn moeheid. “’Hou vol,’ zei Boromir. ‘Ik ben moe, maar ik heb nog wat kracht over.’” Mooi dat hij wat over heeft, maar waarom is het dan nodig om over moeheid te beginnen? De inzet van mijn lezing was de vraag naar de zin van zulke verhalen, in de fictieve wereld van Tolkien en in het moderne leven.
Om het hele betoog hier uiteen te zetten zou de grenzen van een weblog overschrijden en zowel mezelf als u uitputten. Ik wou me hier dus beperken tot één van mijn voorlopige conclusies, namelijk, dat de vraag naar de wijdverbreide klachten over vermoeidheid anders geformuleerd zou moeten worden. Het moderne probleem van de vermoeidheid ligt niet alleen in een verhoogd levenstempo of een doorgeslagen balans tussen inspanning en ontspanning: het heeft minstens zoveel te maken met het tegenovergestelde, het begrip ‘energie’ en onze voorstellingen daarvan. Energie is een groter mysterie dan vermoeidheid.
In een paar woorden gezegd: de gewoonte is om ons onze energie voor te stellen als een gegeven voorraad brandstof, die in onszelf ligt en die we normaal gesproken kunnen omzetten in activiteit, wanneer we dat zelf willen. Als iemand klaagt dat zijn werk hem bakken met energie kost, als iemand anders moppert ‘daar ga ik geen energie meer in steken’, delen ze allebei de onuitgesproken voorstelling van ons innerlijk als een soort van depot waar al die bakken opgestapeld staan te wachten, totdat wij hebben bepaald waarvoor we ze willen inzetten.
Er zijn andere manieren waarop we ons die energie kunnen voorstellen. Gisteren, toen het stof van de verhuizing weer was gaan liggen, zat ik de brieven van de apostel Paulus te bestuderen. Wat me opviel was dat hij een heel andere invulling gaf aan het Griekse begrip energeia. Het is wel zo dat elk mens bepaalde vermogens en krachten in zich draagt, zegt Paulus, maar het hangt af van de Heilige Geest of die gerealiseerd worden (energeia kun je letterlijk vertalen als ‘verwerkelijking’). Zo vertelt hij hoe Petrus en hijzelf ‘geënergetiseerd’ zijn door de Geest om het evangelie te verkondigen. Tegenover het klassieke idee van energeia, als een natuurlijk proces waarbij een innerlijk vermogen in werking wordt gesteld, stelt hij een energie die van buitenaf komt en ons bij onze lurven grijpt.
Wat we ons bij energie voorstellen heeft trouwens ook een politieke lading. In de vorige eeuw zijn het met name rechtse denkers geweest die spraken over de energie van een volk of een ras. De aartsconservatieve Franse politicus Barrès schreef in 1906 een trilogie die hij Le roman de l’énergie national noemde. Elke fascistische schrijver dweepte met geheimzinnige krachten, die om onduidelijke redenen verloren, verzwakt of gestolen waren of die ergens diep verborgen smeulden en wachtten op een gelegenheid om zich te manifesteren. Ook Tolkien stelde zich graag voor dat er onmetelijke krachten scholen “in het merg van het ras”. In deze traditie draait het dus steeds om een verborgen energie in het hart van de gemeenschap, een mythisch visioen van intrinsieke kracht.
Volgens Paulus is energie echter nooit iets dat van nature gegeven is of dat we kunnen bezitten. De gemeenschappen waar hij bij betrokken is ontstaan pas als groepen mensen meegesleept worden door de energeia van de dood en wederopstanding van Christus. Meer dan een innerlijke voorraad is deze energie een gebeurtenis, die van buitenaf komt en het leven van een individu of een hele groep verandert. Misschien verklaart dat wel hoe ik het ene moment helemaal afgedraaid kan zijn door een verhuizing, het volgende moment gegrepen door de energie van Paulus’ brieven. Ik wou alleen dat ik net zoveel energie kreeg van het uitpakken van verhuisdozen.
Joris Verheijen maakt deel uit van het W!J-onderzoeksteam.
Een artikel van Joris Verheijen uit 2010, 10 jaar geleden dus. Ik lees het net voor het eerst, en vind het nog steeds razend actueel! Het lijkt mij heel goed, deze visie van Paulus weer eens ‘af te stoffen’ (nu de verhuizing alweer zo lang achter de rug is!) en opnieuw breed onder de aandacht te brengen. Via een artikel in TROUW bijvoorbeeld?
Dus Joris, grijp a.u.b. weer naar de pen, opnieuw begeesterd door Paulus! Alvast bedankt.