Ergens begin jaren 1990 brak hij wereldwijd door. 1/3 koffie, 1/3 melk en 1/3 schuim: de cappuccino is een van de grote winnaars van de globalisering. Maar het zijn niet alleen het recept en de cafeïne die het succes verklaren. Het is ook het ritueel erom heen: het vleugje Italië, het terras, de koffietent, de mensen, de laptop, krant of het gesprek. De cappuccino past in een ideaal van het genieten van de simpele dingen in het leven.
Al in de jaren 1990 wees sociologe Sharon Zukin erop dat die opmars van de cappuccino een donker randje had. De mooie terrassen, de hippe ontmoetingsplekken, het verlangen naar het samenzijn met andere levensgenieters: die cultuur verspreidde zich door de binnensteden en drukte langzaam alles uit de markt wat daar niet bij paste. Zwervers, subculturen, afwijkende levensvisies: veel van wat niet aansluit bij de cappuccinocultuur verdween min of meer uit het straatbeeld.
In Nederland is de publieke ruimte in het ideale geval een voortzetting van wat er zich achter de voordeur afspeelt. Dezelfde koffie, of beter; dezelfde gezelligheid die we thuis zoeken: we willen dat graag ook buiten terugvinden. En aangezien we van binnen naar buiten denken en de straat als verlenging van onze privéruimte zien, valt alles op wat daar anders is dan thuis, en wordt al snel als probleem aangemerkt.
Kan het ook anders? Ja. Kijk naar Frankrijk. Daar is de beweging precies andersom. Het echte leven speelt zich af binnen de instituten van de Republiek: de scholen, het parlement, de openbare discussieavonden, de filosofencafés. Een goede burgers laat zich inspireren door de idealen van de Republiek en probeert die in zijn eigen leven ook vorm te geven. De beweging gaat van buitenruimte naar binnen: naar het eigen huis waar mensen zich laten sturen door de idealen van de Republiek.
Maar ook die beweging laat weinig ruimte voor diversiteit: de Republiek bepaalt welke waarden het publieke verkeer tussen de burgers zouden moeten regelen, en dus indirect ook welke waarden burgers zich eigen zouden moeten maken.
Ik vind het Nederlandse van binnen-naar-buiten-model eigenlijk zo gek nog niet, als alle burgers maar de vrijheid hebben om hun eigen huiskamer mee de straat op te nemen. Het publieke domein kan geen huiskamer zijn waar alleen de cappuccinocultuur zichzelf eindeloos mag herhalen. Het moet juist ook een ruimte zijn waar ook andere wereldvisies en levensstijlen te zien zijn. Diversiteit hoort niet achter maar voor de voordeur. Waarom? Omdat je dan pas echt wat hebt om over te praten bij de koffie, in plaats van je eigen wereldvisie nog eens te bevestigen door alleen met gelijkgestemden om tafel te gaan.