De meneer is Joods en de reden waarom hij zich zo opwindt brengt mijn aandacht gelijk weer terug bij mijn onderzoek. Hij bevindt zich samen met zijn vrouw in de huiskamer van zijn zoon; zijn zoon is getrouwd is met een christelijk meisje. Dat meisje is hoogzwanger en haar ouders zijn ook aanwezig.
De dialoog gaat ongeveer zo: “Het kind moet natuurlijk Joods worden opgevoed, de Cohens zullen moeten voortbestaan” aldus de schreeuwende Joodse meneer. “nee, geen sprake van, het kind moet christelijk worden opgevoed” aldus een even hard schreeuwende mevrouw. De schoonfamilies gaan zo tegen elkaar tekeer dat de aanstaande moeder er onwel van wordt en naar boven verdwijnt. Dit brengt de aanstaande vader ertoe zijn ouders en schoonouders streng toe te spreken. Ze zorgen maar dat ze een oplossing vinden, want als ze door blijven ruziën is straks geen van allen nog welkom in zijn huis.
Even googelen op internet geeft mij de informatie dat ik kijk naar een uitzending van Little house on the prairie: een serie over ‘Het harde leven in een jong land, met de bijkomende sociale, familiegerelateerde en kerkelijke waarden’. Ik besluit nog even te kijken hoe dit scenario af gaat lopen. Verrassend snel komen beide ouderparen tot de volgende oplossing: ‘Als het een jongen wordt dan zal hij Joods worden zodat de familienaam niet verloren zal gaan; als het een meisje is dan zal ze christelijk worden opgevoed’.
De afspraak is nog niet gemaakt of de (schoon)dochter blijkt boven aan het bevallen te zijn en even later komt de vader naar beneden met de mededeling dat er een klein meisje is geboren. De christelijke grootouders halen opgelucht adem maar de Joodse man kan zijn teleurstelling niet verbergen. Als kijker voel ik de plot al aankomen en ik word niet teleurgesteld. Met dank aan de medische kennis van toen is het aannemelijk dat er niet veel later boven nogmaals babygeschreeuw te horen valt. De blijde vader komt vertellen dat er nog een kindje is gekomen: een zoon. Iedereen blij, einde aflevering.
Ik vraag mij nog wel even af hoe de ouders dit in de toekomst precies denken vorm te geven. Worden zowel de sabbat als de zondagsrust gevierd?; chanoeka én kerst? En doet iedereen daar dan aan mee of de mannen in de ene kamer en de vrouwen in de andere? Het lijkt me maar een lastige oplossing.
Voor de respondenten uit mijn onderzoek heeft levensbeschouwelijke identiteit een hele andere lading. In plaats van een òf-òf scenario kiezen zij voor én-én. Zoals bijvoorbeeld Johannes, die zich nauw betrokken voelt bij de christelijk-oecumenische gemeenschap waar hij al sinds zijn studententijd bij aangesloten is maar tegelijkertijd even betrokken studeert en mediteert met de Vietnamese boeddhistisch leraar Thich Nhat Hanh. Of Wim, afkomstig uit een echt katholiek nest. Hij is werkzaam als christelijk geestelijk verzorger, maar heeft zo zijn spirituele thuis gevonden in de Sufi-praktijk van de zikr (het gebed van de herinnering) dat hij wachtend op de bus eerder ‘I? ilaha ill?-llah’ (er is geen god dan God) in zich hoort weerklinken dan het ‘Onze Vader’.
Zowel Johannes als Wim heeft nooit de noodzaak gevoeld de band met hun christelijke wortels te doorbreken. Eerder hebben zij hun betrokkenheid op een niet-christelijke traditie ervaren als een verrijking en verdieping van hun oorspronkelijke religieuze verbondenheid. Uit hun verhalen blijkt dat de ontmoeting met een andere traditie hun heeft geleerd en geïnspireerd om op een nieuwe manier naar het christendom te kijken.
Door je in meerdere levensbeschouwingen te verdiepen en je te verbinden met praktijken, visies en gemeenschappen uit meer dan één traditie, leer je als het ware door de vorm van religieuze systemen heenkijken. En ben je eerder in staat om de kern van waar het wezenlijk om draait te ervaren. Zo heb je volgens Wim geen behoefte om je verdedigingswallen op te trekken tegen alles wat anders of vreemd is en je in je eigen veilige omgeving te isoleren. Een belangrijke stap lijkt me zo op weg naar een ‘nieuw wij’.
Klik hier voor meer informatie over het onderzoek van Suzette van Ijssel.