We lazen samen de Bijbel, Lucas 10, 1-9, over de uitzending van de tweeënzeventig leerlingen. Na het ontsteken van de kaars en een gebed in het Bisaya (een plaatselijk dialect in de Filippijnen) deelden we met elkaar wat ons raakt in de tekst.
De zinsnede ‘Ik zend jullie als lammeren onder de wolven’ blijkt aan te haken bij de ervaringen die enkele van de vrouwen hebben opgedaan sinds ze in Nederland zijn aangekomen. In hun eigen cultuur neemt God (eerder dan religie) een centrale plaats in. In Nederland ervaren ze vooral afstandelijkheid en soms zelfs vijandigheid wanneer ze iets willen vertellen over hun relatie met die God, die voor hen op vele momenten de enige krachtbron is die hen in staat stelt om alle problemen en verdriet na het afscheid van hun thuisland en hun familie te doorstaan.
In een eerdere bijeenkomst werd de vraag gesteld: ‘Waarom nemen geen Nederlanders aan deze groep deel?’ Er bestaat bij de vrouwen een grote behoefte hun ervaringen naast die van Nederlanders te leggen en samen in gesprek te gaan over wat voor hen zo’n wezenlijke plaats in hun leven inneemt. Herhaaldelijk vertellen ze dat ze – door alle ellende die ze hebben doorgemaakt en de eenzaamheid die ze daarbij ervaren hebben – geen waarde hechten aan materiële bezittingen. Eén van hen vertelt hoe er – toen ze eens verdrietig en alleen op een bankje in het bos zat – een Nederlands echtpaar langs kwam. De Nederlandse vrouw liet haar man voorop lopen en bleef zelf een beetje achter en vroeg of het goed met haar ging. Dat gaf haar voor het eerst sinds ze in Nederland was het gevoel echt gezien te worden door iemand. Ze ervoer het als een ‘engel van God’ die haar wilde laten weten dat zij niet alleen is in dit vreemde land, dat er mensen zijn die haar zien en herkennen.
De vraag waarom er geen Nederlanders bij de ontmoetingsgroep komen verwoordt de hunkering gezien te worden door de autochtone bezoekers van de Ontmoetingskerk en door Nederlanders in het algemeen. De vrouwen vertellen hoe ze ervaren hebben dat Nederlanders bang zijn om hen aan te spreken. Omdat we een andere huidskleur hebben? Of misschien omdat ze denken dat we geen Nederlands spreken? Het isolement waarin zij daardoor terecht komen verwoorden ze ingrijpend, soms klinkt de eenzaamheid door hun woorden heen. Maar ook de kracht van hun geloof in de mogelijkheden elkaar te leren verstaan wanneer het gaat om dingen die er echt toe doen. De ontmoetingsgroep zien ze als een voorbeeld hiervan. Maar: ‘Waarom nemen geen Nederlanders deel aan deze groep?’