In de media sprak de één van een complot van de Amerikaanse wapenindustrie en de CIA om een oorlog in het Midden-Oosten te kunnen ontketenen en de Amerikaanse belangen veilig te stellen. De ander sprak van moslimterrorisme als bron van het kwaad. Die zou het hebben gemunt op westerse normen en waarden. Maar al snel ging het niet meer over de excessen, niet meer over oorzaak en gevolg.
In Europa kwam de islam als geheel in het beklaagdenbankje, de religie moest grondig hervormd worden. Nederland en Frankrijk leken hierin voorop te lopen. Bin Laden was moslim dus de islam deugde niet. Wat volgde was een sfeer van angst, wantrouwen, criminalisering, demonisering, en schoffering en een oproep tot een beperking van moslims qua aantallen, beweegruimte en rechten. De genuanceerde geluiden die er zeker ook waren, werden naar mijn gevoel overstemd door hysterie in het publieke debat. Zodanig dat de meest welbespraakte, welwillende en geduldige moslim in het debat er uiteindelijk de brui aan gaf.
Praten had geen zin in een giftig klimaat. Je kon niets goed doen. Bij een ongelukkige uitspraak was je meteen de Sjaak en kon je ook binnen de eigen kring niet meer op steun rekenen. Wist je je wel goed uit te drukken en staande te houden, dan was je een wolf in schaapskleren.
Ik bewonder nog altijd de bravoure van die koplopers in het debat. Maar ik had ook met ze te doen. Ze waren vaak jong, naïef en onervaren, maar ze beheersten de Nederlandse taal een stuk beter dan hun ouders en voelden de nood en de verantwoordelijkheid om de kloof te dichten. Ze moesten het zonder mediatraining opnemen tegen doorgewinterde journalisten, politici, cabaretiers en opiniemakers, die dat ‘varkentje’ wel eens zouden wassen. Het zorgde voor hoge kijkcijfers, maar veel minder voor begrip.
Zogeheten ex-moslims en afvalligen werden (en worden nog steeds) als toonbeeld van de Verlichting voorgesteld en de hemel in geprezen, als pion in een politiek schaakspel. Ook daar had en heb ik mee te doen.
Terug naar 2001. Twee maanden na de brute aanslagen in de VS moest ik er even tussenuit. Ik besloot met mijn moeder mee te gaan naar Marokko op familiebezoek. Bij het Brabants Dagblad was het afdelingshoofd niet zo blij met mijn vertrek. Die was bang dat ik niet terug zou keren naar mijn uitzendbaantje. Maar ik beloofde haar dat ik terug zou keren.
Op de terugweg zat ik aan de linkerzijde van het vliegtuig, mijn moeder aan de rechterzijde twee rijen verderop. Het viel me opdat een dame vóór mij alleen was. Ik vroeg haar vriendelijk of ze met mijn moeder zou willen ruilen. Ik zag aan haar gezicht dat ze er geen zin in had, maar vóór ze het zelf met woorden had kunnen bevestigen, stond een stevige Britse man woest op en ging verbaal tegen me tekeer. Hij voelde de noodzaak om me op mijn plek te wijzen. Zijn twee maten zeiden niets. Ik beet van me af en gaf hem aan dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. Mijn vredelievende moeder maande me tot rust met haar handen en gezichtsuitdrukking.
De man die naast me zat, een Fransman van middelbare leeftijd, en op wie ik nog geen acht had kunnen slaan, deed hetzelfde. Ik mopperde nog een beetje na in het Engels terwijl hij, mijn gedachten hielp verzetten. Hij toonde interesse. Hij vroeg me of ik het naar mijn zin heb gehad in Marokko. Wat ik deed en wat mijn ambities waren. Toen ik vertelde dat ik van plan was om mijn studie Frans weer op te pakken, lieten we het Engels varen. Hij vertelde ook over zichzelf. Hoewel ik met veel aandacht heb geluisterd, kan ik me helaas niet meer herinneren wat hij precies deed. Wat me wel bijgebleven is, is het aangename gevoel dat hij mij gaf en de les die hij mij indirect leerde. Die hele vlucht dacht ik niet meer aan de Britse ‘hooligan’. Het positieve gevoel en mijn teruggevonden gemak overheersten.
Op kantoor was het afdelingshoofd blij om me weer te zien. Zij en de andere collega’s toonden interesse in de reis en dankzij haar joviale karakter en de goede sfeer op de afdeling voelde het weerzien als thuiskomen. Helaas was dat gevoel niet overal zo.
De discussies op de televisie en in de kranten kwamen hard binnen. De Nederlandse regering deed mee aan de Amerikaanse ‘war on terror’. Stuurde soldaten naar Afghanistan en steunde als een trouwe bondgenoot de inval in Irak, waar Frankrijk en Duitsland nog zo hun bedenkingen bij hadden. Irak werd verwoest. Burgerslachtoffers zouden niet bestaan of werden afgedaan als ‘collateral damage’. En ga zo maar door…
In Nederland zelf kregen we de moord op Pim Fortuyn, de LPF; Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh met Submission, de moord op Theo van Gogh, Mohammed B., Geert Wilders en de PVV, de film Fitna, de Mohammed Cartoons, de massamoord in Noorwegen door Anders Breivik; de aanslag in Brussel; diverse aanslagen in Frankrijk, de aanslag op een moskee in Christchurch Nieuw-Zeeland; de aanslag op moslims in Canada; poging tot brandstichting in diverse moskeeën. Nee… dit is lang niet alles.
Hoewel ik bewust minder vaak naar het nieuws keek, verbaast het mij hoeveel er toch is blijven hangen. Je ontkomt er niet aan. Ik kan met gemak negatieve gebeurtenissen van de afgelopen twintig jaar opdreunen. Het nieuws heeft zich genesteld in ons onderbewuste. Het gevaar loert overal. De minste of geringste aanleiding zet ons al op scherp en ook vandaag zijn we er nog niet van verlost.
Wat ik het sterkst heb gemist in Nederland zijn de mensen die de angel eruit halen. Zoals die Fransman in het vliegtuig die me in 2001 op mijn gemak stelde. Of mijn afdelingshoofd op de advertentieafdeling van het Brabants Dagblad waar ik toen werkte. Gelukkig waren en zijn deze mensen er ook. Ze vormen de lichtpuntjes. Mensen die werken aan vertrouwen en die bruggen bouwen, maar… die helaas niet prominent het nieuws halen. Mensen die de culturele en religieuze verschillen willen verbinden. Mensen die relativeren en die begrijpen dat een vrouw met een hoofddoek zoals ik, ook gewoon een Bosschenaar en een toegewijde Nederlander is die boodschappen doet, televisie kijkt en van literatuur houdt.
Als 9/11 ons in Nederland iets heeft geleerd, dan is dat we onbevangen naar elkaar moeten durven kijken en elkaar als mens moeten blijven zien. Insjallah.