Betsy Udink, geboren in 1951, woonde ruim dertig jaar in het buitenland, waaronder in Cairo en Beiroet. Eerst als journaliste en correspondente, later als schrijfster en vrouw van een Arabist en diplomaat. Dat Udink enigszins allergisch is voor het woord ‘diplomatenvrouw’, zal de lezer niet verbazen na het lezen van Achter Mekka. Het boek geeft een kijkje achter de schermen bij de diplomatenwereld en werpt een kritische blik op de strikte Saoedische samenleving, al zijn daar enige kanttekeningen bij te plaatsen. Naast het boek Achter Mekka, schreef ze onder andere Allah & Eva (2006) over haar ervaringen in Pakistan en Meisjes van Atatürk, zonen van de Sultan (2015) over Turkije.
Zwarte ‘zuilen’ en ‘kolenzakken’
Achter Mekka werd al uitgegeven in 1991, waarmee Udink haar schrijversnaam vestigde. Inmiddels is het boek toe aan de vijftiende druk, wat ongetwijfeld betekent dat er het nodige veranderd is in de diplomatenwereld anno 2017. Desondanks heeft het diplomatenleven in het boek af en toe iets weg van The Stepford Wifes, waaronder de bijzonder specifieke leefregels voor de ‘vrouwen-van’ die in een soort etiquetteboek staan. Zo staat er bijvoorbeeld: “Het bezoek van een vrouw-van aan een hogere vrouw-van moet niet korter duren dan een halfuur en niet langer dan drie kwartier.” Mocht de ‘vrouw-van’ niet in staat zijn om een discrete blik op de klok of horloge te werpen, dan duurt een bezoek ‘de lengte van twee koppen koffie of twee koppen thee.’ (p. 19)
Ook de patriarchale rolverdeling van arbeid doet denken aan een hogere klasse huisvrouwen scène uit de jaren ’60. Terwijl de schrijfster kookt, het personeel aanstuurt, gasten ontvangt en ‘aan liefdadigheid doet’, maakt haar echtgenoot (‘de Raad’) de politieke rapporten en hoeft zich in principe niet bezig te houden met de ‘verzorgende’ kant van het werk. Dit is namelijk het werk van de ‘vrouwen-van’; iets waar Udink zich veel minder kwaad over lijkt te maken dan de ‘leefregels’ voor Saoedische vrouwen.
Dat Udinks kritische blik op de soms absurde vrouwonvriendelijke Saoedische praktijken terecht is staat buiten kijf, maar de schrijfster mist een belangrijke stem: die van de vrouwen zelf. Ze geeft toe nauwelijks contact te hebben met Saoediërs – vrouwen in het bijzonder – maar lijkt zich niet bewust te zijn van haar soms neerbuigende toon naar deze vrouwen toe. Zo refereert Udink naar Saoedische vrouwen als ‘zwarte zuilen’ (p. 64) en ‘zwarte kolenzakken’ (p. 58). Wanneer ze vervolgens op de vrouwenuniversiteit Saoedische studentes ontmoet, blijft Udink koppig naar deze vrouwen verwijzen als ‘propjes’.
Dit is ongetwijfeld deels te excuseren door haar humoristische en vlotte schrijfstijl: desondanks lijkt Udinks body shaming niet te stroken met haar feministische gesteldheid. Kortom, dat Udink niet gecharmeerd is van de man-vrouw verhoudingen in Saoedi-Arabië, staat als een paal boven water.
Hoewel ze geen volledige hoofdstukken wijdt aan de problematiek van deze verhoudingen, is er in andere hoofdstukken op zijn minst een persoonlijke anekdote te vinden – zoals in het hoofdstuk ‘Voor vrouwen verboden, alstublieft’ waarmee ze lijkt te willen zeggen: kijk toch hoe áchterlijk die Saoediërs zijn? Maar treffender is hoe het voor Udink lijkt dat de Saoedische vrouwen niets meer dan passieve, geïndoctrineerde slachtoffers zijn. Een scherp contrast met het boek Girls of Riyadh uit 2005 van de Saoedische schrijfster Rajaa al-Sanea, die met haar werk ingaat tegen de populaire Westerse verbeelding van Saoedi-Arabië en de moderne Saoedische vrouw een stem geeft.
Moderne Saoedische mannenziel
De kwaadheid van Udink is vaak vermakelijk, maar soms ook heel vermoeiend. Dat de schrijfster geen fan is van het Kingdom is duidelijk en terecht, maar ze lijkt bij voorbaat al weinig geïnteresseerd in de belevingswereld van de ‘gewone’ Saoediër. Udink schetst een beeld van het Saoedi-Arabië van de ultraconservatieve sjeiks en hun absurd aandoende religieuze adviezen voor de lezer, wat weinig recht doet aan de diversiteit van het land en de weerstand die er wel degelijk is tegen het conservatieve establishment.
De weinige momenten dat Udink de gelegenheid heeft om inzicht te krijgen in wat Saoediërs nou zelf vinden van hun eigen samenleving, doet ze het wat laconiek af. In ‘Hereboer’ bijvoorbeeld, een van de betere hoofdstukken in het boek. Hier laat de schrijfster de jonge Sultan al-Oteibi aan het woord, een Saoedische computeranalist met een passie voor kamelenmelk. Al-Oteibi deelt zijn diepste hartroerselen met de schrijfster dat ze met weinig reflectie achteloos omschrijft als ‘een kijkje in de moderne Saoedische mannenziel’ (p. 83) Het voelt, zoals met veel momenten in het boek, als een gemiste kans van de schrijfster om de nodige nuances in haar verhaal te kunnen aanbrengen.
Boekgegevens:
Betsy Udink, Achter Mekka, Uitgeverij Atlas Contact, 2017.
ISBN 978 90 4503 420 1, 224 bladzijden.
Download hier een fragment uit het boek.